ECLI:NL:RBNNE:2013:7510

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
2152329 - CV EXPL 13-4418
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Winstverdeling in vennootschap onder firma en bewijsopdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen twee vennoten van een vennootschap onder firma (vof) over de verdeling van de winst. De eiser, die samen met de gedaagde een vof had opgericht, vordert betaling van een bedrag dat hij stelt recht te hebben op basis van een mondelinge afspraak over een winstverdeling van 50/50. De gedaagde betwist deze afspraak en stelt dat de eiser eerst een bedrag van € 10.000,- had moeten inbrengen als vergoeding voor de goodwill van de gedaagde's eenmanszaak voordat er sprake kon zijn van een dergelijke verdeling. De kantonrechter heeft de processtukken en de verklaringen van beide partijen in overweging genomen. De rechter oordeelt dat de bewijslast voor het bestaan van de winstverdelingsafspraak bij de eiser ligt, maar dat de vordering ook kan worden toegewezen op basis van de wet, aangezien de wet bepaalt dat als er geen overeenkomst is over de winstverdeling, deze op basis van inbreng moet worden berekend. De rechter concludeert dat de eiser recht heeft op de helft van de winst, omdat de gedaagde meer heeft ingebracht in de vorm van een eenmanszaak, terwijl de eiser alleen arbeid heeft ingebracht. De kantonrechter wijst de vordering van de eiser toe, met uitzondering van een deel van de vordering dat dubbel is ingediend. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 7.272,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding. Tevens wordt de gedaagde veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2152329 \ CV EXPL 13-4418

vonnis van de kantonrechter d.d. 10 december 2013

inzake

[eiser],

wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. J. Pieters,
tegen

[gedaagde],

wonende te [woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. P.E. van der Werf.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] worden genoemd.

Procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.

Motivering

2.
De feiten
2.1. Van 22 maart 2011 tot 24 april 2012 heeft [gedaagde] een eenmanszaak gehad, waarbij hij handelde onder de naam "[A]". [gedaagde] hield zich bezig met (particuliere) beveiligingswerkzaamheden met speciaal daartoe opgeleide honden.
2.2. Op 24 april 2012 zijn [eiser] en [gedaagde] een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam "[A]" (hierna: de vof). Hierin zijn de activiteiten die [gedaagde] voorheen via zijn eenmanszaak ontplooid heeft gezamenlijk voortgezet, onder meer met gebruikmaking van het door [gedaagde] opgebouwde klantenbestand.
2.3. Een van de opdrachtgevers van de vof was Van der Schaaf Beveiliging B.V. (hierna: Van der Schaaf). Ter zake van door de vof uitgevoerde beveiligingswerkzaamheden heeft Van der Schaaf op 5 maart 2013 een bedrag van € 5.233,73 overgemaakt naar de bankrekening van de vof (factuur 334). Voorts heeft Van der Schaaf een bedrag van ongeveer € 4.000,- overgemaakt naar een op naam van [gedaagde] gestelde bankrekening (factuur 335).
2.4. Van de bankrekening van de vof is in de periode van juli 2012 tot en met februari 2013 in totaal € 3.807,- afgeschreven wegens privéonttrekkingen door [gedaagde].
2.5. Vanaf de bankrekening van de vof is op 5 maart 2013 een bedrag van € 6.736,05 overgeboekt naar een op naam van [gedaagde] gestelde bankrekening.
2.6. [eiser] heeft zich per 12 maart 2013 uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel laten uitschrijven. De vof is per die datum ontbonden. [gedaagde] heeft de onderneming vervolgens weer als eenmanszaak, handelend onder de naam [A], voortgezet.
3.
Het standpunt van [eiser]
3.1. [eiser] vordert - na eiswijziging - dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- [gedaagde] veroordeelt aan [eiser] te voldoen een bedrag groot € 9.889,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente primair vanaf 12 maart 2013, althans subsidiair vanaf datum dagvaarding, althans een dusdanig bedrag zoals de kantonrechter in goede justitie mocht vermenen te behoren;
- primair [gedaagde] veroordeelt in de kosten van het geding, althans subsidiair kosten rechtens.
3.2. Volgens [eiser] zijn partijen mondeling overeengekomen dat de winst van de vof op basis van 50/50 zou worden verdeeld. Via de bankrekening van de vof werden alle kosten voldaan en kwamen de betalingen van de opdrachtgevers binnen. Er was geen sprake van achterstanden als het gaat om kosten. [eiser] maakt gelet hierop aanspraak op betaling van de navolgende bedragen, zijnde de helft van bedragen die uitsluitend ten goede van [gedaagde] zijn gekomen:
- Van der Schaaf, factuur 334 € 2.617,00
- Van der Schaaf, factuur 335 € 2.000,00
- privéonttrekkingen € 1.904,00
- overboeking banksaldo
€ 3.368,00
totaal € 9.889,00.
Naar aanleiding van het verweer van [gedaagde] betwist [eiser] dat afgesproken is dat hij € 10.000,- zou inbrengen. Volgens [eiser] heeft hij ook in januari en februari 2013 werkzaamheden verricht voor Van der Schaaf, zodat hij wel aanspraak kan maken op de helft van de door Van der Schaaf betaalde facturen 334 en 335.
3.3. Ter comparitie heeft [eiser] desgevraagd verklaard dat zowel het in § 11 van de dagvaarding genoemde bedrag van € 2.000,- als het in de akte vermeerdering van eis genoemde bedrag van € 2.500,- betrekking hebben op de door Van der Schaaf betaalde factuur 335, en dat bij de beoordeling van het geschil van het eerstgenoemde bedrag uit dient te worden gegaan.
4.
Het standpunt van [gedaagde]
4.1. [gedaagde] betwist de vordering en voert - samengevat - het volgende verweer. Volgens [gedaagde] zijn partijen mondeling overeengekomen dat [eiser] eerst € 10.000,- zou inbrengen als vergoeding voor de door [gedaagde] in zijn eenmanszaak opgebouwde goodwill, en dat pas daarna een verdeling van de winst in de verhouding 50/50 aan de orde zou zijn. [eiser] heeft dit geld nooit ingebracht, zodat de afspraak over de winstverdeling niet tot stand is gekomen. De (privé) overboekingen zijn derhalve geheel gedaan vanuit het aandeel van [gedaagde] in de winst van de vof. In de praktijk werden gelden die ieder der vennoten op basis van door hem verrichte werkzaamheden genereerde, nadat deze door de betreffende opdrachtgever waren voldaan op de rekening van de vof, vanaf deze rekening aan de betreffende vennoot doorgeboekt. Volgens [gedaagde] heeft [eiser] in januari en februari 2013 geen werkzaamheden verricht voor Van der Schaaf, zodat hij geen aanspraak kan maken op de helft van de door Van der Schaaf betaalde facturen 334 en 335.
5.De beoordeling van het geschil5.1. De kantonrechter begrijpt de ter comparitie door [eiser] gegeven toelichting op de vermeerderde eis aldus, dat [eiser] zijn aanvankelijk tot een bedrag van € 12.389,- vermeerderde eis weer heeft verminderd tot een bedrag van € 9.889,-. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de vermeerdering van eis en de kantonrechter ziet ambtshalve geen aanleiding om de wijziging van eis buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde. Er zal daarom recht worden gedaan op de aldus gewijzigde eis.
5.2. In de kern gaat het geschil over de vraag of partijen overeengekomen zijn dat de winst van de vof op basis van 50/50 zou worden verdeeld. Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv rust de bewijslast ter zake van het bestaan van de door [eiser] gestelde winstverdelingsafspraak op [eiser]. De kantonrechter laat een bewijsopdracht evenwel achterwege, omdat indien het bestaan van die afspraak niet in rechte zou komen te staan de vordering kan worden toegewezen op grond van de wet. Op grond van artikel 7a:1670 lid 1 BW geldt namelijk dat indien het aandeel van de vennoten in de winsten van de vof niet bij overeenkomst is bepaald, dat aandeel aan de hand van ieders inbreng wordt berekend. Uit de stellingen van partijen volgt dat [gedaagde] naast arbeid ook zijn eenmanszaak heeft ingebracht en dat [eiser] alleen arbeid heeft ingebracht. Hiervan uitgaande moet het aandeel van [eiser] op grond van artikel 7a:1670 lid 2 BW gelijk worden gesteld aan het aandeel van [gedaagde] die heeft te gelden als degene der vennoten die het minst heeft ingebracht. Dat komt in het onderhavige geval erop neer dat de winst van de vof op basis van 50/50 moet worden verdeeld, net zoals in het geval dat [eiser] erin zou slagen het bestaan van de door hem gestelde winstverdelingsafspraak te bewijzen.
5.3. Het verweer van [gedaagde] dat in de praktijk partijen de winst aan de hand van het aantal gewerkte uren verdeeld hebben, wordt bij gebrek aan nadere onderbouwing hiervan gepasseerd. Temeer nu uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat [eiser] en [gedaagde] maandelijks vrijwel steeds een gelijk bedrag uitgekeerd hebben gekregen, en dat daar waar er wel verschillende bedragen overgemaakt zijn, die niet substantieel van elkaar afwijken, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om dit verweer aan de hand van stukken - zoals de werkroosters van beide vennoten - nader te onderbouwen, hetgeen hij evenwel nagelaten heeft te doen. [eiser] kan derhalve ook aanspraak maken op de helft van de door Van der Schaaf betaalde facturen 334 en 335.
5.4. De slotsom is dat de door [eiser] gevorderde hoofdsom nu reeds - dus zonder nadere bewijslevering door [eiser] ter zake van de door hem gestelde winstverdelingsafspraak - voor toewijzing in aanmerking komt, doch met inachtneming van het navolgende. Alhoewel [gedaagde] de vordering voor het overige niet heeft weersproken, wijst de kantonrechter de vordering met betrekking tot factuur 334 met betrekking tot Van der Schaaf toch af. Hiertoe is het volgende redengevend. Vaststaat dat er op 5 maart 2013 door Van der Schaaf een bedrag van € 5.233,73 naar de bankrekening van de vof is overgemaakt, waardoor het (positieve) banksaldo is toegenomen. Volgens [eiser] heeft [gedaagde] genoemd bedrag "en wat meer" direct weer af laten boeken naar zijn eigen rekening. Die afboeking heeft - gelet op het 2e bankafschrift bij productie 2 van de conclusie van antwoord - betrekking op de overboeking van € 6.736,50 naar een op naam van [gedaagde] gestelde bankrekening, waarvan [eiser] ook de helft vordert. [eiser] vordert derhalve, wat betreft factuur 334 met betrekking tot Van der Schaaf, twee keer hetzelfde. De kantonrechter zal de helft van factuur 334 slechts eenmaal toewijzen. Gelet hierop zal [gedaagde] tot betaling aan
[eiser] van de volgende hoofdsom veroordeeld worden:
- Van der Schaaf, factuur 335 € 2.000,00
- privéonttrekkingen € 1.904,00
- overboeking banksaldo
(waarin besloten ligt:
Van der Schaaf, factuur 334)
€ 3.368,00
totaal € 7.272,00.
5.5. De kantonrechter zal de door [eiser] gevorderde wettelijke handelrente ex artikel 6:119a BW afwijzen, nu er in dit geval geen sprake is van een betaling op grond van een handelsovereenkomst die niet tijdig plaatsvindt - op welke situatie artikel 6:119a BW betrekking heeft - maar op grond van een winstverdeling tussen twee gewezen vennoten. De kantonrechter acht wel een rechtsgrond aanwezig voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW. Nu [eiser] zijn stelling dat [gedaagde] vanaf de datum van ontbinding van de vof (zijnde 12 maart 2013) in verzuim is, niet nader heeft onderbouwd en ook de stukken hiervoor geen aanknopingspunten bieden, zal de wettelijke rente vanaf de dag der dagvaarding (zijnde 28 juni 2013) worden toegewezen.
5.6. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 94,79
- griffierecht € 213,00
- salaris gemachtigde
€ 500,00(2 punten x tarief € 250,00)
totaal € 807,79.

Beslissing

6.De kantonrechter:
6.1. veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van een bedrag groot € 7.272,00, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf 28 juni 2013, zijnde de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
6.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van
[eiser] vastgesteld op € 807,79;
6.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. M. Sanna, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 292
ml 257