ECLI:NL:RBNNE:2013:BZ7234

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
15 maart 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
96026
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en misbruik identiteitsverschil tussen rechtspersonen in kort geding

In deze zaak, die voor de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, vorderde de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Swellfix BV een met dwangsommen versterkte voorziening tegen meerdere gedaagden, waaronder Ruma Rubber BV. De vordering was gebaseerd op een eerder arbitraal vonnis dat Ruma Rubber verbood bepaalde producten aan derden te verkopen, omdat dit inbreuk zou maken op intellectuele eigendomsrechten van Swellfix. De voorzieningenrechter oordeelde dat de feiten onvoldoende in klaarheid waren gebracht om te concluderen dat alle gedaagden onrechtmatig hadden gehandeld door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen Ruma Rubber en Ruma Products BV. De voorzieningenrechter stelde vast dat de enkele omstandigheid dat misbruik van identiteitsverschil kan leiden tot onrechtmatige daad, niet automatisch betekent dat dit in alle gevallen ook zo is. De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorzieningen en verklaarde Swellfix niet-ontvankelijk in haar vordering tegen Ruma Rubber, omdat het geschil onder de exclusieve bevoegdheid van het Nederlands Arbitrage Instituut viel. De zaak was complex en de voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor een kort geding. Swellfix werd veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van de gedaagden waren begroot op € 589,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris advocaat.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling privaatrecht
Locatie Assen
zaaknummer / rolnummer: C/19/96026 / KG ZA 12-225
Vonnis in kort geding van 15 maart 2013
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SWELLFIX BV,
die woonplaats kiest in Amsterdam,
eiseres,
advocaten mrs. J.H.B. Crucq en Q.L.C.M. Bongaerts, die beiden kantoor houden in Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUMA RUBBER B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUMA HOLDING B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUMA PRODUCTS B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RUMA PRODUCTS HOLDING B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HARPERT BEHEER B.V.,
die gevestigd is in Klazienaveen,
6. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KUMARI BEHEER B.V.,
die gevestigd is in Emmen,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
H.B.I. HOOGEVEEN BEHEER B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
8. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HAKU BEHEER B.V.,
die gevestigd is in Hoogeveen,
9. [X],
die woont in (woonplaats),
10. [Y],
die woont in (woonplaats),
11. [Z],
die woont in (woonplaats),
gedaagden,
advocaten: mrs. T.D. de Groot en L.E.J. Korsten, die beiden kantoor houden in Amsterdam,
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 december 2012;
- de mondelinge behandeling van 26 februari 2013.
1.2. Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat dit vonnis vandaag wordt uitgesproken.
1.3. Op 1 januari 2013 is de Wet Herziening Gerechtelijke kaart in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum samen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De voorzieningenrechter in de rechtbank Noord-Nederland wijst daarom dit vonnis.
2. De feiten
2.1. De voorzieningenrechter kan bij de beoordeling van het geschil uitgaan van de volgende feiten.
2.2. Op 20 mei 2005 sluit Shell Technology Ventures B.V. (hierna: STV) met Ruma Rubber B.V. (hierna: Ruma Rubber) een overeenkomst die strekt tot de gezamenlijke ontwikkeling, productie en verkoop van opzwelbare rubberproducten. Deze overeenkomst wordt door de partijen in deze procedure de "DMSA" genoemd.
2.3. Deze overeenkomst regelt ten aanzien van de intellectuele eigendomsrechten die door ontwikkeling van producten worden verkregen, dat deze toekomen aan STV.
2.4. De DMSA kent een arbitraal beding. Dat als artikel 21.2 in de DMSA neergelegde beding luidt, voor zover van belang:
All disputes arising in connection with this Agreement, including disputes concerning the existence and validity thereof, shall be settled through arbitration in accordance with the rules of The Netherlands Arbitration Institute (Nederlands Arbitrage Instituut). In that connection, the following applies:
(…)
2.5. Swellfix betreft de rechtsopvolgster van STV en zij ontleent daarom rechten aan de DMSA.
2.6. Swellfix heeft Ruma Rubber in een arbitraal kort geding betrokken en nakoming gevorderd van (een beding in) de DMSA.
2.7. Op 23 september 2011 wijst het Nederlands Arbitrage Instituut tussen Swellfix en Ruma Rubber een arbitraal vonnis. Dat vonnis biedt Swellfix een met dwangsommen versterkte voorziening in die zin dat het Ruma Rubber wordt verboden bepaalde producten aan derden te verkopen of te leveren, omdat dit niet mogelijk is zonder inbreuk te maken op een intellectueel eigendomsrecht van Swellfix.
3. Het geschil
3.1. Swellfix vordert, verkort weergegeven, een met dwangsommen versterkte veroordeling van alle gedaagden om voor de duur van een tussen partijen aanhangige arbitrale procedure, bepaalde producten aan te bieden, te produceren en/of of te leveren aan derden. Swellfix vordert ook een veroordeling van alle gedaagden, althans van Ruma Rubber, om een door een registeraccountant gecontroleerde en goedgekeurde opgave te verstrekken van alle verkopen en leveringen van bepaalde goederen aan derden. Daartoe stelt Swellfix, samengevat weergegeven, dat een op 23 september 2011 tussen haar en Ruma Rubber gewezen arbitraal vonnis, laatstgenoemde vennootschap verbiedt om bepaalde producten te ontwikkelen en te leveren aan derden. Volgens Swellfix overtreedt Ruma Rubber dat verbod en schendt zij bepalingen uit de DMSA. Swellfix dagvaardt naast Ruma Rubber de (middellijk) aandeelhouders en/of (middellijk) oprichters en/of (middellijk) bestuurders van Ruma Rubber of een daaraan gelieerde rechtspersoon. Swellfix stelt ten aanzien van hen dat zij jegens haar onrechtmatig handelen door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen Ruma Rubber en een andere rechtspersoon, Ruma Products B.V. Volgens Swellfix wordt laatstgenoemde vennootschap gebruikt om producten te vermarkten, die Ruma Rubber op grond van het arbitrale vonnis en/of op grond van de DMSA niet mag vermarkten.
3.2. Alle gedaagden voeren samen verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkheid van Swellfix, althans afwijzing van haar vordering. Daartoe voeren zij aan, samengevat weergegeven, dat de voorzieningenrechter niet bevoegd is om van het geschil tussen partijen kennis te nemen, omdat de DMSA een bepaling kent die met zich brengt dat partijen een geschil niet aan de gewone rechter maar aan het Nederlands Arbitrage Instituut moeten voorleggen. De behandeling van de vordering in kort geding komt bovendien neer op een verkapt hoger beroep van het arbitrale vonnis van 23 september 2011. Behandeling van de vordering in kort geding komt daarom in strijd met een goede procesorde. Tot het verweer wordt in dit verband ook aangevoerd dat als er in kort geding geen ruimte is om het geschil tussen Swellfix en Ruma Rubber te behandelen, een behandeling van het geschil tegen de andere gedaagden ook niet mogelijk is. Verder wordt tot het verweer aangevoerd dat de zaak te complex is voor een behandeling in kort geding en bovendien een spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen ontbreekt. Tot slot worden uiteenlopende inhoudelijke verweren gevoerd die zich richten tegen de door Swellfix gestelde rechtsverhouding, de volgens Swellfix gestelde inhoud van de DMSA en de door Swellfix gepretendeerde schending van het arbitrale vonnis en de DMSA.
4. De beoordeling
4.1. Het gaat in deze zaak, samengevat weergegeven met het oog op een doelmatige bespreking, om het volgende. Tussen een rechtsvoorganger van Swellfix en Ruma Rubber is in 2005 een overeenkomst tot stand gekomen waarin een samenwerking wordt geregeld die zich richt op de ontwikkeling, productie en verkoop van opzwelbare rubberproducten die kunnen worden gebruikt in de olie- en gasindustrie. Het samenwerkingsverband is zodanig vorm en inhoud gegeven, dat bepaalde intellectuele eigendomsrechten die door de samenwerking ontstaan, eigendom worden van STV en daarom van haar rechtsopvolgster, Swellfix. De samenwerking is op een bepaald moment geëindigd. Swellfix is de overtuiging toegedaan dat Ruma Rubber na het einde van de samenwerking bepaalde producten ontwikkelt en levert ten behoeve van de olie- en gasindustrie met behulp van kennis en informatie die op grond van intellectuele eigendomsrechten van Swellfix niet mag worden gebruikt.
4.2. Dit leidt tot een arbitrale procedure waarin aan Swellfix een met dwangsommen versterkte voorziening wordt gegeven die, kort gezegd, Ruma Rubber verbiedt om bepaalde producten aan derden te leveren. Swellfix stelt dat Ruma Rubber zelf maar ook door tussenkomst van een andere vennootschap, Ruma Products B.V., die producten aan derden aanbiedt en/of levert. Volgens Swellfix zijn hierbij (rechts)personen betrokken die jegens haar onrechtmatig handelen omdat zij het identiteitsverschil tussen Ruma Rubber en Ruma Products B.V. misbruiken om het arbitrale vonnis en de DMSA te omzeilen. Ten aanzien van de tegen deze achtergrond tussen partijen opgekomen geschilpunten overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
4.3. De DMSA kent een arbitraal beding dat met zich brengt dat het Nederlands Arbitrage Instituut exclusief bevoegd is om van het geschil tussen Swellfix en Ruma Rubber kennis te nemen. Swellfix stelt in deze procedure niet dat met het arbitrale beding geen met voldoende waarborgen omklede rechtsgang voor haar beschikbaar is en zij stelt evenmin dat een mogelijkheid ontbreekt om door arbitrage een voorziening bij voorraad te krijgen. Het een en ander in onderling verband en samenhang beschouwd, brengt met zich dat de voorzieningenrechter oordeelt dat in kort geding voor zover de vordering door Swellfix tegen Ruma Rubber is ingesteld geen taak voor de voorzieningenrechter rest, zodat Swellfix in zoverre in haar vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
4.4. De voorzieningenrechter oordeelt dat het arbitrale beding dat de verhouding tussen Swellfix en Ruma Rubber beheerst, geen betekenis heeft voor het geschil tussen Swellfix en alle overige gedaagden. Het arbitrale beding bindt uitsluitend de partijen bij de DMSA.
4.5. Swellfix legt aan haar vordering voor zover ingesteld tegen overige gedaagden, in de kern genomen ten grondslag dat zij onrechtmatig handelen door misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen Ruma Rubber en Ruma Products B.V.
4.6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat uit de rechtspraak volgt dat degene die volledige of overheersende zeggenschap heeft over twee rechtspersonen, onrechtmatig kan handelen als hij misbruik maakt van het identiteitsverschil tussen beide rechtspersonen (vgl. 13 oktober 2000, NJ 2000, 689 en 27 februari 2009, NJ 2009, 318). Swellfix stelt in dit verband uiteenlopende feiten en omstandigheden waaruit dat misbruik kan worden afgeleid. Het verweer strekt tot betwisting van die feiten en omstandigheden.
4.7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat in de rechtspraak is aangenomen dat het maken van misbruik van het identiteitsverschil tussen twee rechtspersonen een onrechtmatige daad met zich kan brengen, nog niet betekent dat ieder gebruik van een dergelijk identiteitsverschil misbruik is en daarom onrechtmatig is. In dit verband is onvoldoende aannemelijk geworden dat de bodemrechter als alle door Swellfix gestelde feiten komen vast te staan, tot het oordeel komt dat alle gedaagden jegens Swellfix onrechtmatig hebben gehandeld. De voorzieningenrechter overweegt dat bovendien onvoldoende aannemelijk is geworden dat alle door Swellfix gestelde feiten komen vast te staan. Zo is onvoldoende in klaarheid gebracht:
- de reikwijdte van het exclusiviteitsbeding in de DMSA dat de vrijheid van Ruma Rubber beperkt bepaalde producten te ontwikkelen en te vermarkten;
- welke producten zijn ontwikkeld door gebruik te maken van informatie die op grond van een intellectueel eigendomsrecht uitsluitend met toestemming van Swellfix mochten worden ontwikkeld;
- waarom alle gedaagden ten aanzien van de ontwikkeling van die producten op een zelfde wijze en in eenzelfde mate gebruik of misbruik hebben gemaakt van het identiteitsverschil tussen Ruma Rubber en Ruma Products B.V.
4.8. Voor zover Swellfix in haar vordering kan worden ontvangen, leidt het voorgaande tot de slotsom dat de zaak zich niet leent om in kort geding te worden beslist. Op die grond moeten de gevorderde voorzieningen worden geweigerd.
4.9. De voorzieningenrechter zal Swellfix als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de op de gebruikelijke wijze te begroten kosten van deze procedure.
5. De voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter
verklaart Swellfix niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover ingesteld tegen Ruma Rubber,
weigert voor het overige de gevorderde voorzieningen,
veroordeelt Swellfix in de kosten van deze procedure die aan de zijde van de gedaagden tot op heden worden begroot op € 589,-- aan verschotten en € 816,-- aan salaris advocaat.
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Dijkstra en in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2013.