ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ2863

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
418079 \ CV EXPL 13-237
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindigingsovereenkomst tussen werkgever en werknemer met wilsgebreken

In deze zaak hebben eisers, [A] en [B], een kort geding aangespannen tegen hun werkgever, de besloten vennootschap [C], met als doel betaling van achterstallig loon en de vernietiging van beëindigingsovereenkomsten die zij met [C] hadden gesloten. De beëindigingsovereenkomsten waren tot stand gekomen onder druk van een verstoorde arbeidsrelatie en psychische klachten van [A]. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de beëindigingsovereenkomsten rechtsgeldig zijn, ondanks de claims van [A] en [B] dat deze tot stand zijn gekomen door dwaling, misbruik van omstandigheden en een geestelijke stoornis. De rechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor deze claims en dat de werkgever niet op de hoogte was van de geestelijke toestand van [A] op het moment van ondertekening. De kantonrechter heeft de vorderingen van [A] en [B] tot betaling van loon over de maand december 2012 toegewezen, omdat [C] het verschuldigde loon niet had uitbetaald. De rechter heeft de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 27 februari 2013.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Heerenveen
zaak-/rolnummer: 418079 \ CV EXPL 13-237
vonnis van de kantonrechter ex art. 254 lid 4 Rv d.d. 27 februari 2013
inzake
1. [A],
wonende te [woonplaats],
2. [B],
wonende te [woonplaats],
eisers,
procederende met toevoeging,
gemachtigde: mr. A. Wiersma,
tegen
De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[C],
gevestigd te [plaatsnaam],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.J. Reyneveld.
Eisers zullen hierna afzonderlijk als "[A]" en "[B]" en gezamenlijk als "[A] c.s." worden aangeduid. Gedaagde zal hierna als "[C]" worden aangeduid.
Procesverloop
1.1. [A] c.s. hebben [C] in kort geding doen dagvaarden tegen de terechtzitting van 13 februari 2013.
1.2. [A] c.s. hebben toen op de bij dagvaarding geformuleerde gronden gevorderd dat de kantonrechter, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren, [C] veroordeelt tot betaling:
I. aan [A] van het bruto maandsalaris van € 2.500,- over de periode van 1 december 2012 tot en met het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde zal zijn gekomen, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over zowel het salaris als de wettelijke verhoging vanaf het opeisbaar worden van iedere maandloontermijn;
II. aan [B] van het bruto maandsalaris van € 2.050,- over de periode van 1 december 2012 tot en met het moment dat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig tot een einde zal zijn gekomen, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% en de wettelijke rente over zowel het salaris als de wettelijke verhoging vanaf het opeisbaar worden van iedere maandloontermijn;
III. de kosten van het geding.
1.3. Ter terechtzitting hebben partijen hun standpunten nader toegelicht, waarbij hun gemachtigden gebruik hebben gemaakt van pleitnotities. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden door de griffier. [C] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [A] c.s., met veroordeling van [A] c.s. - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad - in de kosten van het geding.
1.4. Partijen hebben producties overgelegd.
1.5 Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
Motivering
De vaststaande feiten
2. In deze procedure zal van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
2.1. [A] en [B] zijn echtelieden.
2.2. Omstreeks 1 juli 2011 heeft [B] haar toenmalige onderneming, [X], overgedragen aan het bedrijf [Y] te [plaats] . Per gelijke datum heeft [B] haar bedrijfsactiviteiten gestaakt en zijn zowel [B] als [A] in dienst getreden van [Y].
2.3. [Y] heeft in januari 2012 een overeenkomst van geldlening met [A] c.s. gesloten, op grond waarvan [A] c.s. een bedrag van € 4.700,- hebben ontvangen, welk bedrag in termijnen en vermeerderd met rente diende te worden terugbetaald aan [Y].
2.4. [A] c.s. zijn een jaar voor [Y] werkzaam geweest. Hierna heeft [Y] haar hostingactiviteiten aan [C] overgedragen, onder de voorwaarde dat [A] c.s. in dienst zouden (kunnen) treden van [C]. Aldus zijn [A] c.s. per 4 juli 2012 bij [C] in dienst getreden, op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van één jaar, [A] in de functie van Manager Hosting en [B] in de functie van Senior Accountmanager.
2.5. Het laatstverdiende salaris van [A] bedroeg € 2.500,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantietoeslag. Het laatstverdiende salaris van [B] bedroeg
€ 2.050,- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld.
2.6. Op of omstreeks 30 oktober 2012 is er een conflict ontstaan tussen [C] en [A] over een nieuwe kantoorindeling, waarmee [A] zich niet kon verenigen. [A] heeft vervolgens het kantoor van [C] verlaten. Kort daarna heeft [A] zich via een Whatsapp-bericht ziek gemeld bij [C].
2.7. [C] heeft daarop arbodienst Care Group ingeschakeld. De aan deze organisatie verbonden Case Manager [Z] heeft op 1 november 2012 telefonisch contact met [A] gehad. In een daarvan opgestelde rapportage van dezelfde datum meldt [Z] onder meer:
"(…) meldt zich op 31 oktober via Whats app arbeidsongeschikt. Vandaag een preventief dossier aangemaakt en met (…) gesproken. Uitgelegd dat een mogelijk/dreigend arbeidsconflict geen reden voor het melden van arbeidsongeschiktheid is, maar dat het wenselijk is dat partijen op korte termijn met elkaar in gesprek raken. (…) meldt dat hij begin van de middag een afspraak heeft met zijn huisarts. (…) Kortweg; ik heb gesproken over het niet zien als melding van arbeidsongeschiktheid, maar neem vandaag en morgen een verlofdag en ga op korte termijn met elkaar in gesprek over de frustraties.
2.8. De bedrijfsarts [D] heeft op 7 november 2012 een probleemanalyse en re-integratie advies opgesteld ten behoeve van een Plan van Aanpak. In dit stuk meldt de bedrijfsarts onder meer bij de probleemanalyse:
"(…) 2. Beperkingen en mogelijkheden
2.1. Beperkingen:
geen
2.2. Mogelijkheden:
Er is sprake van een arbeidsconflict naast psychische klachten
- Voor zijn psychische klachten adviseer ik gesprekken met een behandelaar via zijn huisarts
- Ik adviseer nu een time out van 2 weken volgens STECR, de bedoeling is om nader tot elkaar te komen en oplossingen te zoeken voor de gerezen problemen op het werk, desnoods middels een mediator
- Er is geen sprake van rechtstreekse door ziekte en/of gebrek veroorzaakte en te objectiveren beperking van de belastbaarheid. De werknemer wordt volledig in staat geacht tot het verrichten van het aangeboden werk bij werkgever. Een conflict tussen werkgever en werknemer heeft geleid tot klachten bij werknemer en een afwachtende houding bij werknemer/werkgever. Medicalisering (handhaving van de ziekmelding) is gecontra-indiceerd. De oplossing ligt in handen van werkgever en werknemer.
- Ik heb werknemer verder geadviseerd om een deskundigen oordeel aan te vragen bij het UWV indien hij over 2 weken niet kan starten met werken. (…)"
2.9. [A] is op 21 november 2012 gezien door de psycholoog/psychotherapeut [E] (hierna te noemen: [E]). Deze behandelaar heeft op 28 november 2012 aan de huisarts van [A] verslag gedaan van genoemd gesprek. In dit verslag meldt [E] onder meer:
"Op 21 november jl. zag ik op uw verwijzing bovengenoemde cliënt voor een intake en een psychologisch onderzoek.
Relevante gegevens anamnese
Cliënt heeft last van volgende klachten: emotionaliteit, gevoelens van woede, gespannenheid, interesseverlies, inslaapproblemen, te vroeg wakker worden, nu en dan verminderde eetlust, af en toe idee 's ochtends niet meer wakker te willen worden. Deze klachten zijn sinds ongeveer 5 maanden in toenemende mate aanwezig.
(…)
Klachten hangen samen met een belastende periode qua werk.
(…)
Inmiddels lijkt er een arbeidsconflict te zijn ontstaan. Cliënt heeft al langere tijd moeite met zijn werkgever. Deze zou afspraken niet nakomen en het ene moment A en het andere moment B zeggen. Dit heeft bij cliënt tot gevoelens van frustratie, machteloosheid en boosheid geleid. Uiteindelijk werden deze zo sterk en namen de overige klachten dusdanig toe, dat cliënt zich ziek heeft moeten melden.
(…)
Verder heeft cliënt in het verleden een aantal traumatische ervaringen meegemaakt, waardoor hij posttraumatische stressklachten heeft, o.a. nachtmerries. Deze zijn nu sterker aanwezig, waarschijnlijk omdat de druk waaronder hij staat en daarmee zijn spanningsniveau zijn toegenomen.
(…)
Diagnose volgens DSM-IV
As I: 296.21 Depressieve stoornis
300.82 Ongedifferentieerde somatoforme stoornis (burnout)
309.81 Posttraumatische stress-stoornis
(…)
2.10. [Z] van Care Group heeft [C] en [B] bij e-mail van 22 november 2012 meegedeeld:
"Ik heb vanmorgen een beëindigingsvoorstel gedaan aan [A]. Deze heb ik gemaild aan (…). Uit het telefoongesprek met [F] heb ik begrepen dat vanmorgen tussen (…) en (…) een telefoongesprek is geweest, waarin (…) heeft aangegeven dat zij onvoldoende vertrouwen heeft in een start van (…) op korte termijn en dat zij het dienstverband middels een vaststellingsovereenkomst zou willen beëindigen.
Ik heb aan (…) laten weten dat jullie hiermee akkoord konden gaan onder aangepaste voorwaarden.
Schetst mij de verbazing, dat ik net door (…) wordt gebeld die aangeeft dat zij dit geenszins zo gezegd heeft of heeft bedoeld. (…) is ziek bevonden door de psycholoog.
Graag hoor ik van jullie wat de verwachtingen nu zijn. Lijkt mij heel verstandig om op korte termijn met elkaar om tafel te gaan om bovenstaande uit te spreken. En dan hoor ik graag welke rol ik kan vervullen. De casemanager of de ontslagbegeleider."
2.11. [C] heeft [A] bij brief van 26 november 2012 meegedeeld dat er vanaf juli 2012 geen aflossingen zijn gedaan op de door [C] van [Y] overgenomen lening aan [A], waardoor er - aldus voornoemde brief - een betalingsachterstand zou zijn ontstaan van € 1.122,06, welk bedrag wordt verrekend met de aankomende salaris uitbetaling over de maand december 2012. In de brief meldt [C] voorts:
"(…) Bij de overname van [Y] door [C] per 1 juli 2012, bent u geïnformeerd over het feit dat [C] uw lening overeenkomst heeft overgenomen. Het restantbedrag van deze lening heeft [C] in juli 2012 aan [Y] voldaan, waarna u de aflossing van de lening bij [C] dient voort te zetten. (…)"
2.12. [Z] is op 28 november 2012 omstreeks 17.30 uur bij [A] c.s. thuis langs gegaan, waarbij zij voor beiden een vooraf opgestelde schriftelijke overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomsten tussen [C] en [A] c.s. meebracht, met het verzoek om deze overeenkomst te ondertekenen. In het gesprek met [A] c.s. heeft [Z] meegedeeld dat [A] c.s. zich schuldig zouden hebben gemaakt aan diefstal van een domeinnaam en het doen van negatieve uitlatingen over [C] in chatverkeer. Een en ander zou volgens [Z] een ontslag op staande voet rechtvaardigen, wat zou kunnen worden voorkomen door de beëindigingsovereenkomsten te ondertekenen. Aanvankelijk hebben [A] c.s. de hen voorgelegde beëindigingsovereenkomsten niet ondertekend. Later die dag hebben zij [Z] gebeld met de mededeling alsnog akkoord te gaan met de beëindigingsovereenkomsten. [Z] is toen ('s avonds) teruggegaan naar de woning van [A] c.s., waarna de beëindigingsovereenkomsten alsnog door [A] c.s. zijn ondertekend.
2.13. In de beëindigingsovereenkomsten is onder meer bepaald dat de arbeids-overeenkomsten van [A] c.s. met ingang van 1 januari 2013 zullen eindigen en dat per die datum een eindafrekening van het dienstverband zal plaatsvinden en dat [A] c.s. tot de einddatum van het dienstverband zijn vrijgesteld van arbeid met behoud van salaris.
In artikel 12 van de beëindigingsovereenkomsten is bepaald: "Partijen doen afstand van hun recht deze overeenkomst te ontbinden c.q. te vernietigen."
2.14. Bij e-mail van 30 november 2012 heeft [Z] de overeengekomen beëindiging van het dienstverband aan [A] c.s. bevestigd. In deze e-mail gaat [Z] ook in op de (dringende) redenen van [C] om het ontslag van van [A] c.s. te willen bewerkstelligen.
2.15. [A] heeft - mede namens [B] - op deze e-mail gereageerd bij e-mail aan [Z] van 3 december 2012. Hierin betwist [A] de genoemde dringende redenen voor ontslag. Hij meldt voorts:
"(…) De reden dat wij akkoord zijn gegaan met de vaststellingsovereenkomst, ondanks dat wij geen tijd kregen, om juridisch advies in te winnen, zoals gemeld in de overeenkomst, is dat ook wij van mening zijn dat er een verstoorde arbeidsrelatie is en dat het beter voor mijn eigen gezondheid is om bij deze werkgever niet terug te keren.
Wij gaan er dan ook vanuit dat [C] eea zal afwikkelen en overgaat tot het uitbetalen van het achterstallige loon en vakantiegeld. Mocht dit niet het geval zijn zal ik de vaststellingsovereenkomst als nietig verklaard zien door [C] en mijn werkzaamheden hervatten zodra de artsen mij weer fit verklaren."
2.16. [A] heeft [C] bij e-mail van 3 december 2012 met betrekking tot de geldlening onder meer meegedeeld:
"(…) In tegenstelling tot uw bewering dat ik ben geïnformeerd over de voortzetting van de aflossing van de onderhandse lening bij (…), is dat niet het geval. Ik ben niet op de hoogte van een onderhandse lening bij [C] en ben deze ook nimmer aangegaan. Wel ben ik op de hoogte van het feit dat deze is doorverkocht aan [C], echter zonder mijn toestemming. [G] heeft mij verteld dat hij deze lening had overgenomen en als afgehandeld beschouwde, getuige ook het feit dat er nimmer met mij een afspraak is gemaakt over betaling op inhouding op het loon, hiervan. Uw administratieve verwerking klopt dus niet.
Nadat ik een vaststellingsovereenkomst met werkgever ben aangegaan, op 28-11-2012, komt u met deze melding (….)".
2.17. [C] heeft bij de (gezamenlijke) schriftelijke eindafrekening van de dienstverbanden, verzonden op 3 december 2012, de nog te betalen aflossingstermijnen uit hoofde van de geldlening in mindering gebracht, zodat er per saldo nog een bedrag van
€ 112,39 door [A] c.s. aan [C] zou moeten worden betaald, welk bedrag in deze eindafrekening door [C] is kwijtgescholden. Aldus hebben [A] c.s. geen loon over de maand december 2012 uitbetaald gekregen.
2.18. [A] c.s. hebben zich vervolgens tot hun advocaat gewend, die bij brief aan [C] van 10 december 2012 de vernietiging van de beide beëindigingsovereenkomsten heeft ingeroepen.
2.19. UWV heeft [A] bij brief van 25 januari 2013 meegedeeld, dat hij geen Ziektewet-uitkering uitbetaald krijgt, omdat [A] tijdens ziekte ontslag heeft genomen.
Het standpunt van [A] c.s.
3.1 [A] c.s. leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de op 28 november 2012 met [C] gesloten beëindigingsovereenkomsten niet rechtsgeldig zijn, nu deze zijn totstandgekomen als gevolg van dwaling, misbruik van omstandigheden en een geestelijke stoornis.
3.2. [A] c.s. hebben gedwaald omtrent de redenen voor het ontslag op staande voet. Deze redenen waren volstrekt onvoldoende om een ontslag op staande voet te kunnen rechtvaardigen. Tijdens het gesprek van [A] c.s. met [Z] - die net zoals [C] op de hoogte was van de gezondheidstoestand van [A] - is door [Z] gedreigd met het geven van ontslag op staande voet. Later die avond kwam [Z] terug en herhaalde zij dit dreigement nog eens. Bij ondertekening van de overeenkomsten zijn [A] c.s. uitgegaan van de juistheid van hetgeen hen werd voorgehouden qua verwijten. De werkwijze van [Z] heeft [A] c.s. overrompeld. Voor [A] c.s., en in het bijzonder voor [A], was het niet goed mogelijk om de gevolgen van het ondertekenen van de beëindigingsovereenkomsten te overzien. Daarbij dient ook te worden bedacht dat de verhouding tussen [C] als werkgever en [A] c.s. als werknemers naar zijn aard ongelijkwaardig is. [C] heeft bewust een situatie gecreëerd, waarbij [A] c.s. in de hoek werden gedrukt en daarom de beëindigingsovereenkomsten wel zouden ondertekenen. [C] heeft aldus misbruik van omstandigheden gemaakt. Ter aanzien van [A] geldt dat de beëindigingsovereenkomst bovendien is getekend onder invloed van een geestelijke stoornis. De behandelend psycholoog heeft geconstateerd dat [A] lijdt aan zowel een burnout als aan een posttraumatisch stresssyndroom. [A] maakt bovendien gebruik van het kalmeringsmiddel Oxazepam. Als gevolg van een en ander kon [A] de gevolgen van de ondertekening van de beëindigingsovereenkomst niet overzien. Zijn mentale toestand maakte dat hij niet goed met druk kon omgaan. Hij kon geen redelijke belangenwaardering maken.
Het standpunt van [C]
4.1. [C] betwist de vorderingen van [A] c.s. en voert daartoe het volgende aan.
4.2. Er is sprake van een rechtsgeldige beëindiging van de beide arbeidsovereenkomsten middels de gesloten beëindigingsovereenkomsten. Het door [A] c.s. gedane beroep op de wilsgebreken dwaling en misbruik van omstandigheden gaat niet op. De redenen voor het ontslag op staande voet waren geen grond voor [A] c.s. om met de beëindigings-overeenkomst akkoord te gaan. Hun akkoord werd juist ingegeven door de verstoorde arbeidsrelatie tussen partijen en de gezondheid van [A]. Van overrompeling door [C] is geen sprake geweest. Integendeel, [A] c.s. anticipeerden juist op een mogelijke beëindigingsovereenkomst omdat zij het bij [C] niet meer naar hun zin hadden. Zij wisten toen echter nog niet dat [C] ondertussen de chatberichten tussen [A] en [B] had ontdekt, waarin [A] c.s. zich negatief uitlieten over [C]. [A] c.s. hebben ook voldoende tijd gekregen om de vaststellingsovereenkomsten te ondertekenen. [C] was er bovendien voorafgaand aan het sluiten van de beëindigingsovereenkomst niet van op de hoogte dat [A] een geestelijke stoornis had. [C] mocht er gerechtvaardigd op vertrouwen dat wil en verklaring van [A] overeenstemden bij het aangaan van de beëindigingsovereenkomst.
4.3. [A] vordert volledige betaling van loon vanaf december 2012. [C] hanteert echter de regel dat zij alleen de eerste twee weken van ziekte 100% van het loon doorbetaalt en daarna 70%. [A] kan volgens [C] reeds daarom geen aanspraak maken op betaling van zijn volledige loon vanaf december 2012.
4.4. [C] was bevoegd om de nog te betalen aflossingstermijnen uit hoofde van de geldlening bij de eindafrekening in mindering te brengen op hetgeen zij nog aan [A] c.s. was verschuldigd. De betreffende geldlening is door [C] - tegen betaling - overgenomen van [Y].
4.5. [C] wijst er ten slotte op, dat er sprake is van een groot restitutierisico. [A] c.s. zijn niet kredietwaardig gelet op hun schuldenpositie. Een eventuele veroordelend vonnis dient daarom niet uitvoerbaar bij voorraad te worden verklaard, aldus [C].
De beoordeling van het geschil
5.1. Het spoedeisend belang vloeit reeds voort uit de aard van de door [A] c.s. ingestelde vorderingen, die strekken tot betaling van loon vanaf 1 december 2012. Aangenomen mag worden dat [A] c.s. dit loon nodig hebben om in hun levens-onderhoud te kunnen voorzien.
5.2. Partijen hebben op 28 november 2012 een beëindigingsovereenkomst gesloten terzake de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomsten. Deze beëindigingsovereenkomsten dienen naar het oordeel van de kantonrechter te worden beschouwd als vaststellings-overeenkomsten in de zin der wet (artikel 7:900 BW). Uitgangspunt is dat partijen zijn gebonden aan deze vaststellingsovereenkomsten. In geval van een arbeidsrelatie mag de werkgever er overigens niet al te snel op vertrouwen dat een werknemer akkoord gaat met vrijwillige beëindiging van zijn dienstverband. Er moet sprake zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige verklaring van de werknemer, terwijl er onder omstandigheden sprake kan zijn van een onderzoeksplicht van de werkgever om na te gaan of de werknemer daadwerkelijk instemde met de beëindiging.
5.2.1. [A] c.s. stellen dat de vaststellingsovereenkomsten nietig, althans vernietigbaar zijn vanwege wilsontbreken c.q. wilsgebreken, op grond waarvan zij aanspraak maken op onverkorte loondoorbetaling. Binnen het kader van dit kort geding dient daarom te worden beoordeeld of, bij wijze van voorlopig oordeel, voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het beroep van [A] c.s. op wilsontbreken c.q. wilsgebreken zal honoreren, in welk - bevestigend - geval er nog steeds sprake zou zijn van het bestaan van een dienstverband tussen partijen.
Dwaling
5.3. Een overeenkomst die is totstandgekomen onder invloed van dwaling en bij een juiste voorstelling van zaken niet zou zijn gesloten, is in de in artikel 6:228 lid 1 sub a-c BW genoemde gevallen vernietigbaar. De kantonrechter stelt voorop dat terughoudend dient te worden omgegaan met een beroep op dwaling ingeval van een vaststellingsovereenkomst. Partijen kunnen geen beroep doen op dwaling terzake van hetgeen waarover werd getwist of waarover onzekerheid bestond (HR 15 november 1985, NJ 1986, 228). Blijkt evenwel een misvatting te bestaan ten aanzien van hetgeen partijen als zeker en onbetwist aan hun overeenkomst ten grondslag hebben gelegd, dan is een beroep op dwaling mogelijk wel gerechtvaardigd. Daarbij kan worden gedacht aan wederzijdse dwaling of het schenden van een mededelingsplicht.
5.4. Het door [A] c.s. gedane beroep op dwaling treft naar voorlopig oordeel geen doel. De kantonrechter acht het weinig aannemelijk c.q. geloofwaardig dat [A] c.s. bij het aangaan van de vaststellingsovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken hadden, in die zin dat zij toen, naar zij stellen, in de - naar later bleek: onjuiste - veronderstelling verkeerden dat er daadwerkelijk dringende redenen aanwezig waren voor het geven van een ontslag op staande voet en dat zij juist vanwege die redenen de vaststellingsovereenkomst maar zijn aangegaan ter (minnelijke) beëindiging van het dienstverband. Uit de na de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie volgt veeleer dat [A] c.s. de vaststellingsovereenkomst zijn aangegaan vanwege de verstoorde arbeidsverhoudingen tussen partijen en met het oog op de gezondheidsklachten van [A], op grond waarvan een voortzetting van de arbeidsrelatie door [A] c.s. niet langer wenselijk werd geacht. Bovendien mochten [A] c.s. ten tijde van het sluiten van de vaststellingsovereenkomsten geacht worden voldoende op de hoogte te zijn van het door hen onderling gevoerde chatverkeer en hun positie inzake de kwestie van de domeinnaam.
Misbruik van omstandigheden
5.5. In artikel 3:44 BW is bepaald dat een rechtshandeling vernietigbaar is wanneer zij door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Volgens artikel 3:44 lid 1 BW is misbruik van omstandigheden aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen, dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
5.6. Naar het oordeel van de kantonrechter is vooralsnog niet voldoende aannemelijk geworden dat de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen door misbruik van omstandigheden aan de zijde van [C]. Naar voorlopig oordeel was bij [C] weliswaar (in algemene zin) bekend dat [A] psychische problemen had, maar dat enkele feit behoefde [C] in de gegeven omstandigheden nog niet te weerhouden van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met [A]. Allereerst is niet aannemelijk geworden dat de psychische problemen van [A] zodanig waren dat er sprake was van een van de bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 3:44 BW. Ten aanzien van [B] is in het geheel niet gesteld dat zulke omstandigheden zich voordeden. In elk geval is onvoldoende de door [A] c.s. genoemde omstandigheid dat [C] als werkgever de sterkere partij in hun contractuele relatie was. Voorts overweegt de kantonrechter dat voldoende gebleken is dat beide partijen het er eind november 2012 over eens waren dat de arbeidsverhouding verstoord was. In dat kader is tussen hen (via [Z]) gesproken over het beëindigen van de arbeidsrelatie. In zoverre moet het bezoek van [Z] op het huisadres van [A] c.s. op 28 november 2012 dan ook als een vervolgstap in een al bezig zijnd proces om tot beëindiging te komen worden gezien. [A] c.s. hebben naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld, waaruit kan blijken dat [Z] op 28 november 2012 ongeoorloofde druk op [A] c.s. heeft uitgeoefend teneinde hen akkoord te laten gaan met beëindiging van hun arbeidsovereenkomsten, daargelaten overigens dat de rol van [Z] - werkzaam als Case Manager bij een arbodienst - in dit geval een, op het eerste gezicht, nogal bijzondere is. Het komt de kantonrechter merkwaardig voor dat een Case Manager van een arbodienst zich (tevens) opstelt als degene die namens een werkgever ontslaggesprekken met werknemers voert.
5.7. Gelet op het voorgaande treft ook het beroep van [A] c.s. op misbruik van omstandigheden geen doel.
Geestelijke stoornis
5.8. [A] heeft zich, onder verwijzing naar zijn psychische problemen en medicijngebruik, beroepen op de aanwezigheid van een geestelijke stoornis bij het aangaan van zijn beëindigingsovereenkomst met [C]. Ingevolge artikel 3:34 lid 1 BW geldt dienaangaande het volgende. Wanneer iemand wiens geestvermogens blijvend of tijdelijk zijn gestoord, iets heeft verklaard, dan wordt een met de verklaring overeenstemmende wil geacht te ontbreken, indien de stoornis een redelijke waardering van de bij de behandeling betrokken belangen belette, of indien de verklaring onder invloed van die stoornis is gedaan. Een verklaring wordt geacht onder invloed van de stoornis te zijn gedaan, indien de rechtshandeling voor de geestelijk gestoorde nadelig was, tenzij het nadeel op het tijdstip van de rechtshandeling redelijkerwijze niet was te voorzien. Een zodanig ontbreken van wil maakt de rechtshandeling vernietigbaar (lid 2).
5.9. Naar het oordeel van de kantonrechter omvat voormeld wetsartikel alle vormen van geestelijke stoornissen, zowel de blijvende (bv. zwakzinnigheid) als de tijdelijke (bv. hevige gemoedsbewegingen) stoornissen. Het ligt op de weg van [A] om in het kader van dit kort geding aannemelijk te maken dat er bij hem ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst met [C] sprake was van een geestelijke stoornis als hiervoor bedoeld. Daarin is [A] naar voorlopig oordeel echter niet geslaagd. Ook al wordt met [A] uitgegaan van de door hem gestelde psychische problemen, in de vorm van PTSS en een burnout en het gebruik van een kalmerend middel als Oxazepam, die omstandigheden brengen zonder voldoende geconcretiseerde toelichting, die ontbreekt, nog niet met zich dat er sprake was van een geestelijke stoornis in de zin van de wet, waardoor [A] niet in staat was om zijn wil voldoende te bepalen bij het aangaan van de vaststellings-overeenkomst. [A] heeft eenvoudigweg onvoldoende gesteld op grond waarvan ervan moet worden uitgegaan dat hij ten tijde van het aangaan van de vaststellingsovereenkomst niet in staat was om zijn wil te bepalen door een geestelijke stoornis. De kantonrechter acht het in dit verband ook opvallend dat [A] in zijn na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst gevoerde e-mail correspondentie met [C]/[Z] met geen woord rept over het aangaan van de vaststellingsovereenkomst onder invloed van een geestelijke stoornis, terwijl zulks alleszins voor de hand had gelegen, indien [A] werkelijk meende niet in staat te zijn geweest om zijn wil voldoende te bepalen bij het aangaan van die vaststellingsovereenkomst.
Tussenconclusie
5.10. [A] c.s. kunnen niet met succes een beroep doen op wilsontbreken ([A]) c.q. een wilsgebrek ([A] c.s.) bij het tot stand komen van de vaststellings-overeenkomsten met [C]. Ook voor het overige is niet gebleken van feiten of omstandigheden, op grond waarvan [C] moest aannemen dat de wil van [A] c.s. niet gericht was op de vrijwillige beëindiging van hun dienstverbanden. Genoemde vaststellingsovereenkomsten moeten vooralsnog dan ook als rechtsgeldig worden aangemerkt. Dat betekent dat er in dit kort geding vanuit zal worden gegaan dat - krachtens deze vaststellingsovereenkomsten - de dienstverbanden van [A] c.s. met [C] met ingang van 1 januari 2013 zijn geëindigd. Hun loonvorderingen vanaf deze datum moeten dan ook worden afgewezen.
Loon over de maand december 2012
5.11. De kantonrechter stelt vast dat [C] het verschuldigde loon over de maand december 2012 niet aan [A] c.s. heeft uitbetaald. Blijkens de schriftelijke eindafrekening van 3 december 2012 heeft [C] op het verschuldigde loon van [A] c.s. namelijk enige bedragen bij wege van verrekening/inhouding in mindering gebracht, waardoor zij per saldo niets meer aan [A] c.s. zou behoeven te voldoen.
5.12. Het door [C] gedane beroep op verrekening kan naar voorlopig oordeel niet slagen. Allereerst moet worden vastgesteld dat [C] reeds tijdens het dienstverband met [A] c.s. tot verrekening met de geldlening in kwestie is overgegaan, hetgeen zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 7:632 BW. Bovendien is er te dezen kennelijk sprake geweest van een contractsovername door [C], dat de lening van [Y] aan [A] c.s. heeft overgenomen. De wet (artikel 6:159 BW) vereist voor een rechtsgeldige contractsovername zowel een akte als de medewerking van de schuldenaar, in casu [A] c.s. In dit kort geding is niet aannemelijk geworden dat een zodanige akte is opgemaakt en dat [A] c.s. daarenboven hun medewerking aan de contractsovername hebben verleend. Vooralsnog staat dan ook niet vast dat [C] een vordering op [A] c.s. heeft uit hoofde van de (met [Y] gesloten) geldleningsovereenkomst. Opvallend in dat verband is ook dat er vanaf hun indiensttreding kennelijk nimmer een inhouding op het loon van [A] c.s. is gedaan in verband met de geldlening.
5.13. Uit het voorgaande volgt dat [C] alsnog gehouden is om het salaris over de maand december 2012 aan [A] c.s. te voldoen. De daartoe strekkende vorderingen van [A] c.s. zijn dan ook toewijsbaar, vermeerderd met de gevorderde wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en de wettelijke rente. Voorts merkt de kantonrechter op dat [C] niet heeft onderbouwd op grond waarvan zij gerechtigd is om na de eerste twee weken van ziekte slechts 70% van het loon aan [A] te betalen. Zij beroept zich weliswaar op "een in het bedrijf geldende regel", maar heeft dit niet verder geconcretiseerd. In de arbeidsovereenkomst is dienaangaande in elk geval niets bepaald. Overigens is [A] krachtens de vaststellingsovereenkomst over de maand december 2012 ook vrijgesteld van arbeid, met behoud van salaris, waarbij niet gerefereerd is aan een lagere loonbetalings-verplichting, hetgeen een extra reden oplevert om van het volledige salaris uit te gaan. De kantonrechter gaat daarom uit van een 100% loonbetalingsverplichting jegens [A] over de maand december 2012. Een en ander laat overigens onverlet dat [C], desnodig, bij de loonbetaling aan [A] c.s. rekening dient te houden met ten laste van hen van kracht zijnde beslagen.
Proceskosten
5.14. Gelet op de uitkomst van deze procedure - waarbij partijen over en weer deels in het (on)gelijk zijn gesteld, ziet de kantonrechter aanleiding om de proceskosten op na te melden wijze te compenseren.
Uitvoerbaarverklaring bij voorraad
5.15. [A] c.s. hebben gevorderd dat een veroordelend vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard, waartegen [C] verweer heeft gevoerd. De kantonrechter oordeelt daarover als volgt. Degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt geacht het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring te hebben (HR 27 februari 1998, NJ 1998, 512). Een daartegenover staand restitutierisico dient te worden geconcretiseerd (HR 17 juni 1994, NJ 1994, 591). Hoewel de kantonrechter niet wil uitsluiten dat er in dit geval een restitutierisico aan de zijde van [A] c.s. bestaat, gelet op hun schuldenproblematiek, brengt een afweging van de wederzijdse belangen de kantonrechter tot het oordeel dat het belang van [A] c.s. bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad dient te prevaleren, nu er sprake is van een voldoende "harde" loonvordering over de maand december 2012.
5.16. Het vonnis zal niet uitvoerbaar op de minuut kunnen worden verklaard, nu de wet een dergelijke mogelijkheid niet (meer) kent. Daarnaast zal het vonnis niet uitvoerbaar op alle dagen en uren worden verklaard, nu [A] c.s. niet hebben aangegeven welk belang zij daarbij hebben.
Beslissing
De kantonrechter, rechtdoende in kort geding:
I. veroordeelt [C] tot betaling aan [A] van (het netto-equivalent van) het salaris over de maand december 2012 ad € 2.500,- bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente over zowel voormeld salaris als de wettelijke verhoging vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
II. veroordeelt [C] tot betaling aan [B] van (het netto-equivalent van) het salaris over de maand december 2012 ad € 2.050,- bruto, te vermeerderen met 8% vakantiebijslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging van 50% ex artikel 7:625 BW en te vermeerderen met de wettelijke rente over zowel voormeld salaris als de wettelijke verhoging, vanaf de dag der opeisbaarheid tot aan de dag der algehele voldoening;
III. verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
IV. compenseert de proceskosten aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
V. wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. J.C.G. Leijten, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 februari 2013 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 119