ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7115

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
112937 / HA ZA 09-841
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van afspraken omtrent compensatie voor vermindering van pensioenopbouw bij ontslag van een ambtenaar

In deze zaak gaat het om de uitleg van afspraken die zijn gemaakt tussen [A], een ambtenaar, en de gemeente Groningen in het kader van zijn ontslag. De rechtbank Noord-Nederland heeft op 10 april 2013 uitspraak gedaan in deze kwestie. De ambtenaar vorderde dat de gemeente een compensatieregeling zou treffen voor de pensioenderving die hij had geleden door eerder met pensioen te gaan. De rechtbank oordeelde dat de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt, moeten worden gezien als een bevoegdhedenovereenkomst met zowel privaatrechtelijke als bestuursrechtelijke elementen. De rechtbank stelde vast dat de ambtenaar niet ontvankelijk was in zijn vordering tot het treffen van een compensatieregeling, omdat hij bezwaar had kunnen maken tegen de feitelijke handeling waarbij hem het compensatieplan werd aangeboden. Echter, de ambtenaar was wel ontvankelijk in zijn vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De rechtbank oordeelde dat de gemeente tekort was geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, en dat de ambtenaar recht had op een schadevergoeding van € 164.835,00, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte dat de gemeente niet had aangetoond dat de tekortkoming haar niet kon worden toegerekend. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor duidelijke afspraken en de gevolgen van wanprestatie in het kader van ambtenarenrecht.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/112937 / HA ZA 09-841
Vonnis van 10 april 2013
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. G.A.J.M. Niederer te Geleen,
tegen
DE GEMEENTE GRONINGEN,
zetelend te Groningen,
gedaagde,
advocaat mr. E.A.C. van de Wiel te Groningen.
Partijen zullen hierna Fijen en de gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 30 juni 2010,
- het vonnis van 8 september 2010,
- het proces-verbaal van comparitie gehouden op 11 januari 2011,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek,
- de akte van [A],
- de antwoordakte van de gemeente.
1.2. De Wet herziening gerechtelijke kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaak wordt daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [A] is geboren op [datum] 1945 en is op [datum] 1971 als ambtenaar in dienst getreden bij de gemeente als docent geschiedenis op het [school], locatie [naam]. Met ingang van 14 september 2006 is [A] gedeeltelijk arbeidsongeschikt geworden. Naar aanleiding daarvan is er overleg geweest tussen [A] en de gemeente over de wijze waarop [A] zijn loopbaan bij de school zou kunnen afronden.
2.2. Tijdens het eerste overleg in december 2006 heeft [A] aangegeven, dat voor vervroegd uittreden voor hem als voorwaarde geldt dat de gemeente de verdere pensioenopbouw bij het ABP compenseert. Op 22 januari 2007 heeft een vervolg overleg plaatsgevonden. Het voorstel van [A] is in dat overleg door de gemeente afgewezen omdat het te duur was. Op 19 februari 2007 heeft een derde bijeenkomst plaatsgevonden, waarbij de gemeente een voorstel heeft gedaan aan [A] dat door [A] is afgewezen.
2.3. Bij brief van 11 mei 2007 heeft [naam] (hoofd onderwijspersoneelszaken van de gemeente; hierna: [B]) het volgende aan [A] geschreven:
"Uw brief van 21 maart 2007 is voor ons aanleiding geweest tot herbezinning op ons eerder standpunt. U weet dat wij graag duidelijkheid willen over de datum van uw FPU. Uw brief geeft die duidelijkheid niet.
Wij komen dan ook terug op onze eerdere afwijzing van uw voorstel om ook uw vermindering van uw pensioenopbouw te compenseren. Wij zijn hiertoe nu, bij wijze van grote uitzondering, bereid, indien u met FPU gaat op 1 september 2007.
Wij verzoeken u om, na overleg met uw vakbondsvertegenwoordiger, ons een concreet voorstel hiertoe te doen toekomen."
2.4. Bij brief van 4 juli 2007 heeft [B] aan [A] geschreven:
"Hierbij delen wij u mee dat wij akkoord gaan met uw uittreding op 1 november 2007(….).
De termijn van 1 september is echter, zoals u terecht opmerkt, op dit moment geen reële optie meer. (…)"
2.5. Bij brief van 14 augustus 2007 heeft [A] zijn ontslagverzoek ingediend. [A] heeft in deze brief het volgende geschreven:
"Hierbij deel ik U mede dat ik op 1 november 2007 ontslag neem als docent van het [school] en met FPU ga onder de voorwaarde zoals die is neergelegd in Uw brief van 11 mei 2007, d.w.z. de werkgever vergoedt de vermindering van mijn pensioenopbouw zodanig, dat ik op mijn 65ste een pensioen heb alsof ik tot die leeftijd gewerkt heb."
2.6. Bij besluit van 15 augustus 2007 hebben burgemeester en wethouders van
Groningen, [A] wegens gebruikmaking van de FPU-regeling met ingang van 1 november 2007 eervol ontslag verleend als leraar in vaste dienst bij het openbaar onderwijs. Ten tijde van het ontslag had [A] een leeftijd van 62 jaar en (ruim) 7 maanden.
2.7. Bij schrijven van 20 december 2007 heeft [B] aan [A] een offerte compensatieplan van Loyalis verzekeringen toegestuurd. Het compensatieplan is een verzekering die bedoeld is om de inkomensschade die een werknemer lijdt, bijvoorbeeld vanwege ontslag, te compenseren. De koopsom van de verzekering, die door de gemeente moet worden betaald, bedraagt € 34.001,90. Volgens de offerte geeft de verzekering recht op een periodieke uitkering aan [A], als verzekeringnemer, van € 186,99 per maand levenslang vanaf 1 april 2010.
2.8. Bij brief van 18 maart 2008 heeft [naam], juridisch medewerker van de Algemene Onderwijsbond, (hierna: [C]) namens [A] aan de gemeente bericht dat [A] het gestorte bedrag en de daaraan gerelateerde uitkering vanaf zijn 65-jarige leeftijd niet kan verklaren in het licht van de gemaakte afspraken. [A] verzoekt de gemeente het volledige bedrag aan gederfde pensioenafspraken te voldoen en om een schriftelijke en rekenkundige onderbouwing te geven van het gestorte bedrag en in welk opzicht dit volgens de gemeente recht doet aan de gemaakte afspraken.
2.9. Bij brieven van 9 april 2008 en 22 oktober 2008 heeft de gemeente aan [C]
bericht dat zij heeft gevraagd om een concreet voorstel van [A] en dat zij dat nog steeds niet heeft ontvangen. In de brief van 22 oktober 2008 heeft de gemeente daarnaast het volgende opgemerkt:
"Om invulling te geven aan de door ons gemaakte afspraken hebben wij eind 2007 een aanvraag gedaan voor een offerte bij Loyalis. (…) De offerte van Loyalis is conform afspraken gebaseerd op doorwerken tot 65 jaar. Om te komen tot een aanvullende uitkering bij 65 jaar is een koopsom nodig van € 34.001,90. Dit bedrag hebben wij gestort bij Loyalis. Daarmee hebben wij uitvoering gegeven aan de gemaakte afspraken: de pensioencompensatie bij doorwerken tot 65 jaar is volledig meegenomen."
2.10. Bij brief van 30 oktober 2008 heeft [C] een berekening gegeven van de pensioenaanspraken die [A] misloopt doordat hij op 1 november 2007 met FPU is gegaan in plaats van op 65 jarige leeftijd. [C] heeft berekend dat [A] per jaar € 11.693,00 misloopt en het totale verschil in te bereiken pensioenaanspraken € 175.395,00 bedraagt (uitgaande van een overlijden op 80 jarige leeftijd).
2.11. Bij brief van 27 februari 2009 heeft [A] de gemeente in gebreke gesteld vanwege het uitblijven van de prestatie om [A] volledig te compenseren voor de pensioenderving.
3. De vordering
3.1. Primair vordert [A] voor recht te verklaren dat de gemeente ingevolge artikel 6:81 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) in verzuim is en om deze reden haar op de voet van artikel 6:74 BW te veroordelen tot het -alsnog- treffen van een compensatieregeling die de pensioenderving volledig compenseert, dan wel tot betaling van een schadevergoeding ter hoogte van € 164.835,00.
Subsidiair vordert [A], in plaats van de vernietiging ex artikel 6:228, eerste lid, BW uit te spreken, de overeengekomen compensatieregeling op de voet van artikel 6:230, tweede lid, BW te wijzigen waarmee - alsnog - de pensioenderving van eiser volledig wordt gecompenseerd, althans het financiële nadeel van € 164.835,00 op te heffen.
Meer subsidiair vordert [A] voor recht te verklaren dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW en haar om deze reden te veroordelen in de schadevergoeding ter hoogte van € 164.835,00.
[A] vordert tevens vergoeding van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
4. Het verweer
4.1. De gemeente stelt primair dat [A] niet in zijn primaire en subsidiaire vordering kan worden ontvangen door de burgerlijke rechter omdat de vertrekregeling van [A] een ambtenaarrechtelijke bevoegdhedenovereenkomst is en de ambtenarenrechter bij uitstek en exclusief de rechter is die over dergelijke vorderingen kan oordelen. De meer subsidiaire vordering moet worden afgewezen omdat het schadeveroorzakende besluit, te weten het ontslagbesluit, formele rechtskracht heeft gekregen.
Subsidiair heeft de gemeente aangevoerd dat een redelijke uitleg van de afspraken tussen [A] en de gemeente niet meebrengt dat de gemeente zich heeft verplicht de zogeheten FPU- uitruil te compenseren. Het beroep op dwaling kan niet slagen omdat niet is voldaan aan de voorwaarde dat de gemeente heeft geweten of had moeten begrijpen dat compensatie voor de gemiste FPU- uitruil voor [A] essentieel was. Het beroep op onrechtmatige daad kan niet slagen omdat betwist wordt dat de gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd.
5. De beoordeling
Ontvankelijkheid
5.1. Het geschil heeft betrekking op de uitleg van de afspraken die partijen hebben gemaakt in het kader van het ontslag van [A], in het bijzonder omtrent de compensatie voor vermindering van pensioenopbouw. Dat partijen hierover afspraken hebben gemaakt, is niet in geschil. De inhoud en uitleg van deze afspraken is wel in geschil. De rechtbank merkt de tussen partijen gemaakte afspraken over de compensatie voor vermindering in pensioenopbouw, in het licht van de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (onder meer de uitspraak van 4 november 2004; TAR 2005/8), aan als een nadere regeling inzake de uitoefening van de aan de gemeente toekomende ontslagbevoegdheid. Een dergelijke overeenkomst is een bevoegdhedenovereenkomst met een gemengd (privaatrechtelijke en bestuursrechtelijk) karakter als bedoeld in het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 (LJN: BP3057). In dat arrest heeft de HR geoordeeld dat als een wederpartij van een publiekrechtelijke rechtspersoon nakoming van de uit een dergelijke overeenkomst voortvloeiende verplichting tot het nemen van een besluit wenst, zij zich, na eventueel bezwaar, tot de bestuursrechter dient te wenden. Ter zake van een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie is de burgerlijke rechter evenwel de bevoegde rechter. De wederpartij kan weliswaar bij de bestuursrechter vernietiging van een naar aanleiding van de overeenkomst genomen besluit vragen wegens strijd met die overeenkomst, en in het geval het beroep bij de bestuursrechter gegrond is, tevens schadevergoeding verzoeken op de voet van artikel 8:73 Algemene wet bestuursrecht dan wel een schadebesluit van het overheidslichaam uitlokken, maar deze mogelijkheid brengt naar het oordeel van de Hoge Raad niet mee dat de burgerlijke rechter niet langer bevoegd zou zijn kennis te nemen van een vordering tot schadevergoeding wegens wanprestatie. De Hoge Raad noemt in het arrest meerdere redenen waarom de wederpartij die schadevergoeding wenst wegens de niet-nakoming van een contractuele verplichting zich steeds onmiddellijk tot de burgerlijke rechter kan wenden. De Hoge Raad verbindt hieraan het gevolg dat de formele rechtskracht van het besluit niet in de weg staat aan de mogelijkheid dat de burgerlijke rechter oordeelt dat het besluit niet beantwoordt aan de overeenkomst. De formele rechtskracht betekent weliswaar dat het besluit voor rechtmatig moet worden gehouden, maar niet dat het bestuursorgaan zijn verplichtingen uit de overeenkomst is nagekomen.
5.2. De rechtbank overweegt dat voor zover [A] heeft gevorderd dat de gemeente - alsnog - een compensatieregeling treft die de pensioenderving volledig compenseert, de vordering strekt tot nakoming door de gemeente van de afspraken die tussen partijen zijn gemaakt over de uitoefening van de ontslagbevoegdheid van de gemeente. [A] had op zich tegen het ontslagbesluit, in het bijzonder voor zover de tussen partijen gemaakte afspraken daarin niet waren opgenomen, bezwaar kunnen maken en vervolgens in beroep kunnen gaan bij de bestuursrechter. Het onderhavige geschil betreft echter niet zozeer de inhoud van het ontslagbesluit maar de wijze waarop de gemeente uitvoering heeft gegeven aan het ontslagbesluit en de daaraan ten grondslag liggende afspraken. Immers ook als de toezegging van de gemeente zoals verwoord in de brief van 11 mei 2007 in het ontslagbesluit was opgenomen, was er een geschil ontstaan tussen partijen over de uitleg van deze toezegging. Dat er een verschil bestaat in de uitleg tussen partijen werd pas manifest na de offerte van Loyalis voor een compensatieplan en nadat [A] daarop had gereageerd. In die zin verschilt de onderhavige kwestie van die waarop het genoemde arrest van de Hoge Raad betrekking had. In dit geval gaat het niet zozeer om de nakoming van een verplichting tot het nemen van een besluit, maar om de (wijze van) nakoming van een verplichting waaraan de gemeente zich heeft verbonden bij het nemen van een besluit. Het verschil met de situatie waarop het genoemde arrest van de Hoge Raad betrekking had, neemt echter niet weg dat volgens de hoofdregel die Hoge Raad heeft neergelegd in de afbakening tussen het burgerlijk recht en het bestuursrecht [A] door de burgerlijke rechter niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wanneer een met voldoende waarborgen omklede bestuursrechtelijke rechtsgang openstaat of open heeft gestaan (onder meer HR 15 november 2002, TAR 2003/12). [A] kan of had op grond van artikel 8:1, tweede lid, Algemene wet bestuursrecht (zoals deze bepaling luidde tot 1 januari 2013) als (gewezen) ambtenaar bezwaar (kunnen) maken tegen de feitelijke handeling waarbij hem het compensatieplan werd aangeboden. Niet betwist is dat de gemeente het compensatieplan aan [A] heeft aangeboden als invulling van de toezegging om de vermindering van de pensioenopbouw te compenseren. Uit het compensatieplan blijkt op welke wijze de gemeente daaraan invulling wilde geven en wat de hoogte zou zijn van deze compensatie. De gemeente heeft ook daadwerkelijk invulling gegeven aan het compensatieplan door de koopsom te betalen. Aldus is naar het oordeel van de rechtbank, anders dan [A] stelt, sprake van een handeling die rechtstreeks gevolgen heeft voor de rechtspositie van [A] (vgl. Centrale Raad van Beroep 14 oktober 2010; LJN: BO 2673 en 10 oktober 2002, LJN: 9117).
Ook voor zover de aanbieding van het compensatieplan nog een voorbereidende handeling zou zijn op een nog te nemen besluit van de gemeente over de compensatie, zoals [A] stelt, staat geen beroep open bij de burgerlijke rechter. Tegen een dergelijke voorbereidingshandeling staat immers bezwaar en beroep open tegelijkertijd met het te nemen besluit. [A] had tegen dat besluit bezwaar kunnen maken en in geval dat besluit uitbleef, bezwaar kunnen maken tegen het uitblijven van een besluit dan wel een besluit kunnen uitlokken door een daartoe strekkende aanvraag in te dienen. Nu [A] dit niet heeft gedaan, is hij in zoverre niet ontvankelijk in zijn vordering.
5.3. De primaire vordering van [A] strekt echter tevens (subsidiair) tot schadevergoeding wegens wanprestatie. Uit het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2011 volgt dat de burgerlijke rechter ter zake van deze vordering wel bevoegd is en er geen grond is om [A] in zoverre niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt tevens dat de (mogelijke) formele rechtskracht van de feitelijke handeling waarbij hem het compensatieplan werd aangeboden, niet in de weg staat aan de mogelijkheid dat de burgerlijke rechter oordeelt dat het compensatieplan niet beantwoordt aan de overeenkomst.
Inhoud en uitleg overeenkomst
5.4. Niet in geschil is dat de gemeente heeft toegezegd om de vermindering van pensioenbouw van [A] te compenseren. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of deze toezegging mede de zogeheten FPU uitruil veronderstelde. De rechtbank begrijpt partijen aldus dat zij onder de FPU uitruil verstaan de overheveling van niet genoten FPU uitkering naar het ouderdomspensioen, inclusief aanspraken op grond van het flankerend beleid van het ABP dan wel de motie Vendrik bij doorwerken tot de pensioenleeftijd. Nu [A] na de spilleeftijd, die hij op 1 september 2007 bereikte, een FPU uitkering heeft ontvangen, had [A] geen recht op deze uitruil. De vraag is of partijen zijn overeengekomen dat de gemeente bij het ontslag van [A] tevens deze gemiste uitruil zou compenseren.
5.5. Bij beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat het bij de uitleg van een (mondelinge) overeenkomst zoals hier in geding aankomt op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de door hen gebezigde bewoordingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (Hoge Raad 4 september 2009; LJN: BI6319). De gemeente heeft terecht opgemerkt dat de toezegging om de vermindering van de pensioenopbouw te compenseren op zich niet betekent dat ook de gemiste FPU uitruil wordt gecompenseerd. De toezegging heeft naar haar bewoordingen immers uitsluitend betrekking op de vermindering van pensioenopbouw door eerder met werken te stoppen. Uit de ontslagbrief van [A] blijkt echter dat hij de toezegging van de gemeente de vermindering van de pensioenopbouw te compenseren, zodanig heeft begrepen dat hij op zijn 65ste een pensioen heeft alsof hij tot die leeftijd zou hebben doorgewerkt. [A] heeft de toezegging van de gemeente en de uitleg die hij daaraan heeft gegeven, uitdrukkelijk als voorwaarde gesteld voor zijn ontslagaanvraag. De rechtbank merkt op dat de gemeente niet aan [A] heeft laten weten dat deze interpretatie van de toezegging onjuist is. Integendeel door daags na de ontslagbrief, zonder enige nadere opmerking het ontslag te verlenen, is bij [A] het vertrouwen gewekt dat de gemeente akkoord is gegaan met deze uitleg die hij als voorwaarde voor zijn ontslagaanvraag had gesteld en mocht hij ook redelijkerwijs verwachten dat de gemeente daarmee akkoord was. Dat de afspraken tussen [A] en de gemeente zo moeten worden uitgelegd dat zijn pensioenopbouw zodanig wordt gecompenseerd dat hij op zijn 65ste een pensioen heeft alsof hij tot die leeftijd had doorgewerkt, wordt ook ondersteund door de verklaringen van de rector omtrent het geconstateerde verschil in inkomen. Eerst in de brief van 22 oktober 2008, derhalve meer dan een jaar na de ontslagaanvraag en nadat onenigheid was ontstaan over de uitleg van de afspraken, neemt de gemeente afstand van de uitleg die [A] aan de toezegging heeft gegeven door op te merken dat voor zover [A] refereert aan de situatie die zou zijn ontstaan indien hij later met FPU zou zijn gegaan, die situatie hier "uitdrukkelijk niet aan de orde" is.
Uit voornoemde feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de overeenkomst tussen partijen zo moet worden uitgelegd dat zodanige compensatie plaatsvindt dat [A] een pensioen heeft alsof hij tot zijn 65ste heeft doorgewerkt. De gemeente heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg nopen. Anders dan in de zaak waarop de door de gemeente aangehaalde uitspraak van de rechtbank Arnhem (sector bestuursrecht) van 19 januari 2009 (LJN: BH0513) betrekking had, is aldus in dit geval wel een ouderdomspensioen gegarandeerd als ware er tot 65 jaar doorgewerkt. Een dergelijk beding impliceert dat ook de gemiste FPU uitruil wordt gecompenseerd. Dat het ongebruikelijk is om naast pensioenopbouw ook de gemiste FPU uitruil te compenseren en dat dit tot hoge kosten voor de gemeente leidt, zoals de gemeente stelt, kan daar niet aan afdoen.
Wanprestatie
5.6. Uit het voorgaande volgt dat de gemeente tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende verbintenis [A] een ouderdomspensioen te garanderen als ware er tot 65 jaar doorgewerkt. De gemeente heeft niet gesteld dat deze tekortkoming haar niet kan worden toegerekend. De prestatie van de gemeente is opeisbaar vanaf het moment dat [A] recht heeft op een ouderdomspensioen, te weten vanaf 1 april 2010. Desalniettemin is de gemeente naar het oordeel van de rechtbank op voet van artikel 6:83, aanhef en onder c, BW reeds vanaf 22 oktober 2008 in verzuim nu [A] uit de brief van de gemeente van 22 oktober 2008 heeft moeten afleiden dat de gemeente in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten (vgl. Hoge Raad 9 juli 2010; LJN: BM2334). De gemeente is derhalve op grond van artikel 6:74 BW verplicht de schade die [A] lijdt te vergoeden. Dat de schade € 164.835,00 bedraagt, is door de gemeente niet bestreden.
Conclusie
5.7. Voor zover [A] heeft gevorderd de gemeente te veroordelen tot het - alsnog - treffen van een compensatieregeling die de pensioenderving volledig compenseert, moet [A] in zijn vordering niet-ontvankelijk worden verklaard omdat bezwaar kan of kon worden gemaakt tegen de feitelijke handeling waarbij hem het compensatieplan werd aangeboden. Voor zover [A] heeft gevorderd voor recht te verklaren dat de gemeente in verzuim is en haar om deze reden te veroordelen tot betaling van schadevergoeding ter hoogte van € 164.835,00 zal de vordering worden toegewezen. De gemeente zal ook de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf de opeisbaarheid daarvan moeten voldoen. Gezien deze toewijzing, komt de rechtbank niet toe aan beoordeling van het subsidiair en meer subsidiair gevorderde.
5.8. De gemeente zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden begroot op:
- dagvaarding € 85,98
- griffierecht € 3.625,00
- salaris € 6.394,50 (4,5 punten × € 1.421,00)
Totaal € 10.105,48
5.9. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. [A] heeft niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat deze kosten betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
6. De beslissing
De rechtbank,
6.1. verklaart [A] niet-ontvankelijk in zijn vordering de gemeente te veroordelen tot het - alsnog - treffen van een compensatieregeling die de pensioenderving volledig compenseert,
6.2. verklaart voor recht dat de gemeente in verzuim is,
6.3. veroordeelt de gemeente tot betaling aan [A] van een schadevergoeding van € 164.835,00 (éénhonderdvierenzestig duizendachthonderdvijfendertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dat bedrag met ingang van 1 april 2010 tot de dag van volledige betaling,
6.4. veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 10.105,48,
6.5. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2013.