ECLI:NL:RBNNE:2013:7259

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
26 november 2013
Publicatiedatum
26 november 2013
Zaaknummer
2149628 CV EXPL 13-8160
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R.Tj. Terpstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en schadevergoeding in arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter op 26 november 2013 uitspraak gedaan over een vordering van [eiseres] tegen [gedaagden] wegens kennelijk onredelijk ontslag. [eiseres], die sinds [datum] in dienst was bij [gedaagden] als administratief medewerkerster, werd per 1 juli 2013 ontslagen na een ontslagvergunning van het UWV. [eiseres] stelde dat het ontslag kennelijk onredelijk was, omdat de gevolgen voor haar zwaarder wogen dan voor [gedaagden]. De kantonrechter oordeelde dat [gedaagden] onvoldoende had gedaan om [eiseres] te begeleiden bij het vinden van een nieuwe baan en dat er geen outplacementtraject of financiële compensatie was aangeboden. De kantonrechter overwoog dat de leeftijd van [eiseres], haar lange dienstverband en de slechte arbeidsmarkt haar kansen op een nieuwe baan negatief beïnvloedden.

De kantonrechter verklaarde het ontslag kennelijk onredelijk en kende [eiseres] een schadevergoeding toe van € 16.215,42 bruto, als compensatie voor het gebrek aan ondersteuning en begeleiding bij het vinden van ander werk. Daarnaast werd [gedaagden] veroordeeld tot betaling van de proceskosten. De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers om als goed werkgever te handelen, vooral in situaties van ontslag, en de noodzaak om werknemers te ondersteunen bij het vinden van nieuw werk.

De beslissing van de kantonrechter is een belangrijke uitspraak in het arbeidsrecht, waarin de rechten van werknemers bij ontslag en de verantwoordelijkheden van werkgevers worden belicht. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [gedaagden] direct aan de veroordelingen moet voldoen, ongeacht een mogelijke hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2149628 CV EXPL 13-8160
Vonnis d.d. 26 november 2013
inzake

[naam],

wonende [plaatsnaam],
eiseres, hierna [eiseres] te noemen,
gemachtigde mr. B. Veenema, werkzaam bij D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
1.
de maatschap [naam],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam],
2.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], maat van gedaagde sub 1,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam],
3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [naam], maat van gedaagde sub 1,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam],
gedaagden, hierna gezamenlijk [gedaagden] te noemen,
gemachtigde mr. G.W. Brouwer, advocaat te Groningen.

PROCESGANG

De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 10 september 2013 een comparitie van partijen bepaald. De comparitie is op 24 oktober 2013 gehouden in aanwezigheid van [eiseres],
mr. Veenema, de heer [naam] (statutair directeur van gedaagde sub 2) en mr. Brouwer. Van hetgeen ter zitting is verklaard, heeft de griffier aantekeningen gemaakt. Vonnis is bepaald op heden.

OVERWEGINGEN

de feiten
De kantonrechter gaat uit van de navolgende feiten.
1.1 [eiseres], geboren op [datum], trad met ingang van [datum] krachtens arbeidsovereenkomst in dienst van [gedaagden] en was laatstelijk werkzaam als administratief medewerkerster voor 27 uur per week. Het laatstelijk verdiende salaris bedroeg € 1.251,19 bruto per maand.
1.2 Op 10 januari 2013 heeft [gedaagden] om bedrijfseconomische redenen een ontslagvergunning voor [eiseres] aangevraagd bij UWV Werkbedrijf (UWV). Bij beslissing van 5 maart 2013 heeft het UWV aan [gedaagden] toestemming verleend om de arbeidsverhouding met [eiseres] te beëindigen. Krachtens die van de zijde van het UWV gegeven toestemming heeft [gedaagden] de arbeidsverhouding bij brief van 21 maart 2013 opgezegd, als gevolg waarvan deze eindigde op 1 juli 2013.
1.3 Bij brief van 11 april 2013 heeft [eiseres] zich jegens [gedaagden] op het standpunt gesteld dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging.
het geschil
2.1 [eiseres] vordert (samengevat) dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- voor recht verklaart dat het door [gedaagden] aan [eiseres] verleende ontslag kennelijk onredelijk is;
- bepaalt dat [gedaagden] aan [eiseres] dienen te betalen een vergoeding voor het kennelijk onredelijk ontslag van € 27.431,93, althans een in goede justitie te bepalen bedrag;
- [gedaagden] veroordeelt tot het betalen van de proceskosten.
2.2 [gedaagden] voert verweer.
2.3 Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
de standpunten van partijen en de beoordeling
3.1 [eiseres] baseert haar vordering uit kennelijk onredelijke opzegging op artikel 7:681 lid 1 en lid 2 aanhef en sub b Burgerlijk Wetboek (BW), inhoudende dat de gevolgen van het ontslag voor haar veel zwaarder wegen dan voor [gedaagden]. [eiseres] heeft door haar leeftijd, de duur van het dienstverband, haar opleidingsniveau en eenzijdige werkervaring geringe kansen op de arbeidsmarkt. Haar sollicitaties hebben nog niet tot een nieuwe baan geleid. [gedaagden] heeft zich niet ingespannen voor het vinden van passend werk, noch is haar een outplacementtraject, scholing of financiële compensatie aangeboden. [eiseres] vordert een bedrag van € 12.431,93 aan inkomensschade en € 15.000,00 aan pensioenschade.
3.2 [gedaagden] betwist dat er sprake is van een kennelijk onredelijke opzegging. De gevolgen van het ontslag zijn voor [eiseres] niet zodanig uitzonderlijk dat haar ontslag gepaard had moeten gaan met een (financiële) voorziening. Die financiële en bedrijfsmatige positie heeft [gedaagden] bovendien niet. [gedaagden] heeft haar medewerkers geregeld geattendeerd op de mogelijkheid om cursussen te volgen. Na de aanzegging dat om een ontslagvergunning was verzocht heeft [eiseres] [gedaagden] nimmer verzocht om scholing of een outplacementtraject. Aangaande het verwijt dat zij [eiseres] onvoldoende heeft ondersteund bij het vinden van een nieuwe betrekking voert [gedaagden] aan dat binnen haar kantoren en het notariaat in de provincie Groningen geen vacatures zijn.
3.3 De kantonrechter overweegt dat thans de vraag aan de orde is of artikel 7:681 lid 1 en 2 BW een grondslag vormt voor toekenning van een schadevergoeding aan [eiseres]. Bij de beoordeling van een op artikel 7:681 lid 1 en 2 BW gebaseerde vordering dient eerst aan de hand van de omstandigheden tezamen en in onderling verband bezien te worden vastgesteld dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag voordat kan worden toegekomen aan de beantwoording van de vraag welke vergoeding aan de werknemer wordt toegekend (HR 27 november 2009, NJ 2010, 493).
3.4 Bij het antwoord op de vraag of een verleend ontslag kennelijk onredelijk is vanwege het gevolgencriterium dienen volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval ten tijde van het ontslag te worden meegewogen. Daarbij kunnen verschillende aspecten een rol spelen, zoals de duur van het dienstverband, de leeftijd van de werknemer, diens vooruitzichten op ander werk en de hoogte van het salaris. Ook de redenen voor en de bijzonderheden rond het ontslag moeten worden vastgesteld en worden gewogen. Van belang is tevens of aan de werknemer een vergoeding is toegekend. Het enkele feit dat een vergoeding ontbreekt, maakt het ontslag niet kennelijk onredelijk. Het hangt af van alle door de rechter vastgestelde omstandigheden, waaronder het ontbreken van een vergoeding ter zake van het ontslag, of voldaan is aan de maatstaf dat het ontslag is gegeven in strijd met algemeen aanvaarde normen van goed werkgeverschap.
3.5 [eiseres] was ten tijde van het ontslag 49 jaar en 24 jaar in dienst bij [gedaagden]. Zij heeft naar volle tevredenheid van [gedaagden] gewerkt. De kantonrechter acht genoegzaam aannemelijk dat de kansen op een andere baan gelet op de leeftijd van [eiseres], haar eenzijdige werkervaring, geringe opleidingsniveau en de slechte arbeidsmarkt als voorzienbaar ongunstig moeten worden ingeschat. Dat blijkt reeds uit de voorafgaand aan het ontslag gepleegde sollicitaties, die zonder succes zijn gebleven. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] reëel voordoende kansen op ander werk heeft laten lopen. Partijen verschillen van mening over (het antwoord op) de vraag of [gedaagden] jegens [eiseres] is tekortgeschoten op het vlak van ondersteuning bij het vinden van een nieuwe betrekking en het bieden van scholing. De kantonrechter is van oordeel dat dat het geval is. [gedaagden] heeft [eiseres] geen enkele begeleiding geboden bij het vinden van ander werk. Gesteld noch gebleken is dat zij heeft geprobeerd [eiseres] bij andere vergelijkbare werkgevers te plaatsen, hoe moeizaam dat wellicht ook zou zijn geweest. Ook is er geen outplacementbegeleiding aangeboden. [gedaagden] had [eiseres] uit eigen beweging van begeleiding dienen te voorzien. Onvoldoende is slechts het aanbieden van positieve referenties bij sollicitaties. De kantonrechter overweegt voorts dat [gedaagden] nadat gebleken was dat ontslag van [eiseres] onvermijdelijk was, mogelijkheden van om- of bijscholing had moeten onderzoeken. Dat [eiseres] niet om scholing heeft gevraagd doet daaraan niet af. Voorts staat vast dat [gedaagden] geen financiële compensatie heeft geboden aan [eiseres] om de gevolgen van het ontslag te verzachten. Aan het verweer van [gedaagden] dat dat gelet op de financiële positie van het bedrijf niet van haar kon worden verwacht, gaat de kantonrechter voorbij. De kantonrechter ziet dat de financiële situatie van [gedaagden] teruggang van personeel noodzakelijk maakte, maar dat betekent nog niet dat [gedaagden] als goed werkgever in haar reorganisatie geen financiële ruimte hoefde in te bouwen om in dit geval [eiseres] financieel enigermate te compenseren.
3.6 Gelet op alle hiervoor vermelde omstandigheden, in samenhang bezien, is de kantonrechter van mening dat de gevolgen van de opzegging voor [eiseres] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van [gedaagden] bij de opzegging. De kantonrechter is dan ook van oordeel dat de opzegging op grond van het gevolgencriterium van artikel 7:681 lid 2 onder b BW als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt. De gevorderde verklaring voor recht zal dan ook worden gegeven.
3.7 [eiseres] heeft tevens een bedrag aan schadevergoeding ex artikel 7:681 BW gevorderd. De kantonrechter overweegt dat bij de hoogte van een financiële voorziening rekening moet worden gehouden met alle hiervoor besproken omstandigheden, die hebben geleid tot het oordeel dat sprake is van een kennelijk onredelijk ontslag. De schadevergoeding dient er toe aan de benadeelde een zekere mate van genoegdoening te verschaffen die in overeenstemming is met de aard en de ernst van de tekortkoming van de wederpartij in zijn verplichting om als goed werkgever te handelen. De aard en de ernst van het tekortschieten van [gedaagden] geven geen aanleiding voor toekenning van de vergoeding voor inkomens- en pensioenschade in de omvang als is gevorderd.
3.8 Naar het oordeel van de kantonrechter had het onderhavige ontslag de toets der kritiek wel kunnen doorstaan indien [gedaagden] [eiseres] nog één jaar, dat wil zeggen tot 1 juli 2014, met behoud van het dienstverband in de gelegenheid had gesteld ander werk te vinden buiten haar onderneming. De schade van [eiseres] door het nalaten van het aanbieden van deze voorziening kan gelijk worden gesteld aan het gederfde loon gedurende dat jaar inclusief vakantietoeslag gedurende dat jaar, zijnde een bedrag van € 16.215,42 bruto. De kantonrechter zal een bedrag van € 16.215,42 bruto toewijzen als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag.
3.9 [gedaagden] wordt als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

BESLISSING

De kantonrechter:
- verklaart voor recht dat het door [gedaagden] aan [eiseres] gegeven ontslag per
1 juli 2013 kennelijk onredelijk is ex artikel 7:681 BW;
- veroordeelt [gedaagden] tot betaling van een bedrag van € 16.215,42 bruto als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag;
- veroordeelt [gedaagden] tevens in de kosten van het geding tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 448,00 aan griffierecht, € 97,38 aan explootkosten en € 800,00 aan gemachtigdensalaris;
- verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.Tj. Terpstra, kantonrechter, en op 26 november 2013 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: jc