RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummers: 19.830258-12 en 19.18/640589-10 (tul)
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 12 februari 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
verblijvende in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 29 januari 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. J. Boelstra, advocaat te Middelstum.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, met een ander of anderen, op een of meer voor het publiek toegankelijke plaats(en) of in een of meer voor het publiek toegankelijke ruimte(n), te weten een of meer kamer(s)/ruimte(n) in [een Justitiële Jeugdinrichting] aan/nabij [adres], openlijk in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een of meer deur(en) en/of een of meer ruit(en)/ra(a)m(en) en/of (een gedeelte van) de inboedel/inventaris en/of een hoeveelheid levensmiddelen in/van die kamer(s)/ruimte(n),
welk geweld bestond uit
- het stukslaan en/of stukgooien, althans stukmaken, van die deur(en) en/of die ruit(en)/ra(a)m(en) en/of die inboedel/inventaris en/of die levensmiddelen en/of
- het omver gooien van meubilair en/of
- het barricaderen van een of meer deur(en),
waarbij hij, verdachte, opzettelijk een of meer ruit(en)/ra(a)m(en) en/of een of meer bord(en) en/of een of meer fles(sen) en/of een of meer kast(en) heeft vernield;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen,
terzake dat
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk een of meer deur(en) en/of een of meer ruit(en)/ra(a)m(en) en/of (een gedeelte van) de inboedel/inventaris en/of een hoeveelheid levensmiddelen in/van [een Justitiële Jeugdinrichting] aan/nabij [adres], in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [die Justitiële Jeugdinrichting], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2012 te Veenhuizen, althans in de gemeente Noordenveld, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht in een keuken en/of in een kamer in/van [een Justitiële Jeugdinrichting] aan/nabij de [adres], immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) toen aldaar opzettelijk een hoeveelheid papier in brand gestoken op/bij een afzuigkap en/of nabij een of meer frituurpan(nen) (met olie) in die keuken en/of een hoeveelheid papier en/of een of meer gordijn(en) in brand gestoken in die kamer, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht en/of laten komen met enig in die keuken en/of die kamer aanwezig brandbaar materiaal, ten gevolge waarvan die afzuigkap en/of die frituurpan(nen) en/of dat/die gordijn(en) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die jeugdinrichting en/of de (overige) inboedel/inventaris daarvan, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een of meer in die jeugdinrichting aanwezige perso(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.
De vordering van de officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie mr. D. Homans komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het hem onder 1 primair en onder 2 ten laste gelegde feit, te weten openlijke geweldpleging tegen goederen en brandstichting. Op 25 februari 2012 hebben de verdachte en zijn medeverdachten op de leefgroep in de justitiële jeugdinrichting waar zij verbleven, onder meer, met meubilair en andere spullen gesmeten, inboedel vernield, ramen ingeslagen en is er brand gesticht.
De officier van justitie is de mening toegedaan dat het gaat om een van tevoren geplande opstand, gelet op de verklaringen in het dossier.
De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en onder de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht zoals in het advies van de reclassering is aangegeven. De vordering tenuitvoerlegging dient te worden toegewezen. De vordering van de benadeelde partij [] dient te worden toegewezen tot een bedrag van 2341,48 euro, hoofdelijk en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De verdachte dient van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
Ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde:
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 1 primair ten laste gelegde, de openlijke geweldpleging, bewezen kan worden verklaard.
De advocaat van verdachte heeft hiervan vrijspraak bepleit omdat het geweld is gepleegd in een gesloten jeugdinrichting en er derhalve geen sprake is van “openlijk” geweld. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende.
De openbare orde is het door artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht beschermde belang. Eén van de bestanddelen van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht is dat het geweld "openlijk" moet hebben plaatsgevonden. Volgens vaste jurisprudentie is daarvan sprake indien het geweld zich door onverholen, niet-heimelijk bedreven feiten heeft geopenbaard, zodat daardoor de openbare orde is aangerand.
De rechtbank stelt vast dat [de Justitiële Jeugdinrichting] naar zijn aard een niet voor het publiek toegankelijke plaats is. Ook geweld dat op een niet openbare plaats is gepleegd kan evenwel onder de reikwijdte van voornoemd artikel vallen, indien het geweld voor het publiek of iemand uit het publiek waarneembaar is geweest.
De rechtbank stelt verder vast dat uit het proces-verbaal blijkt dat uitsluitend medewerkers van [de Justitiële Jeugdinrichting], ter plaatse gekomen politiefunctionarissen en overige hulpdiensten en (gedetineerde) medeverdachten getuige zijn geweest van het gepleegde geweld. De eerste vraag die in dit verband dient te worden beantwoord is of deze personen onder de definitie van publiek vallen, zoals door de officier van justitie is betoogd.
De rechtbank is van oordeel dat het antwoord op deze vraag ontkennend moet luiden, nu hiermee volgens de rechtbank (een) willekeurige derde(n) word(t)(en) bedoeld, niet zijnde personen die uit hoofde van hun functie dan wel behorend tot de vaste populatie gedetineerden het geweld daadwerkelijk hebben waargenomen.
Vervolgens dient de vraag te worden gesteld of het geweld waarneembaar is geweest voor het publiek. Dit gaat over de mogelijkheid dat (een) willekeurige derde(n) het geweld zou(den) kunnen hebben waargenomen. Ook deze vraag dient naar het oordeel van de rechtbank ontkennend te worden beantwoord gezien de aard en de ligging van de locatie waar het geweld plaatsvond.
De reikwijdte van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht zou naar het oordeel van de rechtbank te ver worden opgerekt, indien daar ook onder zou vallen geweld dat is gepleegd op een zo evident niet openbare plaats als de onderhavige en welk geweld bovendien alleen zichtbaar is geweest en kon zijn voor de uit hoofde van hun functie aanwezige personen en de populatie aan gedetineerden.
Het feit dat politie en brandweer zijn gealarmeerd en er maatregelen zijn getroffen die op zichzelf de openbare orde hebben geraakt maakt dit niet anders, aangezien dit niet in direct verband staat met het gepleegde geweld.
De rechtbank acht derhalve het bestanddeel "openlijk" niet bewezen en zal de verdachte daarom vrijspreken van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde:
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het onder 2 ten laste gelegde, de brandstichting, bewezen kan worden verklaard.
De advocaat van verdachte heeft hiervan vrijspraak bepleit nu de verdachte ontkent dit feit te hebben gepleegd en de verdenking louter is gebaseerd op één (onbetrouwbare) verklaring van een medeverdachte [], hetgeen onvoldoende is voor een bewezenverklaring van dit feit.
Met de raadsvrouwe is de rechtbank van oordeel dat op basis van de voorhanden zijnde verklaringen onvoldoende wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte zich (samen met anderen) schuldig heeft gemaakt aan brandstichting en zal hem hiervan dan ook vrijspreken.
Nu verdachte hetgeen de rechtbank bewezen zal verklaren heeft bekend en nadien niet anders heeft verklaard en hij noch zijn raadsvrouwe op dit punt vrijspraak heeft bepleit zal de rechtbank volstaan met een opgave van bewijsmiddelen.
Feit 1 subsidiair:
- de aangifte van [aangever, namens de Justitiële Jeugdinrichting];
- de verklaring van de getuige [getuige 1];
- de verklaring van de getuige [getuige 2];
- de verklaring van de getuige [getuige 3];
- de verklaring van de getuige [getuige 4];
- de verklaring van de getuige [getuige 5];
- de verklaring van medeverdachte [RP];
- de verklaring van de medeverdachte [AC];
- de verklaring van de medeverdachte [IH];
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij de eerste was die boos werd, dat hij de eerste was die begon met spullen vernielen, dat de anderen daarna mee gingen doen, dat hij met een pan tegen de ramen heeft geslagen, dat hij met borden heeft gegooid en dat hij de deuren heeft gebarricadeerd met stoelen en tafels zodat er niemand meer binnen kon komen.
Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat sprake was van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten en daarmee staat tevens vast dat sprake is van medeplegen. Verdachte is derhalve ook voor die daden die niet feitelijk door hemzelf, maar die door (een van) zijn medeverdachten (is) zijn verricht, aansprakelijk.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 25 februari 2012 te Veenhuizen, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk en wederrechtelijk deuren en ramen en (een gedeelte van) de inventaris en een hoeveelheid levensmiddelen van [een Justitiële Jeugdinrichting], heeft vernield.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 1 subsidiair bewezen geachte levert op:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
strafbaar gesteld bij artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht om, conform artikel 77c Wetboek van Strafrecht, het jeugdrecht toe te passen en een eventuele jeugddetentie geheel voorwaardelijk op te leggen. De rechtbank overweegt dienaangaande dat er geen rapportage aanwezig is op grond waarvan aanleiding bestaat om in casu het jeugdrecht toe te passen. Gelet op hetgeen de rechtbank bewezen acht bestaat voorts geen aanleiding om dergelijke rapportage aan te vragen, alvorens uitspraak te doen.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouwe van de verdachte, de oriëntatiepunten voor de straftoemeting, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 9 januari 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van soortgelijke misdrijven is veroordeeld, alsmede de omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapportage d.d. 27 januari 2013.
De verdachte heeft samen met anderen meegedaan aan een opstand die van tevoren was gepland op de groep in [de Justitiële Jeugdinrichting] waar zij gedetineerd verbleven, welke opstand losbarstte in een eruptie van geweldshandelingen tegen goederen. Nadat de groepsleiding was gevlucht en de toegangsdeuren waren gebarricadeerd door de verdachten, zijn zij volledig losgeslagen tekeer gegaan en hebben een grote ravage aangericht en ramen, deuren en inventaris vernield. De verdachte en zijn mededaders hebben hierdoor niet alleen enorme schade berokkend, maar ook laten zien dat zij geen respect hebben voor de gezagsdragers en hun autoriteit. Door aldus te handelen heeft de verdachte het gezag ondermijnd. De rechtbank neemt verdachte voorts kwalijk dat hij -ook volgens eigen zeggen- degene was die is begonnen met het plegen van de vernielingen.
De rechtbank weegt bij het bepalen van de strafmaat mee dat vast is komen te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het uittreksel Justitiële Documentatie, in het verleden reeds eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten.
De rechtbank merkt op dat van deze eerdere, deels voorwaardelijke, veroordelingen kennelijk geen preventieve werking is uitgegaan, terwijl voorts is gebleken dat verdachte thans een vervangende detentie uitzit omdat hij zich heeft onttrokken aan eerder opgelegd verplicht reclasseringstoezicht door, onder meer, zijn enkelband door te knippen.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden is.
Zij komt daarbij tot een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist omdat verdachte van het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Een deels voorwaardelijke straf ligt, gelet op de duur van de op te leggen straf en hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het zich bij herhaling onttrekken aan bijzondere voorwaarden, niet in de rede.
[] heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend voor geleden materiële schade ten bedrage van in totaal € 3.132,89, inclusief BTW. De gevorderde schade betreft glasschade gerepareerd op 20 februari 2012 (€ 453,82), glasschade gerepareerd op 27 februari 2012 (€ 1.354,56) en reparatie en plaatsing van een deur op 27 februari 2012
(€ 980,92).
Met betrekking tot de reparatie op 20 februari 2012 merkt de rechtbank op dat deze heeft plaatsgevonden voor het bewezenverklaarde feit plaatsvond en derhalve hiermee geen verband houdt. Dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
De rechtbank acht het causaal verband tussen het bewezen verklaarde feit en de overige schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen. De vordering acht zij tot een bedrag van € 2.779,22, inclusief BTW, voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk. De civiele vordering is dan ook gegrond en tot dit bedrag voor toewijzing vatbaar. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk in haar vordering, voor dit deel kan de benadeelde partij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer [] naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door het strafbare feit is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 36f, 47, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Vordering tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.18/640589-10
De rechtbank zal de vordering van de officier van justitie afwijzen nu het onderhavige strafbare feit dateert van voor het vonnis van 4 juni 2012 van de rechtbank Groningen waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de rechtbank Groningen d.d. 23 december 2010 is afgewezen en de proeftijd is verlengd met een jaar. Niet is gebleken dat verdachte na 4 juni 2012 nog strafbare feiten heeft gepleegd.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair en onder 2 is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
De rechtbank veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling aan de benadeelde partij [] van de som van € 2.779,22 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil, met dien verstande dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen. De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
De rechtbank legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [], een bedrag van € 2.779,22 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 37 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft, en dat indien genoemd bedrag geheel of gedeeltelijk door één of meer medeverdachten is betaald, de verdachte in zoverre is bevrijd en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 19.18/640589-10
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter en mrs. M.A.A. van Capelle en
S. Zwerwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 12 februari 2013.