ECLI:NL:RBNNE:2013:8296

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
11 februari 2014
Zaaknummer
2519910 - VZ VERZ 13-289
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot herroeping van de ontbindingsbeschikking van de arbeidsovereenkomst tussen [A] en Hochwald Nederland B.V.

In deze zaak heeft [A] verzocht om herroeping van de beschikking van de kantonrechter van 26 augustus 2013, waarin de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met Hochwald Nederland B.V. is uitgesproken. De kantonrechter had in die beschikking een ontbindingsvergoeding van € 125.000,- aan [A] toegekend. [A] stelde dat de ontbindingsbeschikking herroepen moest worden op grond van bedrog door Hochwald, omdat deze had betoogd dat de bodemprocedure die [A] had aangespannen onverwachts was. De kantonrechter heeft echter geoordeeld dat deze stelling al in de ontbindingsprocedure aan de orde was geweest en dat [A] deze niet als nieuw feit kon aanvoeren. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de vertrouwensbreuk tussen partijen voornamelijk te wijten was aan [A] zelf, die door het starten van de bodemprocedure de verhoudingen onnodig had verstoord. De kantonrechter heeft het verzoek van [A] tot herroeping van de ontbindingsbeschikking afgewezen, omdat de aangevoerde feiten niet nieuw waren en niet konden leiden tot een andere beslissing. Tevens is [A] veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde van Hochwald.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2519910 \ VZ VERZ 13-289
beschikking van de kantonrechter d.d. 17 december 2013
inzake
[A],
wonende te[woonplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. U. Hoogland, kantoorhoudende te Bolsward,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HOCHWALD NEDERLAND B.V.,
gevestigd te Bolsward,
verweerster,
gemachtigde: mr. S.M. Breukels, kantoorhoudende te Den Haag.
Partijen zullen hierna [A] en Hochwald worden genoemd.

1.Het procesverloop

1.1.
[A] heeft bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 12 november 2013, verzocht de beschikking van de kantonrechter van 26 augustus 2013 in de zaak met zaak-en rolnummer: 2104273 \ VZ VERZ 13-135 (hierna: de ontbindingsbeschikking), waarin onder meer de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst is uitgesproken, te herroepen en om de hieraan ten grondslag liggende procedure te heropenen.
1.2.
Het verweerschrift van [A] is binnengekomen op 5 december 2013.
1.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 9 december 2013. De gemachtigde van Hochwald heeft voorafgaand aan de zitting een productie in het geding gebracht. Van het behandelde ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigden hebben de standpunten van hun cliënten toegelicht aan de hand van schriftelijke aantekeningen.
1.4.
De beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
[A] is op [datum] in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangers van) Hochwald.
2.2.
De kantonrechter heeft bij voormelde ontbindingsbeschikking de ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 uitgesproken en aan [A] - ten laste van Hochwald - een ontbindingsvergoeding van € 125.000,- toegekend. De kantonrechter heeft onder andere de volgende overwegingen aan zijn beslissing ten grondslag gelegd:
"
5.4. De kantonrechter acht het ontbindingsverzoek van Hochwald toewijsbaar, nu Hochwald en [A] beiden hebben uitgesproken dat er een onhoudbare situatie tussen hen is ontstaan en dat zij geen vertrouwen meer hebben in een vruchtbare samenwerking. (…).
5.5.
Partijen verschillen van mening over de vraag of er gronden aanwezig zijn om aan [A] een ontbindingsvergoeding toe te kennen en meer in het bijzonder over de vraag aan wie de vertrouwensbreuk tussen hen te wijten is. (…).
5.6.
Van belang is wat zich na de datum van de vaststellingsovereenkomst tussen partijen heeft afgespeeld, waardoor het eerder aanwezige vertrouwen in een vruchtbare samenwerking over en weer is geschaad. Hochwald heeft in dit kader aangevoerd dat zij het vertrouwen in een vruchtbare samenwerking is verloren doordat [A] - kort nadat partijen hun geschillen hadden beslecht door middel van de vaststellingsovereenkomst - onverwachts een bodemprocedure is begonnen over de verwijten die zij hem in 2012 heeft gemaakt. [A] heeft hiertegenover gesteld dat hij reeds voor het sluiten van de vaststellingsovereenkomst aan Hochwald duidelijk heeft gemaakt dat een bodemprocedure zou volgen. Alhoewel de brieven van [A] d.d. 23 en 30 januari 2013 bevestigen dat [A] een bodemprocedure heeft aangekondigd en dat [A] heeft aangegeven deze bodemprocedure op te zullen schorten gedurende het mediationtraject, doet de tekst van de nadien gesloten vaststellingsovereenkomst vermoeden dat partijen al hun geschillen en derhalve ook het geschil over de verwijten die Hochwald [A] in 2012 heeft gemaakt hebben afgekaart in deze overeenkomst. In artikel 1 lid 1 van de vaststellingsovereenkomst wordt immers in algemene bewoordingen bepaald dat standpunten, meningsverschillen en pijnpunten zijn uit- en doorgesproken en dat de arbeidsovereenkomst voldoende is hersteld om de blik constructief op de toekomst te kunnen richten. In dat licht, acht de kantonrechter het voorstelbaar dat de dagvaarding in de bodemprocedure, die volgens [A] is gericht op eerherstel, onverwachts kwam voor Hochwald. Dit geldt temeer nu partijen vele gesprekken met elkaar hebben gevoerd en Hochwald [A] een kans heeft gegeven op terugkeer in zijn eigen functie en zij daarmee tegemoet is gekomen aan de wens van [A]. [A] is ondanks de vele gesprekken met Hochwald en ondanks de geboden kans op terugkeer in zijn eigen functie kennelijk niet in staat gebleken om op een nuchtere manier met de situatie om te gaan. Door het starten van de bodemprocedure heeft hij de verhoudingen tussen partijen naar het oordeel van de kantonrechter onnodig op scherp gesteld. Gelet op het vorenstaande is de kantonrechter dan ook van oordeel dat de vertrouwensbreuk tussen partijen in overwegende mate is te wijten aan [A]."

3.Het standpunt van [A]

3.1.
[A] heeft gesteld dat de ontbindingsbeschikking primair op grond van artikel 382 sub a Rv dient te worden herroepen, omdat Hochwald bedrog heeft gepleegd in de ontbindingsprocedure. Hochwald heeft in deze procedure namelijk in strijd met de waarheid betoogd dat [A] haar vertrouwen heeft geschaad, doordat hij - kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst, waarin is uitgesproken de blik op de toekomst te zullen richten - onverwachts een bodemprocedure tegen haar is begonnen over de rectificatie van zijn personeelsdossier. De bodemprocedure kwam naar de mening van [A] niet onverwachts voor Hochwald. [A] wilde het geschil over zijn personeelsdossier buiten de vaststellingsovereenkomst houden en heeft zich daarom het recht voorbehouden om hierover een bodemprocedure te beginnen. [A] heeft de mediator met betrekking tot twee artikelen aangaande zijn personeelsdossier en een geschillenregeling in de concept vaststellingsovereenkomst namelijk bericht: "(…)
om de mogelijkheden tot een bodemprocedure open te houden, kunnen beide artikelen niet opgenomen worden." Hochwald heeft met dit verzoek ingestemd. Zij heeft de mediator bij
e-mail van 19 april 2013 namelijk bericht: "
Ook wij zijn bereid op [naam] verzoek de artikelen te weten artikel 4 - Personeelsdossier en artikel - 6 Geschillen te laten vallen (mail concept aanpassing dd. 16/4)." [A] heeft de mediator op 19 april 2013 vervolgens gemaild: "
Ik begrijp dat met het voorstel om artikelen 4 en 6 te schrappen de ruimte voor een eventuele bodemprocedure behouden blijft. Dat is dus ook opgelost."
3.2.
[A] heeft zijn verzoek tot herroeping van de ontbindingsbeschikking subsidiair gegrond op artikel 382 sub c Rv. [A] heeft gesteld dat hij eerst na de zitting in de ontbindingsprocedure de bekendheid met alle stukken heeft verworven en dat hij voorafgaand, tijdens en na de ontbindingsprocedure door Hochwald onder druk is gezet om bepaalde stukken niet in het geding te brengen.

4.Het standpunt van Hochwald

4.1.
Hochwald heeft verweer gevoerd tegen het verzoek van [A] tot herroeping van de ontbindingsbeschikking. Hochwald heeft aangevoerd dat [A] de stelling die hij thans aan zijn verzoek ten grondslag legt, kort gezegd inhoudende dat de bodemprocedure over zijn personeelsdossier niet onverwachts voor Hochwald kwam, reeds in de ontbindingsprocedure als verweer heeft aangevoerd en dat de kantonrechter dit verweer heeft betrokken bij de beoordeling van het ontbindingsverzoek. De stelling van [A] is naar de mening van Hochwald dan ook niet gegrond op feiten die Hochwald in de ontbindingsprocedure heeft verzwegen en die [A] na de ontbindingsprocedure bekend zijn geworden. Hochwald heeft aldus geen bedrog gepleegd in de ontbindingsprocedure.
4.2.
Hochwald heeft daarnaast aangevoerd dat de correspondentie die voorafgaand aan het sluiten van de vaststellingsovereenkomst is gevoerd, er niet aan af doet dat de bodemprocedure onverwachts voor haar kwam. Volgens Hochwald is van belang welke afspraken zijn vastgelegd in de definitieve vaststellingsovereenkomst, die door partijen is ondertekend, en [A] heeft in deze overeenkomst geen voorbehoud gemaakt voor het starten van een bodemprocedure aangaande zijn personeelsdossier. Een dergelijk voorbehoud strookt ook niet met de afspraak dat partijen de blik op de toekomst zullen richten.

5.De beoordeling

5.1.
De kantonrechter overweegt dat een ontbindingsbeschikking op grond van de artikelen 382 sub a en 390 Rv op verzoek van een belanghebbende kan worden herroepen, indien deze berust op bedrog door de wederpartij in het geding gepleegd. Onder bedrog kan onder meer verstaan worden het verzwijgen van feiten die tot een voor de wederpartij gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden (zie onder meer Hoge Raad 19 december 2003, NJ 2005, 181). Een verzoek tot herroeping kan niet met succes worden ingesteld tegen een beschikking die mede berust op door de wederpartij gepleegd bedrog, indien het bedrog reeds tijdens de voorafgaande procedure is ontdekt (vergelijk Hoge Raad 15 februari 2008, NJ 2008, 112).
5.2.
De kantonrechter stelt vast dat Hochwald bij verzoekschrift in de ontbindingsprocedure heeft gesteld dat de bodemprocedure die [A] aanhangig heeft gemaakt onverwachts voor haar kwam. Deze stellingname, die [A] in de onderhavige procedure als bedrog bestempelt, was aldus al in de ontbindingsprocedure bij [A] bekend. [A] heeft in de ontbindingsprocedure ook uitdrukkelijk verweer gevoerd tegen de stelling van Hochwald. [A] heeft zich in deze procedure immers op het standpunt gesteld dat de bodemprocedure niet onverwachts voor Hochwald kwam. De stellingen die [A] thans als nieuwe feiten poneert, zijn aldus reeds aan de orde gesteld in de ontbindingsprocedure en ook door de kantonrechter gewogen in (rechtsoverweging 5.6. van) de ontbindingsbeschikking. [A] heeft zijn verweer in de ontbindingsprocedure in de onderhavige procedure weliswaar nader onderbouwd met bewijsstukken die in de ontbindingsprocedure niet in het geding zijn gebracht en gesteld dat de kantonrechter met deze bewijsstukken voorhanden tot een ander oordeel zou zijn gekomen, maar dit betreft een verkapt hoger beroep tegen de ontbindingsbeschikking, waarvoor deze procedure zich niet leent. Op grond van het vorenstaande, is de kantonrechter van oordeel dat het verzoek van [A] tot herroeping van de ontbindingsbeschikking niet met succes kan worden gegrond op de artikelen 382 sub a en 390 Rv.
5.3.
De kantonrechter is van oordeel dat het verzoek van [A] evenmin met succes kan worden gegrond op de artikelen 382 sub c en 390 Rv. Ingevolge deze artikelen kan een beschikking worden herroepen, indien de belanghebbende na de beschikking stukken van beslissende aard in handen heeft gekregen die door toedoen van de wederpartij waren achtergehouden.
De stukken die [A] in de onderhavige procedure heeft overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat de bodemprocedure niet onverwachts kwam voor Hochwald, betreffen een concept vaststellingsovereenkomst, drie e-mailberichten van [A] aan de mediator en een e-mailbericht van [B] aan de mediator. Voor zover [A] met zijn (in de pleitnota ingenomen) stelling dat eerst na de zitting in de ontbindingsprocedure de bekendheid met alle stukken speelt, heeft bedoelen te betogen dat hij deze stukken pas na de ontbindingsbeschikking in handen heeft gekregen, dan acht de kantonrechter dit betoog niet aannemelijk. Voormelde stukken hebben namelijk betrekking op de onderhandelingen over de inhoud van de vaststellingsovereenkomst, die voorafgaand aan de ontbindingsprocedure zijn gevoerd en deze stukken zijn grotendeels van de hand van [A] afkomstig. Het betoog van [A] strookt alsdan ook niet met zijn stelling dat hij voor en tijdens de zitting in de ontbindingsprocedure door Hochwald onder druk is gezet om deze stukken niet in het geding te brengen. Deze stelling impliceert immers dat hij de stukken voor en tijdens de ontbindingsprocedure in handen had. Reeds daarom is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldaan aan het vereiste van artikel 382 sub c Rv dat de stukken pas na de ontbindingsbeschikking in handen zijn gekomen van [A]. Of [A] al dan niet door Hochwald onder druk is gezet om de stukken niet in het geding te brengen, doet daar - anders dan [A] heeft aangevoerd - niet aan af.
Nog afgezien van het vorenstaande, acht de kantonrechter de stukken die [A] heeft overgelegd ook niet van beslissende aard, in die zin dat de beslissing van de kantonrechter in de ontbindingsprocedure anders zou hebben geluid als hij bekend zou zijn geweest met deze stukken. Deze stukken laten namelijk onverlet dat in de definitieve vaststellingsovereenkomst wordt vermeld dat partijen de blik op de toekomst zullen richten en dat [A] hierin geen voorbehoud heeft gemaakt voor het starten van een bodemprocedure aangaande zijn personeelsdossier. Onder die omstandigheden acht de kantonrechter het nog steeds voorstelbaar dat Hochwald onaangenaam verrast was dat [A] haar zo kort na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst in rechte heeft betrokken. Gelet op het vorenstaande zal het verzoek van [A] tot herroeping van de ontbindingsbeschikking en tot heropening van de ontbindingsprocedure dan ook worden afgewezen.
5.4.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. Hochwald heeft de kantonrechter verzocht om [A] in de volledige proceskosten te veroordelen, omdat [A] door het entameren van de onderhavige procedure naar haar mening misbruik van procesrecht heeft gemaakt. Deze procedure betreft volgens Hochwald slechts een verkapt hoger beroep tegen de ontbindingsbeschikking en is niet ingegeven door nieuwe en juiste feiten of omstandigheden.
5.5.
De kantonrechter overweegt dat een volledige proceskostenveroordeling aan de orde kan zijn bij misbruik van procesrecht. Daarvan is pas sprake als het indienen van een verzoek gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als verzoeker zijn verzoek baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Bij het aannemen van misbruik van procesrecht door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (vergelijk Hoge Raad 6 april 2012, LJN: BV7828). Uitgaande van deze terughoudende maatstaf brengt de omstandigheid dat in de onderhavige procedure geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld die kunnen leiden tot herroeping van de ontbindingsbeschikking, niet zonder meer met zich dat ook de vereiste mate van zekerheid is verkregen over het gestelde misbruik van procesrecht door het aanspannen van de onderhavige procedure. Om die reden zal de kantonrechter het verzoek van Hochwald om een volledige proceskostenveroordeling uit te spreken afwijzen en het salaris van de gemachtigde van Hochwald berekenen aan de hand van de Staffel buitengerechtelijke incassokosten (BIK) en salarissen in rolzaken kanton. De kosten aan de zijde van Hochwald worden dan ook vastgesteld op € 400,00 (2 punten x € 200,00) aan salaris gemachtigde.

6.De beslissing

De kantonrechter:
6.1.
wijst het verzoek van [A] af;
6.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van Hochwald tot op heden vastgesteld op € 400,00 aan salaris gemachtigde.
Aldus gegeven te Leeuwarden en bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op
17 december 2013 door mr. A. van der Meer, kantonrechter, in tegenwoordigheid van de griffier.
c 265.