RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930031-13
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 21 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 7 mei 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. W. Vahl, advocaat te Barneveld.
De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Meppel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto), daarmede rijdende over de weg, de Zuideinde en/of de Stationsweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden doordat hij roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest,
aangezien hij met hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was in/nabij een in die Zuideinde en/of die Stationsweg gelegen bocht naar rechts (een fietser is gaan inhalen, waarbij hij) op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waar hij is gebotst of aangereden tegen een hem over die Zuideinde tegemoet komende bestuurder van een fiets en/of tegen die fiets, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Meppel als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg(en), de Zuideinde en/of de Stationsweg,
en toen, gekomen bij een in die weg(en) gelegen bocht naar rechts, heeft gereden met hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was en (een fietser is gaan inhalen, waarbij hij) op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer is gaan rijden, waar hij is gebotst of aangereden tegen een hem over die Zuideinde tegemoet komende bestuurder van een fiets en/of tegen die fiets,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
art 5 Wegenverkeerswet 1994
2.
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Meppel als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Zuideinde en/of de Stationsweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht;
art 7 lid 1 ahf/ond a Wegenverkeerswet 1994
3.
hij op of omstreeks 30 september 2012 te Meppel terwijl, hij wist of redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een of meer weg(en), te weten de Zuideinde en/of de Stationsweg, een motorrijtuig, (auto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd;
art 9 lid 5 Wegenverkeerswet 1994
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A. van den Oever acht hetgeen onder 1 primair, onder 2 en onder 3 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, waarvan 90 uren, subsidiair 45 dagen, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Met betrekking tot het primair tenlastegelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit het dossier komt naar voren dat verdachte, als bestuurder van een auto, [slachtoffer] heeft aangereden.
De Hoge Raad heeft uitgemaakt dat bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) aankomt op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Dat brengt volgens de Hoge Raad mee dat niet in zijn algemeenheid valt aan te geven of één enkele verkeersovertreding voldoende kan zijn voor de bewezenverklaring van schuld in de zin van artikel 6 WVW 1994, omdat daarvoor verschillende factoren van belang zijn, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan (HR 1 juni 2004, NJ 2005, 252).
De rechtbank overweegt dat voornoemde van belang zijnde factoren, zoals de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding en de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan, in casu niet alle objectief zijn vast te stellen. Het feit dat verdachte harder heeft gereden dan ter plaatse is toegestaan en vervolgens een fietser aanreed brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat verdachte het verkeer in gevaar heeft gebracht en daarbij een fietser heeft aangereden. Dit is echter niet voldoende voor het bewijs van aanmerkelijke schuld als bedoeld in artikel 6 WVW 1994.
Verdachte dient derhalve van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
- de aangifte van [slachtoffer] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Op 30 september 2012 fietste hij samen met [LH] op de Zuideinde te Meppel in de richting van [O]. Hij fietste op de rechter weghelft. Hij hoorde piepende banden en zag een auto die met hoge snelheid op hem afkwam. Hij kon hem niet ontwijken. Hij herinnert zich een klap waardoor hij op de grond terecht kwam. Toen hij op de grond lag hoorde hij de bestuurder van de auto tegen hem zeggen: “Sorry meneer, kan ik iets voor u doen”. Hij hoorde dat omstanders met de bestuurder in discussie gingen over de snelheid waarmee de bestuurder zou hebben gereden. Even later hoorde hij dat de bestuurder er van door ging en wegreed in zijn auto. Aangever is door een ambulance naar het ziekenhuis in Meppel gebracht. Daar is het volgende letsel geconstateerd: een open gecompliceerde onderbeen breuk aan het rechter been en schaafwonden en blauwe plekken over het hele lichaam.
- de medische informatie inhoudende het bij aangever geconstateerde letsel opgemaakt door dr. [], als chirurg werkzaam in het Diaconessenhuis te Meppel.
- de verklaring van de verdachte [] bij de politie , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Hij was met [RM] wat aan het rondrijden. In Meppel zijn zij richting station rechtsaf geslagen richting [O]. Daar is het gebeurd. Zij kwamen bij [O] en daar ging de bocht naar rechts richting de stad. Hij zag opeens een fietser voor zich, hij schrok daarvan en probeerde hem te ontwijken. Hij botste tegen de fietser aan. Hij is verderop in de straat gestopt en uitgestapt en er naar toe gelopen. Hij heeft gevraagd of hij 112 moest bellen en dat het hem speet. Hij was in de stress. Hij is er maar eventjes geweest en is toen in de auto gestapt en weggereden.
Verdachte verklaart dat hij weet dat hij daar 30 km per uur mag rijden. Verdachte verklaart dat hij denkt dat hij een kilometertje of 50 per uur reed.
- de verklaring van de verdachte ter terechtzitting dat hij tussen de 40 en 50 km per uur reed, dat hij weet dat de maximaal toegestane snelheid op dat stuk 30 km per uur is, dat hij de fietser pas zag toen het te laat was en hij hem niet meer kon ontwijken. Toen hij zag hoe de fietser er aan toe was is hij geschrokken en weer in de auto gestapt en weggereden. Hij realiseert zich dat hij dit niet had mogen doen en heeft er veel spijt van.
De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
- een brief (dossiernummer 2012009741) gedateerd 19 juni 2012 van [], van het CBR,
inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat verdachte niet langer voldoet aan de wettelijke geschiktheidseisen die worden gesteld aan houders van een rijbewijs, dat verdachte dient mee te werken aan een onderzoek naar zijn geschiktheid, dat de geldigheid van zijn rijbewijs is geschorst en dat dit betekent dat hij niet meer mag rijden totdat de uitslag van het onderzoek bekend is. De kosten van het opleggen van het onderzoek bedragen 300,00 euro, de kosten van het uitvoeren van het onderzoek bedragen 666,00 euro.
- de verklaring van de verdachte bij de politie en ter terechtzitting, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat hij in juni van dit jaar (2012) een brief heeft gehad van het CBR dat hij een bedrag van 900 euro moest betalen voor het volgen van een cursus of een keuring of zoiets. Dit bedrag heeft hij betaald. Het zou kunnen dat in die brief ook heeft gestaan dat zijn rijbewijs geschorst is. Verdachte verklaart voorts dat hij ADHD heeft en dat hij daardoor waarschijnlijk de brief niet goed gelezen heeft en hij niet wist dat hij niet mocht rijden.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. subsidiair
hij op 30 september 2012 te Meppel als bestuurder van een voertuig (motorrijtuig (auto)), daarmee rijdende op de weg(en), de Zuideinde en/of de Stationsweg, en toen, gekomen bij een in die weg(en) gelegen bocht naar rechts, heeft gereden met hogere snelheid dan ter plaatse toegestaan en/of verantwoord was en waar hij is gebotst of aangereden tegen een hem over die Zuideinde tegemoet komende bestuurder van een fiets en tegen die fiets,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt;
2.
hij op 30 september 2012 te Meppel als bestuurder van een motorrijtuig door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Zuideinde, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en schade was toegebracht;
3.
hij op 30 september 2012 te Meppel terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat de geldigheid van een op zijn naam gesteld rijbewijs ingevolge artikel 131, derde lid, onderdeel a van de Wegenverkeerswet 1994, voor een of meer categorieën van motorrijtuigen was geschorst, gedurende de tijd dat die schorsing van kracht was, op een of meer wegen, te weten de
Zuideinde en de Stationsweg, een motorrijtuig, (auto), van de categorie of categorieën, waarop de schorsing betrekking had, heeft bestuurd.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Het onder 1 subsidiair bewezen geachte levert op:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
Het onder 2 bewezen geachte levert op:
overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994;
Het onder 3 bewezen geachte levert op:
overtreding van artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 9 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsman van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 10 april 2013, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder ter zake van een misdrijf is veroordeeld, alsmede het over verdachte uitgebrachte reclasseringsadvies d.d. 2 mei 2013.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een voorwaardelijke geldboete van 500 euro (feit 1 subsidiair) en een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 60 uren, subsidiair 30 dagen, voorwaardelijk, (feiten 2 en 3), passend en geboden is. De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie is gevorderd nu zij verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde zal vrijspreken. De rechtbank overweegt voorts dat de ernst en de aard van de bewezenverklaarde feiten zich niet verdragen met de door de reclassering voorgestelde en door de officier van justitie gevorderde zeer vergaande bijzondere voorwaarden. De rechtbank acht gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, (algemeen) reclasseringstoezicht wel aangewezen.
De rechtbank heeft bij het vaststellen van de op te leggen geldboete rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte voor zover daarvan uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, in de mate waarin de rechtbank dat nodig acht met het oog op een passende bestraffing van de verdachte.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 23, 24, 24c, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 7, 9, 176, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 primair is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 subsidiair, onder 2 en onder 3 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Feit 1 subsidiair:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een geldboete ten bedrage van
€ 500,00 met bevel dat, indien noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 10 dagen zal worden toegepast, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Feiten 2 en 3:
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot een taakstraf bestaande uit 120 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 60 dagen zal worden toegepast, waarvan een gedeelte groot 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde straffen niet zullen worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte gedurende die proeftijd de hierna te noemen algemene voorwaarden niet heeft nageleefd.
De politierechter stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De politierechter geeft opdracht aan de reclassering toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden, ingevolge artikel 14d lid 2 van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mrs. J.G. de Bock en S. Zwerwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 mei 2013, zijnde mr. Zwerwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.