RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19.810209-11
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 9 april 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte]
geboren te [plaats] op [datum] 1971,
wonende [adres]
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 26 maart 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M.T. van Daatselaar, advocaat te Hoogeveen.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
zij in of omstreeks de periode van 01 februari 2009 tot en met 31 maart 2012 in de gemeente Aa en Hunze, in elk geval in Nederland, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte wist, althans redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de
vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering via de ISD (Intergemeentelijke Sociale Dienst voor de gemeente Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan die ISD in het geheel niet gemeld dat in voornoemde periode
- zij, verdachte, werkzaamheden (uit loondienst en/of kerkelijke werkzaamheden en/of verkoop van sierraden en/of haarstukjes en/of kleding) en/of
- haar partner werkzaamheden (uit loondienst en/of kerkelijke werkzaamheden en/of in- en verkoop van auto's (handel) en/of bemiddeling bij autotransport en/of van wege de onderneming van diens partner, te weten [naam] en/of vrijwilligerswerk) heeft verricht, althans meer werkzaamheden heeft verricht dan een aantal uren vrijwilligerswerk in de kerk (op zondag) en/of
- zij, verdachte, en/of haar partner inkomsten (uit loondienst en/of kerkelijke werkzaamheden en/of diens onderneming en/of een uitkering of bedrage van de Belastingdienst voor of vanwege kinderopvang) heeft ontvangen en/of
- hij en/of zijn partner giften (te weten contante stortingen van bedragen op (een) bankrekening(en) van haar en/of haar partner) heeft ontvangen en/of het bezit (auto's), althans het vermogen van haar was toegenomen, althans gewijzigd, zulks terwijl dat (telkens) wel het geval was;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. G. Souër acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
* 180 uren werkstraf subsidiair 90 dagen hechtenis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank acht op grond van na te noemen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte het aan haar tenlastegelegde feit heeft begaan. Die bewijsmiddelen houden het volgende in:
[bewijsmiddelen overzicht]
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de wijzigingen in werkzaamheden en inkomsten van haarzelf en van haar partner aan de ISD moest doorgegeven.
Het standpunt van de raadsman dat verdachte door onvoldoende kennis van de Nederlandse taal en dat hem niet gewezen is op de plichten verbonden aan de uitkering en dat zij daardoor niet wist dat zij wijzigingen met betrekking tot (vrijwilligers)werk en inkomen moest doorgegeven wordt door de rechtbank verworpen.
Ten tijde van de wijziging van de WWB-uitkering volgde verdachte een opleiding, is haar partner bij de aanvraag van de uitkering geadviseerd door een medewerker van de ISD, is het vrijwilligerswerk van haar partner in de kerk bij het heronderzoek opnieuw aan de orde geweest, heeft verdachte contacten gehad met de sociale dienst, opende ook zij post en had zijn enig inzicht met betrekking tot de financiën binnen het gezin.
Ook uit de vraagstelling op de aanvraagformulieren bijzondere bijstand kon verdachte begrijpen dat gegevens omtrent werk en inkomen en derhalve wijzigingen daarin, van belang waren voor de duur en de hoogte van de bijstandsuitkering.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte redelijkerwijs had moeten vermoeden dat wijzigingen in (vrijwilligers)werk en inkomen van haar en van haar partner aan de ISD moesten worden doorgegeven. Door dat niet te doen heeft verdachte opzettelijk nagelaten tijdig de benodigde gegevens van haar en haar partner aan de ISD te verstrekken die van invloed zouden kunnen zijn op de duur en hoogte van de uitkering.
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij in de periode van 01 februari 2009 tot en met 31 maart 2012 in de gemeente Aa en Hunze, in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting, te weten artikel 17 van de Wet werk en bijstand, opzettelijk heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, zulks terwijl dit feit kon strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl verdachte redelijkerwijze moest vermoeden dat die gegevens van belang waren voor de vaststelling van verdachtes of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming, te weten een WWB-uitkering via de ISD (Intergemeentelijke Sociale Dienst voor de gemeente Aa en Hunze, Assen en Tynaarlo), dan wel voor de hoogte of de duur van die verstrekking of tegemoetkoming, immers heeft zij, verdachte, aan die ISD in het geheel niet gemeld dat in voornoemde periode
- zij, verdachte, werkzaamheden (uit loondienst en kerkelijke werkzaamheden en verkoop van verkoop van sierraden en haarstukjes en kleding) en
- haar partner werkzaamheden meer werkzaamheden heeft verricht dan een aantal uren vrijwilligerswerk in de kerk (op zondag) en
- zij, verdachte, en haar partner, inkomsten (uit loondienst en kerkelijke werkzaamheden en een uitkering of bedrage van de Belastingdienst voor of vanwege kinderopvang) heeft/ hebben ontvangen en
- het vermogen van haar en haar partner was toegenomen,
zulks terwijl dat (telkens) wel het geval was;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het bewezen geachte levert op:
in strijd met een haar bij of krachtens wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dit feit kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander, terwijl hij redelijkerwijs moest vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn of eens anders recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming,
strafbaar gesteld bij artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft bewezen geacht dat verdachte heeft nagelaten de ISD op de hoogte te stellen van de wijzigingen werkzaamheden en inkomsten van haarzelf en haar partner.
Door zo te handelen heeft verdachte ten onrechte gebruik gemaakt van sociale voorzieningen en dat valt verdachte aan te rekenen, te meer gelet op de periode waarin dat nalaten heeft plaatsgevonden. Ook valt verdachte aan te rekenen dat zij de ontvangen gemeenschapsgelden heeft aangewend om eigen financiële problemen op te lossen.
De officier van justitie heeft een straf geëist zoals hiervoor is aangegeven. De officier heeft de stelling van verdachte dat zij door taalproblemen niet op de hoogte was van het feit dat hij veranderingen in werk en inkomen moest doorgeven, als ongeloofwaardig ter zijde geschoven. De officier heeft daarbij verwezen naar het opleidingsniveau van verdachte.
De raadsman heeft primair tot vrijspraak van het tenlastegelegde geconcludeerd wegens het ontbreken van opzet. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt heeft de raadsman aangevoerd dat bij de strafoplegging rekening moet worden gehouden met de cultuurverschillen en taalbarrières hetgeen ook heeft bijgedragen aan het niet volledig op de hoogte zijn van de verplichten met betrekking tot het ontvangen van een uitkering.
Aangaande de op te leggen straf houdt de rechtbank rekening met de aard en ernst van het bewezen verklaarde, met de omstandigheden waaronder dit is begaan en met hetgeen de rechtbank uit het onderzoek op de terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij acht geslagen op het uitgebrachte rapport van de Reclassering Nederland.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 06 maart 2013 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval de straf geboden is zoals door de officier van justitie gevorderd. Bij de medeverdachte heeft de rechtbank naast een werkstraf een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd. De rechtbank ziet daar bij verdachte van af omdat zij voor het overgrote deel niet betrokken is geweest bij het verwerven van de betreffende inkomsten en het verrichten van het werk.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
* een taakstraf bestaande uit 180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 90 dagen zal worden toegepast;
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter en mr. M.A.A. van Capelle en mr. H.H.A. Fransen, rechters in tegenwoordigheid van D. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 9 april 2013.
Parketnummer: 19.810209-11
Uitspraak d.d.: 9 april 2013 5