RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Parketnummers: 19.910760-12
19.24/002024-09 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 maart 2013 in de zaken van het openbaar ministerie tegen:
[naam],
geboren op [datum] 1968 te [plaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 01 maart 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J.B. Pieters, advocaat te Hoogeveen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 30 juni 2012, te [plaatsnaam], althans in de gemeente
[plaatsnaam] opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen, althans eenmaal,
(tegen het hoofd en/of het lichaam) heeft geslagen en/of gestompt en/of
meermalen, althans eenmaal, (in de borst) heeft gebeten, waardoor die [aangever 1]
letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
hij op of omstreeks 30 juni 2012, te [plaatsnaam], althans in de gemeente
[plaatsnaam] opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Citroën) , in
elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 2], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. S. Kromdijk acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 4 weken gevangenisstraf, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2
jaren;
* gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [aangever 2], ten
bedrage van € 500,-- en voor het overige niet ontvankelijkverklaring;
* tenuitvoerlegging van de (onder parketnummer 19.24/002024-09) voorwaardelijk
opgelegde werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De raadsvrouw van verdachte heeft vrijspraak bepleit voor feit 1, nu niet gebleken is dat aangever pijn heeft ondervonden en/of letsel heeft bekomen en er derhalve geen sprake is van mishandeling.
De rechtbank is van oordeel dat op grond van na te melden bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte [aangever 1] (feit 1) heeft mishandeld. De rechtbank acht, anders dan de raadsvrouw van verdachte heeft betoogd, bewezen dat aangever pijn heeft ondervonden.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [aangever 1] verklaart1: Op 30 juni 2012 was ik in de supermarkt C1000 te [plaatsnaam]. Ik stond tussen de kassa's. Ik zag dat verdachte naar mij toe komt lopen en ik voelde dat hij mij met zijn gebalde vuist met kracht sloeg op de rechterzij kant van mijn hoofd. De klap deed mij veel pijn, die uitstraalde naar mijn kaak. We vielen samen op de grond. Ik voelde dat hij mij twee keer op mijn achterhoofd had geslagen.
Getuige [getuige 1] verklaart2: Ik was met aangever in de C1000. We gingen naar de kassa toe. Toen kwam dus die meneer, die liep naar aangever toe. Ik zag dat hij aangever met zijn vuist volop zijn gezicht sloeg, heel hard. Aangever en de man kwamen worstelend op de vloer terecht. Ik denk dat hij aangever drie keer heeft geslagen.
Getuige [getuige 2] verklaart3: Ik was bij de kassa in de C-1000. Ik zag dat de oudere man, de jongere man met zijn vuist in zijn gezicht sloeg.
Verdachte verklaart4: Ik was in de supermarkt C-1000 bij de kassa. Er ontstond een woordenwisseling met aangever. We begonnen over en weer te duwen en te trekken aan elkaar. We kwamen op de grond te vallen.
Verdachte verklaart5:
Vraag: Wij hebben de beelden van de beveiligingscamera in de C-1000 bekeken en daarop is te zien dat u bent begonnen met vechten. Waarom bent U begonnen met vechten?
Antwoord: Het kan maar zo dat ik ben begonnen met vechten maar ik kan mij dat absoluut niet meer herinneren. Ik heb geen idee hoe vaak ik hem heb geslagen.
De raadsvrouw van verdachte heeft tevens vrijspraak bepleit voor feit 2 nu verdachte geen opzet heeft gehad op de beschadiging van de auto van aangever.
De rechtbank acht, anders dan door de raadsvrouw is betoogd, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de beschadiging van de auto van [aangever 2] (feit 2) door het slaan op de vooruit met etenswaren (een pot Duo Penotti danwel een blik vleeswaren). De rechtbank overweegt hierbij dat het slaan met een hard voorwerp op een autoruit naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het vernielen van die ruit dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de auto zou worden beschadigd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Aangever [aangever 2] verklaart6: Mijn vrouw heeft een grijze Citroen Xsara op naam staan. We zijn getrouwd in gemeenschap van goederen. Op 30 juni 2012 zette ik onze auto achter die van verdachte. Ik zag dat verdachte uit de kofferbak onder andere een glazen pot Duo Penotti pakte en deze op het voorraam sloeg. De voorruit aan de rechterzijde is kapot geslagen.
Verdachte verklaart7: Ik wist het zelf niet meer dat ik met dat blik op het voorglas heb geslagen, ik wist dit via de buren. Ik weet dat het een grijze auto was.
Getuige [getuige 3] verklaart8: Ik zag dat verdachte met een blik boterhamworst of ham de voorruit van de auto kapot sloeg.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 30 juni 2012, te [plaatsnaam], opzettelijk mishandelend [aangever 1] tegen het hoofd heeft gestompt, waardoor die [aangever 1] pijn heeft ondervonden;
hij op 30 juni 2012, te [plaatsnaam], opzettelijk en wederrechtelijk een personenauto (merk: Citroën), toebehorende aan [aangever 2], heeft beschadigd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.
De verdachte zal van het onder 1 en 2 meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert op:
1. mishandeling,
strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
2. opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort beschadigen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 13 juni 2012 [aangever 1] mishandeld en later op die dag de auto van [aangever 2] beschadigd.
De rechtbank rekent verdachte met name voormelde mishandeling in een supermarkt te midden van winkelend publiek in het bijzijn van zijn eigen kinderen in hoge mate aan. Deze gebeurtenis heeft grote impact gehad op de omstanders. Later heeft verdachte, nadat er bij zijn huis een gewelddadige confrontatie tussen verdachte en de familie [naam] was beëindigd, door het slaan met etenswaren een auto beschadigd.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging voorts rekening met de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw van verdachte. De officier van justitie heeft aangevoerd dat aan verdachte, gelet op de Wet beperking oplegging taakstraffen, naast een taakstraf ook een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet worden opgelegd.
Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het Justitiële Documentatie d.d. 12 februari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke taakstraf - in de vorm van een werkstraf - voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, recht doet aan de strafbare feiten.
De rechtbank overweegt -anders dan door de officier van justitie is aangevoerd met betrekking tot de Wet beperking oplegging taakstraffen - dat aan verdachte alleen een taakstraf kan worden opgelegd en dat daarnaast niet een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf moet worden opgelegd. Verdachte wordt namelijk niet veroordeeld tot een misdrijf als genoemd in lid 1 van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast heeft verdachte, als bedoeld in lid 2 van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht, in de vijf voorafgaande jaren wegens een soortgelijk feit geen taakstraf verricht noch is van een voorwaardelijke veroordeling tot een taakstraf de tenuitvoerlegging gelast.
Benadeelde partij [aangever 2]
De rechtbank acht het causaal verband tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en de schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte de autoruit van de auto van de benadeelde partij heeft vernield en is van oordeel dat de kosten voor het vervangen van deze ruit voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank zal het bedrag naar redelijkheid en billijkheid vaststellen op € 300,00.
De civiele vordering is dan ook gegrond tot voormeld bedrag en voor toewijzing vatbaar.
Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 2 bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.24/002024-09
De rechtbank acht de vordering van de officier van justitie toewijsbaar nu de verdachte, eerder veroordeeld tot een voorwaardelijke werkstraf bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 23 maart 2011, zich tijdens de proeftijd heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De rechtbank zal gelasten dat de niet tenuitvoergelegde straf alsnog zal worden tenuitvoergelegd.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14g, 14j, 22b, 22c, 24c en 36f en 57 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
een taakstraf bestaande uit 60 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 30 dagen zal worden toegepast.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 2] van de som van € 300,00 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank wijst de vordering voor het overige af. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 2], een bedrag van € 300,00 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 6 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
De rechtbank verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.24/002024-09
De rechtbank gelast de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden d.d. 23 maart 2011 opgelegde voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mr. J.J. Schoemaker en
mr. C. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van J. [plaatsnaam], griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 15 maart 2013.
1 op pagina 4ev van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL033V 2012068838 (het PV)
2 op pagina 14ev van het PV
3 op pagina 120 van het proces-verbaal van politie Drenthe, registratienummer: PL033V 2012050349 (PV1)
4 op pagina 14ev van het PV
5 op pagina 41 van het PV
6 op pagina 19ev van het PV
7 op pagina 32 van het PV
8 op pagina 90v van PV1
??
Parketnummers: 19.910760-12
19.24/002024-09 (vordering na voorwaardelijke veroordeling)
Uitspraak d.d.: 15 maart 2013 6