RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
zaaknummers: AWB LEE 13/471 en AWB LEE 13/472
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 april 2013 in de zaken tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
gemachtigde: mr. N.B. Swart, advocaat te Groningen,
de raad voor rechtsbijstand,
verweerder,
gemachtigde: mr. K.A. Hofstra, werkzaam bij verweerder.
Bij twee besluiten op bezwaar van 10 december 2012 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten van 19 juni 2012 en 4 oktober 2012 ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd, inhoudende de afwijzing van aanvragen om een toevoeging.
Eiseres heeft, mede namens haar zoon [naam zoon], tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder AWB LEE 13/471 (met betrekking tot de besluiten van 4 oktober 2012) en AWB LEE 13/472 (met betrekking tot de besluiten van 19 juni 2012 ).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2013. De beroepen zijn gevoegd behandeld. Eiseres is niet verschenen. Mr. Swart is met bericht evenmin verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. Artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) bepaalt dat uitzetting achterwege blijft zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van één van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
2.1 Bij besluiten van 23 april 2012 heeft de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzoeken om de uitzetting van eiseres, haar echtgenoot [naam echtgenoot] en hun zoon [naam zoon] op grond van artikel 64 van de Vw 2000 achterwege te laten, afgewezen. In de besluiten van 23 april 2012 heeft de IND aangegeven dat hiertegen bezwaar gemaakt kan worden en tevens dat de voorzieningenrechter verzocht kan worden te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het bezwaar is beslist.
2.2 Mr. Swart heeft namens eiseres, haar echtgenoot en hun zoon voor ieder afzonderlijk bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 23 april 2012 en voor ieder afzonderlijk de voorzieningenrechter verzocht de uitzetting achterwege te laten. Voor al deze procedures heeft mr. Swart afzonderlijke toevoegingen aangevraagd, in totaal dus zes toevoegingaanvragen.
2.3 Bij besluit van 19 juni 2012 (kenmerk: 5CL7879) heeft verweerder aan [naam echtgenoot] een toevoeging verstrekt voor de bezwaarprocedure. Bij besluit van eveneens 19 juni 2012 (kenmerk: 5CL7867) heeft verweerder aan [naam echtgenoot] een toevoeging verstrekt voor de voorlopige voorzieningprocedure.
3. Bij de besluiten van 19 juni 2012 heeft verweerder de toevoegingsaanvragen van eiseres (5CL7869 en 5CL8231) en haar zoon (5CL7875 en 5CL7868) afgewezen met toepassing van artikel 28, eerste lid, sub b, en artikel 32 van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Daarbij is verwezen naar de aan [naam echtgenoot] op 19 juni 2012 verstrekte toevoegingen.
4.1 Bij besluiten op bezwaar van 2 augustus 2012 heeft de IND de besluiten van 23 april 2012 gehandhaafd. In de besluiten op bezwaar van 2 augustus 2012 heeft de IND aangegeven dat hiertegen beroep kan worden ingesteld bij de rechtbank en tevens dat de voorzieningenrechter verzocht kan worden te bepalen dat uitzetting achterwege dient te blijven totdat op het beroep is beslist.
4.2 Mr. Swart heeft namens eiseres, haar echtgenoot en hun zoon voor ieder afzonderlijk beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag (nevenzittingsplaats Assen) tegen de besluiten op bezwaar van 2 augustus 2012 en voor ieder afzonderlijk de voorzieningenrechter verzocht de uitzetting achterwege te laten. Voor al deze procedures heeft mr. Swart afzonderlijke toevoegingen aangevraagd, in totaal dus zes toevoegingaanvragen.
4.3 Bij besluit van 26 september 2012 (kenmerk: 5CM7052) heeft verweerder aan
[naam echtgenoot] een toevoeging verstrekt voor de beroepsprocedure. Bij besluit van 27 september 2012 (kenmerk: 5CM5722) heeft verweerder aan [naam echtgenoot] een toevoeging verstrekt voor de voorlopige voorzieningprocedure.
5. Bij de besluiten van 4 oktober 2012 heeft verweerder de toevoegingsaanvragen van eiseres (5CM7050 en 5CM7053) en haar zoon (5CM7048 en 5CM7051) afgewezen met toepassing van artikel 28, eerste lid, sub b, en artikel 32 van de Wrb. Daarbij is verwezen naar de aan [naam echtgenoot] op 26 en 27 september 2012 verstrekte toevoegingen.
6. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de ten aanzien van eiseres en haar zoon genomen primaire besluiten van 19 juni 2012 en 4 oktober 2012 gehandhaafd.
7. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wrb kan verweerder de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging. Ingevolge artikel 32 van de Wrb geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS), onder meer kenbaar uit LJN: AI5601, is de rechtbank van oordeel dat uit de artikelen 28, eerste lid, aanhef en onder b, en 32 van de Wrb, in onderlinge samenhang gelezen, volgt dat, indien sprake is van verschillende rechtsbelangen ter zake waarvan rechtsbijstand wordt gevraagd, in beginsel meer toevoegingen moeten worden verstrekt. Als sprake is van één rechtsbelang kan met één toevoeging worden volstaan, tenzij sprake is van verschillende procedures dan wel van één procedure waarin sprake is van meer dan één instantie als bedoeld in artikel 32 van de Wrb.
8. Verweerder hanteert het beleid dat ongeacht het aantal beschikkingen per gezin, ouders en minderjarige kinderen, in beginsel één toevoeging wordt verstrekt en dat de andere toevoegingsaanvragen worden afgewezen op grond van voornoemde bepalingen (bereik). Indien duidelijk sprake is van gescheiden rechtsbelangen kunnen bij uitzondering meerdere toevoegingen worden verstrekt. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat deze beleidskeuze de grenzen van een redelijke beleidsbepaling overschrijdt.
9. Naar het oordeel van de rechtbank is het rechtsbelang waarop de aanvragen van eiseres en haar zoon betrekking hebben, hetzelfde rechtsbelang als waarvoor aan de echtgenoot van eiseres eerder toevoegingen zijn verleend. Dit rechtsbelang ziet immers op het voorkomen van uitzetting. In hetgeen eiseres naar voren heeft gebracht, hoefde verweerder geen aanleiding te zien om op grond van bijzondere omstandigheden van het beleid af te wijken. Dat eiseres, haar echtgenoot en hun zoon hun eigen specifieke medische klachten hebben, doet er niet aan af dat zij allen beogen hun uitzetting te voorkomen. Dat op de onder 2.2 bedoelde bezwaarschriften en de onder 4.2 bedoelde beroepschriften afzonderlijk is beslist door de IND respectievelijk de rechtbank Den Haag (nevenzittingsplaats Assen), maakt dit niet anders. Ook de omstandigheid dat het beroep van eiseres door die rechtbank gegrond is verklaard, terwijl de beroepen van haar echtgenoot en hun zoon ongegrond zijn verklaard, rechtvaardigt evenmin de conclusie dat sprake is van te onderscheiden rechtsbelangen. De namens eiseres en haar zoon ingediende toevoegingsaanvragen hebben betrekking op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor namens de echtgenoot toevoegingsaanvragen zijn ingediend, namelijk het voorkomen van uitzetting. Van andere omstandigheden op basis waarvan verweerder in afwijking van zijn beleid meerdere toevoegingen zou moeten verstrekken is de rechtbank niet gebleken. Steun voor het oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van gescheiden rechtsbelangen vindt de rechtbank in de AbRS-uitspraken van 19 december 2012 (LJN: BY6718) en 23 januari 2013 (LJN: BY9241). In die zaken ging het, anders dan in de onderhavige zaak, weliswaar om toevoegingsaanvragen in het kader van asielaanvragen van familieleden (zussen en broers), maar de rechtbank ziet niet in waarom de overwegingen van AbRS in die zaken niet toegepast kunnen worden in een kwestie als de onderhavige, waarin het gaat om toevoegingsaanvragen in het kader van (een) procedure(s) ex artikel 64 van de Vw 2000.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 april 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.