ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ4027

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
19.830257-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens niet bewezen openlijke geweldpleging in Justitiële Jeugdinrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 12 februari 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van openlijke geweldpleging in een Justitiële Jeugdinrichting. De verdachte was ten laste gelegd dat hij op 25 februari 2012, samen met anderen, openlijk geweld had gepleegd tegen goederen in de inrichting. De rechtbank heeft vastgesteld dat het geweld niet 'openlijk' heeft plaatsgevonden, zoals vereist door artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank oordeelde dat de locatie van het geweld, een niet voor het publiek toegankelijke plaats, niet voldeed aan de voorwaarden voor openlijke geweldpleging. De getuigen die het geweld hadden waargenomen, waren geen willekeurige derden, maar medewerkers van de inrichting en hulpdiensten, waardoor de openbare orde niet was aangetast in de zin van het artikel.

De rechtbank heeft ook de verklaringen van de verdachte in overweging genomen, waarin hij aangaf dat hij uit angst voor rookontwikkeling had gehandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte onder psychische druk stond en dat zijn handelen niet als strafbaar kon worden aangemerkt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, terwijl het subsidiair ten lastegelegde feit wel bewezen werd verklaard, maar de verdachte niet strafbaar werd geacht. De rechtbank heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte van alle rechtsvervolging werd ontslagen.

Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de context van geweldpleging te overwegen, vooral in situaties waar de openbare orde niet daadwerkelijk in het geding is geweest. De rechtbank heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld en de belangen van de verdachte in het licht van psychische overmacht gewogen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19.830257-12
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 12 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 januari 2013.
De verdachte is verschenen.
De tenlastelegging
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, met een ander of anderen, op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en) of in een of meer voor het publiek toegankelijke ruimte(n), te weten een of meer kamer(s)/ruimte(n) in [een Justitiële Jeugdinrichting] aan/nabij [adres], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meer deur(en) en/of een of meer ruit(en)/ra(a)m(en) en/of (een gedeelte van) de inboedel/inventaris en/of een hoeveelheid levensmiddelen in/van die kamer(s)/ruimte(n),
welk geweld bestond uit
- het stukslaan en/of stukgooien, althans stukmaken, van die deur(en) en/of die ruit(en)/ra(a)m(en) en/of die inboedel/inventaris en/of die levensmiddelen en/of
- het omver gooien van meubilair en/of
- het barricaderen van een of meer deur(en),
waarbij hij, verdachte, opzettelijk een kapstok en/of een deur en/of een medicijnkastje en/of een magazijnstelling heeft vernield;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, terzake dat
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer deur(en) en/of een of meer ruit(en)/ra(a)m(en) en/of (een gedeelte van) de inboedel/inventaris en/of een hoeveelheid levensmiddelen in/van [een Justitiële Jeugdinrichting] aan/nabij [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [die Justitiële Jeugdinrichting] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie mr. D. Homans komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het hem primair tenlastegelegde feit, te weten openlijke geweldpleging tegen goederen. Op 25 februari 2012 hebben de verdachte en zijn medeverdachten op de leefgroep in de justitiële jeugdinrichting waar zij verbleven, onder meer, met meubilair en andere spullen gesmeten, inboedel vernield, ramen ingeslagen en is er brand gesticht.
De officier van justitie vordert dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging in verband met de aanwezigheid van psychische overmacht. De vordering van de benadeelde partij [] dient gelet hierop niet-ontvankelijk te worden verklaard
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Vrijspraak
De verdachte dient van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het primair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, bewezen kan worden verklaard. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De openbare orde is het door artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht beschermde belang. Eén van de bestanddelen van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is dat het geweld "openlijk" moet hebben plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie is daarvan sprake indien het geweld zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven feiten heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand.
De rechtbank stelt vast dat [de Justitiële Jeugdinrichting] naar zijn aard een niet voor het publiek toegankelijke plaats is. Ook geweld dat op een niet openbare plaats is gepleegd kan evenwel onder de reikwijdte van voornoemd artikel vallen, indien het geweld voor het publiek of iemand uit het publiek waarneembaar is geweest.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het proces-verbaal blijkt dat uitsluitend medewerkers van [de Justitiële Jeugdinrichting], ter plaatse gekomen politiefunctionarissen en overige hulpdiensten en (gedetineerde) medeverdachten getuige zijn geweest van het gepleegde geweld. De eerste vraag die in dit verband dient te worden beantwoord is of deze personen onder de definitie van publiek vallen, zoals door de officier van justitie is betoogd.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet luiden, nu hiermee volgens de rechtbank (een) willekeurige derde(n) word(t)(en) bedoeld, niet zijnde personen die uit hoofde van hun functie dan wel behorend tot de vaste populatie gedetineerden het geweld daadwerkelijk hebben waargenomen.
Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of het geweld waarneembaar is geweest voor het publiek. Dit gaat over de mogelijkheid dat (een) willekeurige derde(n) het geweld zou(den) kunnen hebben waargenomen. Ook deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord gezien de aard en de ligging van de locatie waar het geweld plaatsvond.
De reikwijdte van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zou naar het oordeel van de rechtbank te ver worden opgerekt, indien daar ook onder zou vallen geweld dat is gepleegd op een zo evident niet openbare plaats als de onderhavige en welk geweld bovendien alleen zichtbaar is geweest en kon zijn voor de uit hoofde van hun functie aanwezige personen en de populatie aan gedetineerden.
Het feit dat politie en brandweer zijn gealarmeerd en er maatregelen zijn getroffen die op zichzelf de openbare orde hebben geraakt maakt dit niet anders, aangezien dit niet in direct verband staat met het gepleegde geweld.
De rechtbank acht derhalve het bestanddeel "openlijk" niet bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewijsmotivering
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouwe op dit punt vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
- de aangifte van [aangever, namens de Justitiële Jeugdinrichting];
- de verklaring van de getuige [getuige 1];
- de verklaring van de getuige [getuige 2];
- de verklaring van de getuige [getuige 3];
- de verklaring van de getuige [getuige 4];
- de verklaring van de getuige [getuige 5];
- de verklaring van medeverdachte [RP];
- de verklaring van de medeverdachte [AC]
- de verklaring van de verdachte bij de politie ;
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat de sfeer op de groep niet goed was die dag, dat iemand na het eten een tafel op de kant had gezet, dat niemand wilde zeggen wie dat had gedaan toen de leiding daarnaar vroeg, dat zij toen als straf allemaal de rest van de avond naar hun kamer moesten, dat het toen mis ging en dat er spullen werden vernield en ramen ingeslagen, dat hij alleen heeft toegekeken, dat hij wel heeft geholpen om een doorgang naar een andere ruimte (het kantoor van afdeling []) te maken toen de leefruimte van de groep zich vulde met rook, dat hij daarvoor een deur heeft vernield, dat hij eerst een medicijnkastje heeft vernield omdat daar de sleutels in werden bewaard, dat hij vervolgens heeft geholpen om dit vertrek te barricaderen zodat de rook buiten zou blijven, dat hij heel erg bang was om te stikken.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en daarmee staat tevens vast dat sprake is van medeplegen. Verdachte is derhalve ook voor die daden die niet feitelijk door hemzelf, maar die door (een van) zijn medeverdachten (is) zijn verricht, aansprakelijk.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2012 te Veenhuizen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk een deur en (een gedeelte van) de inventaris van [de Justitiële Jeugdinrichting], heeft vernield.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het subsidiair bewezen geachte levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De verdachte heeft verklaard dat hij zich op de leefgroep van afdeling [] afzijdig heeft gehouden van het geweld en dat hij pas nadat er brand was gesticht en het vertrek zich met rook vulde heeft meegeholpen om een deur een ander vertrek te forceren. Hij voelde zich als een rat in de val en was bang dat hij zou stikken in de rook. Hij heeft verklaard dat hij de medicijnkast heeft vernield op zoek naar sleutels en dat hij de kapstok heeft gebruikt als stormram om de deur naar afdeling [] in te rammen. De door de medeverdachten gecreëerde situatie was voor verdachte dermate levensbedreigend, dat hij niet anders kon dan proberen hieruit te vluchten. Verdachte heeft verklaard dat hij bang was om dood te gaan.
De rechtbank verstaat verdachtes verklaring als een (impliciet) beroep op psychische overmacht ten gevolge van een noodtoestand.
De officier van justitie heeft aangegeven dat zij uitgaat van de verklaring van verdachte dat hij niet betrokken was bij de vernielingen gepleegd op de leefgroep van afdeling [], dat hij wel een medicijnkast en een deur tussen het kantoor van afdeling [] en het kantoor van afdeling [] heeft vernield, en dat hij dit heeft gedaan omdat hij een veilig heenkomen zocht uit de rook. De officier van justitie concludeert op grond hiervan dat sprake was van psychische overmacht en dat dit er toe leidt dat verdachte niet strafbaar is. Zij vraagt de rechtbank verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
De rechtbank oordeelt met betrekking tot het subsidiair telastgelegde als volgt.
De rechtbank acht het zeer goed voorstelbaar dat de verdachte, opgesloten in een ruimte die zich vulde met dikke zwarte rook, uit angst om te stikken in die rook, geen andere uitweg zag dan zich een weg te forceren naar een andere ruimte en daartoe een deur te vernielen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat de verklaring van verdachte wordt ondersteund door verklaringen van getuigen en medeverdachten.
Gelet op het vorenoverwogene acht de rechtbank aannemelijk dat bij de verdachte sprake was van een zodanige psychische druk dat weerstand daartegen weliswaar niet volkomen onmogelijk was, maar redelijkerwijs niet kon worden gevergd.
De verdachte heeft naar het oordeel van de rechtbank het feit gedwongen door psychische overmacht begaan. De rechtbank acht de verdachte derhalve niet strafbaar en zal de verdachte ter zake van het subsidiair tenlastegelegde feit ontslaan van alle rechtsvervolging.
Benadeelde partij []
De rechtbank zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging ten aanzien van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan en geen straf of maatregel opleggen. Gelet hierop zal de benadeelde partij niet ontvankelijk worden verklaard in haar vordering en zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld, verklaart de verdachte deswege echter niet strafbaar en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolging.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [] niet ontvankelijk is in haar vordering en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter en mrs. M.A.A. van Capelle en
S. Zwerwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 februari 2013.