RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling bestuursrecht
zaaknummers: AWB LEE 13/584 en AWB LEE 13/971
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 mei 2013 in de zaken tussen
[naam],
wonende te [woonplaats],
eiser (hierna: [X]),
gemachtigde: mr. T.M. van der Wal, advocaat te Sneek,
de burgemeester van de gemeente Súdwest-Fryslân,
verweerder (hierna: de burgemeester),
gemachtigde: mr. R. Grijpstra, werkzaam bij de gemeente Súdwest-Fryslân.
De Wet Herziening Gerechtelijke Kaart is op 1 januari 2013 in werking getreden. De rechtbanken Assen, Groningen en Leeuwarden vormen met ingang van die datum tezamen de nieuwe rechtbank Noord-Nederland. Het rechtsgebied van deze rechtbank beslaat de provincies Drenthe, Fryslân en Groningen. De zaken worden daarom verder behandeld en beslist door de rechtbank Noord-Nederland.
Bij besluit van 4 april 2012 heeft de burgemeester de woning van [X] aan [adres] met ingang van 4 april 2012 voor de duur van 14 dagen gesloten.
Tegen dit besluit heeft [X] op 11 april 2012 pro forma bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft hij op 11 april 2012 de burgemeester verzocht om openbaarmaking van, kortgezegd, informatie die ten grondslag is gelegd aan het besluit van 4 april 2012. In het informatieverzoek heeft [X] de informatie die hij van de burgemeester te ontvangen genummerd, van 1 tot en met 11, en aangegeven dat hij de informatie uiterlijk op 9 mei 2012 wenst te ontvangen.
Op 3 mei 2012 heeft de burgemeester [X] bericht dat hij het informatieverzoek voor wat betreft de stukken 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 heeft doorgezonden naar de politie Fryslân (team Iselmarkust). Op 8 mei 2012 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Súdwest-Fryslân (hierna: het college) beslist op het informatieverzoek voor wat betreft de stukken 1, 8 en 11.
Op 15 mei 2012 heeft [X] de burgemeester in gebreke gesteld voor het niet openbaar maken van de stukken 2, 3, 4, 5, 6, 7, 9 en 10 en de burgemeester gesommeerd deze stukken op uiterlijk 29 mei 2012 alsnog openbaar te maken en toe te zenden. De burgemeester heeft deze ingebrekestelling opgevat als een bezwaarschrift tegen het besluit van 8 mei 2012.
Bij ongedateerde brief, door de burgemeester ontvangen op 18 mei 2012 (e-mailbericht) en 21 mei 2012 (post), heeft [X] de gronden van het bezwaar tegen het besluit van 4 april 2012 ingediend. Daarin heeft [X] onder meer verzocht om een vergoeding van materiële en immateriële schade.
Bij besluit van 20 december 2012 heeft de burgemeester het bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2012 niet-ontvankelijk verklaard, het besluit van 4 april 2012 met een aanvullende motivering in stand gelaten en het verzoek om een schadevergoeding toe te kennen afgewezen. In het besluit van 20 december 2012 heeft de burgemeester aangegeven dat het college ten onrechte op het informatieverzoek heeft beslist.
[X] heeft tegen het besluit van 20 december 2012 beroep ingesteld. Het beroep is geregistreerd onder AWB LEE 13/584 (sluiting woning) en AWB LEE 13/971 (informatieverzoek).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2013. De zaken zijn gevoegd behandeld. [X] heeft zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.J. de Boer, kantoorgenoot van mr. Van der Wal. De burgemeester zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1. De rechtbank heeft met partijen vastgesteld dat het besluit van 20 december 2012 namens de burgemeester is genomen door de gemeentesecretaris van de gemeente Súdwest-Fryslân, terwijl die daartoe niet bevoegd was. Ter zitting heeft mr. Grijpstra verklaard dat de burgemeester het besluit van 20 december 2012 voor zijn rekening neemt. Ter zitting heeft mr. De Boer verklaard met deze handelwijze (gedektverklaring) geen problemen te hebben. De rechtbank zal aan de onbevoegdheid van de gemeentesecretaris daarom geen gevolgen verbinden.
2. In beroep heeft [X] zijn aanspraak op een schadevergoeding gehandhaafd. Ter zitting heeft mr. De Boer de aanspraak van [X] op een schadevergoeding in het kader van de onderhavige procedures echter laten varen en aangegeven dat voor wat betreft een schadevergoeding wellicht een aparte procedure wordt begonnen. De rechtbank zal het punt van de schadevergoeding daarom onbesproken laten.
3.1 Ingevolge artikel 1, onder a, van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) wordt onder een document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat. Artikel 3, eerste lid, van de Wob bepaalt dat een ieder een verzoek om informatie, neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid, kan richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
3.2 Vast staat dat [X] naar aanleiding van zijn informatieverzoek de stukken heeft ontvangen die de burgemeester op dat moment onder zich had. De burgemeester heeft met het besluit van 8 mei 2012 dus volledig voldaan aan het informatieverzoek. De overige door [X] opgevraagde stukken bevonden zich immers niet onder de burgemeester, maar onder de politie Fryslân. In de fase van het bezwaar tegen het besluit 4 april 2012 heeft [X] vervolgens alle overige stukken ontvangen, hetgeen door of namens [X] niet is weersproken. De burgemeester heeft hieraan de conclusie verbonden dat [X] geen procesbelang meer heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn bezwaar tegen het besluit van 8 mei 2012. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester terecht en op goede gronden tot deze conclusie is gekomen.
4.1 De burgemeester heeft de woning van [X] gesloten met toepassing van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet. Op grond van die bepaling kan de burgemeester besluiten een woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te sluiten, indien door gedragingen in de woning of het lokaal of op het erf de openbare orde rond de woning, het lokaal of het erf wordt verstoord.
Artikel 174a, vierde lid, van de Gemeentewet bepaalt dat bij bekendmaking van het besluit belanghebbenden in de gelegenheid worden gesteld binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor de verstoring van de openbare orde wordt beëindigd. De eerste volzin is niet van toepassing, indien voorafgaande bekendmaking in spoedeisende gevallen niet mogelijk is.
4.2 De rechtbank stelt vast dat de beslissing van de burgemeester om de woning van [X] te sluiten in hoofdzaak verband houdt met het feit dat [X] op 3 april 2012 heeft gedreigd zijn woning in brand te steken. Vast staat dat [X] dit dreigement op 3 april 2012, 's middags, kenbaar heeft gemaakt bij de politie, door middel van een 112-melding. In deze melding heeft hij ook aangegeven dat hij zich van het leven wil beroven.
4.3 Mr. De Boer betoogt dat het dreigement van [X] om zijn woning in brand te steken niet de sluiting van de woning van [X] rechtvaardigt. Steun voor zijn betoog vindt mr. De Boer in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 20 februari 2013 (LJN: BZ1822) en in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 1 december 2010 (LJN: BO5718). Volgens mr. De Boer kan uit deze uitspraken worden afgeleid dat, wil de burgemeester toepassing kunnen geven aan artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet, sprake moet zijn van ernstige overlast die zich met grote regelmaat en langdurig voordoet. Dat hiervan sprake is, moet aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk gemaakt worden. Het moet bovendien gaan om gedragingen die zich daadwerkelijk voordoen of hebben voorgedaan. Mr. de Boer is van mening dat in het onderhavige geval niet gesproken kan worden van ernstige, zich met grote regelmaat voordoende en langdurig voortdurende, overlast. Dit is niet gestaafd met concrete, objectieve en verifieerbare gegevens. Bovendien heeft [X] geen uitvoering gegeven aan zijn dreigement. Mr. De Boer vermoedt dat de beslissing van de burgemeester om de woning van [X] te sluiten veeleer is ingegeven door de gedachte "de maat is vol". Dit is echter onvoldoende voor toepassing van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet. Zo al aangenomen moet worden dat de burgemeester bevoegd was om de woning van [X] te sluiten, had de burgemeester van deze bevoegdheid volgens mr. De Boer geen gebruik mogen maken, omdat de burgemeester (een) minder ingrijpende maatregel(en) had kunnen treffen.
4.4 In de door mr. De Boer aangehaalde AbRS-uitspraak van 1 december 2010, naar welke uitspraak de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland in zijn uitspraak van 20 februari 2013 heeft verwezen, alsmede in de AbRS-uitspraak van 16 februari 2011 (LJN: BP4697), heeft de AbRS overwogen dat verstoring van de openbare orde in de zin van artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet alleen aanwezig wordt geacht bij overlast waardoor de veiligheid en gezondheid van mensen in de omgeving van de woning in ernstige mate wordt bedreigd. Het moet daarbij gaan om overlast die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen die niet met andere, minder ingrijpende middelen kan worden bestreden. Aan de hand van concrete, objectieve en verifieerbare gegevens moet aannemelijk worden gemaakt dat zich in de woning of op het daarbij behorende erf ernstige gedragingen voordoen en dat daardoor verschillende soorten ernstige overlast zich met grote regelmaat en langdurig voordoen.
4.5 Ter zitting heeft mr. Grijpstra uiteengezet dat in de middag van 3 april 2012 sprake was van een ernstige, gevaarlijke situatie en dat snel handelend optreden geïndiceerd was. Omdat van [X] en zijn voorgeschiedenis op dat moment geen dossier voorhanden was, heeft de burgemeester daarom met spoed telefonisch navraag laten doen bij allerlei instanties waar (meer) informatie over [X] en zijn voorgeschiedenis voorhanden was. Van deze informatie is later, in de bezwaarfase, een schriftelijk dossier aangelegd. Dit dossier bevat twee politierapporten (van brigadier van politie en tevens wijkagent [naam ]) en twee rapporten van het Sociaal Team Wûnseradiel, Littenseradiel, Bolsward (hierna: het Sociaal Team). In het Sociaal Team participeren (vertegenwoordigers van) verschillende instanties en personen, zoals de gemeente Súdwest-Fryslân, de politie, de woningcorporatie (Elkien), de huisarts en maatschappelijk werk (Timpaan en Zienn).
4.6 De rechtbank deelt de opvatting van mr. Grijpstra dat deze rapporten, in het bijzonder het politierapport van 18 april 2012, een zorgwekkend beeld geven van [X] en zijn voorgeschiedenis. In het licht van dit rapport, in samenhang bezien met de overige rapporten, kan de rechtbank begrijpen dat de burgemeester naar aanleiding van de melding op 3 april 2012 handelend is opgetreden. De vraag is echter of de burgemeester kon besluiten de woning van [X] te sluiten. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Uit het politierapport van 18 april 2012 blijkt dat [X] op 22 juni 2006 heeft gedreigd zijn woning op te blazen door het openzetten van de gaskraan. Hiertegen zijn de hulpdiensten (politie en een arts) opgetreden. In de periode van 22 juni 2006 tot 3 april 2012 heeft [X] volgens het politierapport van 18 april 2012 niet gedreigd zijn woning op te blazen of in brand te steken. De rechtbank wil niet uitsluiten dat [X] zijn dreigement op 22 juni 2006 en 3 april 2012 daadwerkelijk ten uitvoer had gebracht indien de hulpdiensten niet waren opgetreden, maar van ernstige overlast die maatschappelijk onaanvaardbare vormen heeft aangenomen en die zich met grote regelmaat en langdurig heeft voorgedaan, is dus geen sprake. Uit het politierapport van 18 april 2012 blijkt verder dat [X] vanaf 2006 talloze malen heeft gedreigd zich van het leven te beroven. In reactie op deze dreigementen zijn steeds hulpdiensten ter plaatse verschenen, zoals een ambulance, een arts en de politie. De rechtbank kan zich voorstellen dat de dreigementen van [X] en het in reactie hierop ter plaatse verschijnen van hulpdiensten gevoelens van onrust en angst hebben veroorzaakt in de buurt. Deze op zich begrijpelijke gevoelens vormen naar het oordeel van de rechtbank echter een onvoldoende basis voor het oordeel dat sprake is van maatschappelijk onaanvaardbare overlast die een woningsluiting rechtvaardigt. Het feit dat [X] talloze malen heeft gedreigd zich van het leven te beroven, hoe betreurenswaardig ook, leverde in beginsel geen bedreiging op voor de veiligheid en gezondheid van de mensen in zijn omgeving. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, uitgezonderd de incidenten op 22 juni 2006 en 3 april 2012, niet voorstelbaar is dat de wijze waarop en locatie waar [X] zich van het leven wilde beroven, veiligheids- en gezondheidsrisico's voor de buurtbewoners konden opleveren.
4.7 Alles overziend is de rechtbank van oordeel dat de beslissing van de burgemeester om de woning van [X] te sluiten geen stand kan houden. De vraag of de burgemeester (een) minder ingrijpende maatregel(en) had kunnen treffen, kan dus onbesproken blijven.
4.8 Het beroep tegen de woningsluiting is gegrond en het besluit van 20 december 2012, voor zover dit besluit betrekking heeft op de woningsluiting, zal worden vernietigd. De rechtbank zal tevens het besluit van 4 april 2012 herroepen.
5. Met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) veroordeelt de rechtbank de burgemeester in de door [X] gemaakte proceskosten voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met nummer AWB LEE 13/584, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472).
De rechtbank stelt vast dat [X] eerst in beroep heeft verzocht om een vergoeding van de door hem in bezwaar gemaakte proceskosten. In verband met het bepaalde in artikel 7:15, derde lid, van de Awb, wijst de rechtbank dit verzoek af.
- verklaart het beroep met nummer AWB LEE 13/971 ongegrond;
- verklaart het beroep met nummer AWB LEE 13/584 gegrond;
- vernietigt het besluit van 20 december 2012, voor zover dit besluit betrekking heeft op de woningsluiting;
- herroept het besluit van 4 april 2012;
- draagt de burgemeester op het in de zaak AWB LEE 13/584 betaalde griffierecht van € 156 aan [X] te vergoeden;
- veroordeelt de burgemeester in de proceskosten van [X] tot een bedrag van € 944.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.G. Wijtsma, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Leegsma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2013.
w.g. griffier
w.g. rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.