ECLI:NL:RBNNE:2013:CA0824

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 mei 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
19.830304-12
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van een medewerker in een penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 21 mei 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De feiten vonden plaats op 4 november 2012 in de Penitentiaire Inrichting Grittenborgh te Hoogeveen. De verdachte heeft een vrouwelijke medewerker van de inrichting, bekend onder nummer 223071, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door haar meermalen tegen het hoofd te schoppen en haar te trachten over de reling te duwen, wat een val van bijna 7 meter zou hebben betekend. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een strafbare poging, omdat de verdachte opzettelijk handelde met de intentie om het leven van de aangeefster te beroven. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van de aangeefster en getuigen, alsook op medisch bewijs van de opgelopen verwondingen. De verdachte werd geconfronteerd met zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke misdrijven, wat de ernst van de zaak vergrootte. De rechtbank achtte de verdachte toerekeningsvatbaar en legde een gevangenisstraf van 7 jaren op, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan de benadeelde partij, die een vordering had ingediend voor materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij gegrond was en toewijsbaar, en legde de verplichting op aan de verdachte om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 19.830304-12
vonnis van de meervoudige strafkamer d.d. 21 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in [detentieadres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 15 februari 2013 en 7 mei 2013.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. M. Lochs, advocaat te Amsterdam.
De tenlastelegging
De verdachte is bij gewijzigde dagvaarding tenlastegelegd, dat
hij op of omstreeks 4 november 2012, te Hoogeveen, althans in de gemeente
Hoogeveen, in de Penitentiaire Inrichting Grittenborgh, ter uitvoering van het
door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een (vrouwelijke)
medewerker van P.I. Grittenborgh, welke medewerker bekend is onder nummer
223071, van het leven te beroven, met dat opzet die medewerker meermalen,
althans eenmaal, tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt en/of genoemde
medewerker, die zich toen aldaar met verdachte bevond op de ring van de 2e
etage van die Penitentiaire Inrichting, op een hoogte van ongeveer 8 meter van
de vloer van de begane grond, naar de reling heeft gedragen/gebracht en/of
heeft getracht genoemde medewerker over de reling te duwen, althans te laten
vallen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
en/of
hij op of omstreeks 4 november 2012, te Hoogeveen, althans in de gemeente
Hoogeveen aan een (vrouwelijke) medewerker van de Penitentiaire Inrichting
Grittenborgh, welke medewerker bekend is onder nummer 223071, en/of welke medewerker toen aldaar werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar beroep en/of bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (vier, althans een aantal gebroken ribben en/of een
breuk in de rechter elleboog en/of een hersenkneuzing), heeft toegebracht,
door genoemde medewerker opzettelijk meermalen, althans eenmaal, tegen het
hoofd en/of het lichaam te schoppen/trappen en/of te slaan/stompen, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan;
art. 302 Wetboek van Strafrecht
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie mr. A. van den Oever acht hetgeen is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de preventieve hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van 6.575,54 onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de in beslag genomen goederen vordert de officier van justitie:
- teruggave aan het slachtoffer van haar trui,
- teruggave aan verdachte van een paar blauwe slippers, een paar grijze sokken en een [] trainingspak,
- vernietiging van de monsters voor forensisch onderzoek.
De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
Bewijsmotivering
De rechtbank baseert haar beslissing dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die hierna in samenvattende vorm worden weergegeven en die voorkomen in de in de voetnoten weergegeven gebezigde bewijsmiddelen.
- de aangifte van [R] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik heb verdachte aangesproken ter hoogte van cel 20 op de tweede ring; hij duwde mij en ik viel op de grond; ik voelde meteen dat hij mij overal trapte en sloeg; ik voelde dat hij met kracht mijn hoofd raakte; ik voelde dat hij mij optilde en naar de reling bracht; ik heb mij verzet en aan de reling vastgehouden;
- het aanvullend verhoor van aangeefster , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Verdachte stond voor de cel van [B] op de tweede ring; verdachtes cel is beneden; de afspraak was dat iedereen die dag op zijn eigen ring moest blijven; ik sprak verdachte daarop aan; ik stond tegenover verdachte toen hij mij een duw gaf; dit ging hard, ik viel achterover en met mijn hoofd op de grond; verdachte kwam direct weer op mij af en begon mij te schoppen; hij trapte voluit tegen mijn bovenlichaam en tegen mijn hoofd; toen voelde ik dat hij mij vastpakte en omhoogtilde; ik probeerde zo laag mogelijk te blijven en mijn gewicht zo zwaar mogelijk te maken en ik heb mij vastgepakt; ik dacht dat hij mij over de balustrade zou gooien; toen ben ik weer op de grond terecht gekomen en ik voelde dat hij weer begon met schoppen en/of slaan; toen kwamen mijn collega’s. Ik heb 4 gebroken ribben, een gebroken onderarm, blauwe plekken en bloeduitstortingen in mijn gezicht en op mijn hoofd.
- de uitdraai van het medisch journaal betreffende aangeefster;
- het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: dat zij op 4 november 2012 met een collega naar het ziekenhuis is gegaan om het letsel bij aangeefster vast te stellen; zij zag dat aangeefster aangezichtsletsel had, beide ogen waren blauw/paars van kleur en opgezwollen, tevens zag zij een rode plek op het voorhoofd, zij zag dat aangeefster pijn had als zij zich bewoog, zij hoorde van de aanwezige arts dat aangeefster de volgende verwondingen had: een kneuzing in de hersenen aan de rechterkant; minimaal 4 gebroken ribben en een breuk in de rechter elleboog. Zij hoorde de arts zeggen dat zij aangeefster wilden opnemen vanwege het risico van een klaplong.
- de verklaring van de getuige 223074 [] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik hoorde geschreeuw op afdeling 7.2; ik ben naar boven gesprint; ik zag een gedetineerde, [verdachte], bovenop iemand zitten; ik zag dat [verdachte] het slachtoffer met zijn ellebogen in het gezicht sloeg; toen ik aan kwam lopen riep ik [verdachte] [verdachte] kappen kappen; ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en op mij af kwam rennen; ik deed een paar stappen achteruit en toen ging [verdachte] weer richting het slachtoffer; ik zag op dat moment dat het mijn vrouwelijke collega was; ik zag dat zij verwondingen in haar gezicht had; ik zag dat [verdachte] op het hoofd van mijn collega trapte; ik zag dat hij met de onderkant van zijn voet het gezicht van mijn collega raakte; ik zag dat dit met kracht gebeurde; op dat moment rende een andere collega op [verdachte] af en gaf hem een duw waardoor [verdachte] uit zijn evenwicht raakte; daarna hebben we met meerdere collega’s [verdachte] onder controle gebracht.
- de verklaring van de getuige 224113 [] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Zij ging voor hem staan en zei dat hij niet verder mocht. Daarop gaf hij haar een duw met zijn rechterhand en met volle kracht waardoor zij wel anderhalve meter verder vloog. Ik zag dat zij met haar hoofd de grond raakte toen zij achterover viel. Hij liep naar haar toe en gaf haar een volle vuist in het gezicht met zijn rechter vuist. Daarna stak hij zijn armen onder de bovenrug en in de knieholte. Daarna tilde hij haar op de rand van de reling. Ik zag dat de cipier zich vast hield aan de reling met de rechterhand en met de linkerhand hield zij verdachte vast. De verdachte maakte juist de beweging om de cipier over de rand te wippen. Op dat moment ben ik naar de benen van de cipier gerend en trok ik aan haar benen. De verdachte liet de cipier los en daardoor viel zij op de grond. De verdachte zag dat ik het was en zei dat ik moest opdonderen. Hij gaf mij een elleboog stoot. Hij zei mijn naam. Daarna zag ik dat de verdachte de cipier een vuistslag gaf op de kroon van het hoofd van de cipier. Dat deed hij met de onderkant van de linkervuist. De cipier zat toen nog tegen de reling. Direct na deze klap gaf de verdachte weer met de linkervuist een klap tegen het hoofd van de cipier waardoor zij opzij viel en in de foetushouding ging liggen met de armen voor haar gezicht. Daarna gaf hij met de rechtervuist een klap op haar gezicht. Daarna sprong hij op en liet zich vallen met de elleboog in haar gezicht. Daarna kwam hij op zijn knieën naast haar zitten en bleef hij op de cipier inslaan. Heel veel. Ik weet niet hoeveel; hij bleef slaan, links rechts links rechts en ook nog een paar elleboog stoten tussendoor. Hij hield pas op nadat de tweede cipier kwam. Verdachte stond toen op en gaf de tweede cipier een klap. Meerdere gedetineerden riepen tegen verdachte dat hij op moest houden.
- de verklaring van de getuige 224211 [] , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik hoorde geschreeuw en tumult op etage 7.2; ik ben meteen naar boven gesprint; er liepen twee collega’s voor mij aan; ik zag mijn collega op de grond liggen; zij lag met haar rug tegen de balustrade; zij lag met de armen voor haar gezicht; ik zag dat collega 1 [verdachte] vast had van achteren; ik zag dat collega 2 op [verdachte] dook; ik zag dat [verdachte] nog steeds trappende bewegingen maakte naar mijn collega die op de grond lag; ik zag dat [verdachte] op collega 2 begon te slaan; we riepen dat hij moest stoppen; toen collega 4 kwam is [verdachte] gestopt en is hij meegenomen naar de isoleercel.
- de verklaring van de getuige 223072 , inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: We hoorden geschreeuw op ring 2; ik zag een grote man het hoofd van mijn collega intrappen; een andere collega was al op de ring; ik ben met mijn hoofd naar beneden op de buik van die man ingedoken; ik heb de gedetineerde bij zijn middel gepakt; mijn collega greep de man van achteren om zijn nek; terwijl ik hem vastgreep kreeg ik van verdachte een vuistslag in mijn gezicht. Ik heb gezien dat hij mijn vrouwelijke collega met kracht van bovenaf op haar hoofd heeft getrapt en tegen haar bovenlichaam heeft geschopt.
- de verklaring van verdachte bij de politie en ter terechtzitting, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven dat hij zich het incident niet kan herinneren: hij liep naar boven naar [L] om een cd op te halen die hij had uitgeleend; hij werd aangesproken door aangeefster die hem zei dat hij daar die dag niet mocht komen; zij zei dat het strafdag was; hij is haar voorbij gelopen; [L] heeft hem de cd gegeven; hij wilde de cd naar [V] brengen; zij bleef maar zeggen dat ik straf kreeg; daarna werd alles zwart.
- het proces-verbaal van een op 7 maart 2013 door de rechter-commissaris gehouden schouw in P.I. de Grittenborgh te Hoogeveen, inhoudende, onder meer, dat de hoogte van de bovenkant van de reling op afdeling 7.2 tot de vloer op de begane grond 6,85 meter bedraagt.
- de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2013.
- de verklaring van de getuige [L] bij de rechter-commissaris d.d. 17 maart 2013.
- de letselrapportage opgemaakt door forensisch arts H. Snijders, GGd Drenthe, d.d. 8 april 2013, inhoudende als conclusie: Het geconstateerde letsel kan passen bij de door het slachtoffer aangegeven toedracht. Bloeduitstortingen en ontvellingen zullen doorgaans binnen enkele weken restloos herstellen. De fracturen van de ribben zullen naar verwachting ook weer volledig herstellen. In hoeverre de fractuur van het spaakbeen weer volledig is hersteld is niet bekend. Bijna drie maanden na de mishandeling was de fractuur nog niet geheeld.
Bijzondere bewijsoverwegingen
De raadsvrouwe van verdachte heeft onder meer als haar uitdrukkelijk standpunt aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot doodslag. Zij heeft hiertoe onder meer, kort en zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het optillen van aangeefster in de nabijheid van de reling gelet op zijn uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag. Het optillen van aangeefster in de richting van de reling kan, aldus de raadsvrouwe, niet worden aangemerkt als een begin van uitvoering als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, nu niet kan worden uitgesloten dat verdachte met het optillen niet beoogde haar van het leven te beroven maar dit handelen slechts gericht was op bijvoorbeeld bedreiging. Ten aanzien van het schoppen en trappen stelt de raadsvrouwe dat geen sprake was van een (voorwaardelijk) opzet op de dood, nu het schoppen tegen het hoofd niet (zonder meer) een aanmerkelijke kans op de dood met zich meebrengt.
De rechtbank kan zich niet met dit standpunt verenigen en overweegt dienaangaande het volgende.
Een strafbare poging is aanwezig als er een begin van uitvoering aangenomen kan worden. Of daarvan sprake is hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Indien uit de verklaringen van een verdachte niet blijkt wat zijn bedoeling was, kan de uiterlijke verschijningsvorm doorslaggevend zijn voor het aannemen van een begin van uitvoering.
Voorts is sprake van voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - in casu de dood - indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip "aanmerkelijk" afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte die aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Uit de aangifte en de verklaring van getuige [L] blijkt dat verdachte aangeefster een harde duw gaf waardoor zij achterover viel en met haar hoofd de grond raakte. Vervolgens heeft verdachte aangeefster meermalen met volle kracht tegen het hoofd geschopt en met zijn vuist in het gezicht gestompt. Verdachte heeft aangeefster opgetild, met zijn armen onder de bovenrug en in de knieholte van aangeefster, en haar naar de rand van de reling gebracht. Aangeefster heeft zich vastgepakt aan de reling en aan verdachte. Op het moment dat verdachte aangeefster over de reling wilde laten vallen is getuige [L] er naar toe gerend en heeft de benen van aangeefster gepakt. Verdachte liet aangeefster vervolgens los waarna zij op de grond viel.
Tegen de achtergrond van hetgeen hiervoor is overwogen en de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat verdachte opzettelijk heeft gepoogd aangeefster van het leven te beroven, door te pogen haar over de reling naar beneden te gooien. Immers, verdachte heeft opzettelijk aangeefster opgetild, naar de reling gedragen en getracht haar over de reling te duwen. Aangeefster zou daardoor van de tweede verdieping op de betonnen vloer op de begane grond zijn gevallen, een val van bijna 7 meter. Dat dit niet gelukt is, is enkel te danken aan het feit dat aangeefster zich hevig verzette en aan de tussenkomst van getuige [L]. Op grond van deze feiten acht de rechtbank bewezen dat er sprake is van een strafbare poging.
Ten aanzien van het tenlastegelegde schoppen tegen het hoofd van aangeefster overweegt de rechtbank dat dit handelen van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm moet worden aangemerkt als gericht op de dood van aangeefster.
Verdachte heeft meerdere malen met kracht tegen en op het hoofd van aangeefster geschopt/getrapt, terwijl zij op de grond lag. Dit blijkt uit de aangifte en de verklaringen van de getuigen [], zoals hiervoor aangehaald. Aangeefster heeft niet teruggevochten, zij heeft enkel getracht de klappen en trappen af te weren. Slechts het ingrijpen van een medegedetineerde en collega’s van aangeefster en zekere mate van ‘geluk’ hebben de (relatief) goede afloop bepaald, verdachte had hier geen enkele controle over. De trappen van verdachte waren dusdanig dat aangeefster daardoor gebroken ribben opliep. Het is een algemene ervaringsregel dat het hoofd dusdanig kwetsbaar is dat, indien daartegen bewust en met zeer grote kracht meerdere malen wordt geschopt of op wordt getrapt zoals hier aan de orde is, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Nu het een algemene ervaringsregel betreft, moet ook verdachte geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals verdachte heeft gedaan, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangeefster zou kunnen overlijden. Aldus was bij verdachte ook ten aanzien van dit handelen sprake van voorwaardelijk opzet op de dood van aangeefster.
Gelet op al het bovengenoemde is de rechtbank van oordeel dat verdacht zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verweren van de raadsvrouwe dienen te worden verworpen.
Hetgeen de rechtbank bewezen acht
De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 4 november 2012, te Hoogeveen, in de Penitentiaire Inrichting Grittenborgh, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een (vrouwelijke)
medewerker van P.I. Grittenborgh, welke medewerker bekend is onder nummer 223071, van het leven te beroven, met dat opzet die medewerker meermalen, tegen het hoofd heeft geschopt/getrapt en genoemde medewerker, die zich toen aldaar met verdachte bevond op de ring van de 2e etage van die Penitentiaire Inrichting, op een hoogte van 6.85 meter van
de vloer van de begane grond, naar de reling heeft gedragen en heeft getracht genoemde medewerker over de reling te duwen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan
en
hij op 4 november 2012, te Hoogeveen, aan een (vrouwelijke) medewerker van de Penitentiaire Inrichting Grittenborgh, welke medewerker bekend is onder nummer 223071, en welke medewerker toen aldaar werkzaam was in de rechtmatige uitoefening van haar bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een aantal gebroken ribben en een breuk in de rechter elleboog), heeft toegebracht, door genoemde medewerker opzettelijk meermalen, tegen het lichaam te schoppen/trappen en te slaan/stompen, terwijl nog geen vijf jaren zijn verstreken sedert een veroordeling van verdachte wegens een soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Kwalificatie
Het bewezen geachte levert op:
Poging tot doodslag, strafbaar gesteld bij artikel 287 juncto artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht,
en
Zware mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van haar bediening, strafbaar gesteld bij artikel 302 juncto artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid
De strafbaarheid van het bewezene.
De raadsvrouwe van verdachte heeft ter zitting van de rechtbank ten aanzien van de tenlastegelegde feiten aangevoerd dat de handelingen waaruit de poging tot doodslag en de zware mishandeling hebben bestaan vrijwel geheel overeenkomen. Volgens de raadsvrouwe is sprake van een eendaadse samenloop in de zin van artikel 55 Wetboek van Strafrecht. Subsidiair stelt zij dat sprake zou zijn van een voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Wetboek van Strafrecht, nu de gedragingen elkaar direct hebben opgevolgd, het gevolg zouden zijn van één enkel (ongeoorloofd) wilsbesluit en er sprake is van gelijksoortigheid van handelingen.
De rechtbank overweegt naar aanleiding van het betoog van de raadsvrouwe het volgende.
Van eendaadse samenloop ingevolge artikel 55 Wetboek van Strafrecht is slechts sprake wanneer een feit (hetzelfde feit) hetzij meer dan één vergrijp oplevert, dat wil zeggen in meer dan één strafbepaling valt, hetzij meermalen in dezelfde strafbepaling. Om vast te stellen of twee ten laste gelegde feiten als een en hetzelfde feit moeten worden beschouwd dient te worden bezien of de ten laste gelegde feiten in abstracto los van elkaar kunnen worden gedacht. Dit is in de onderhavige zaak het geval: de ten laste gelegde poging tot doodslag (door het over de reling trachten te gooien en meermalen met kracht tegen het hoofd schoppen) zou evengoed hebben kunnen plaatsvinden zonder ten laste gelegde zware mishandeling (door het meermalen tegen het lichaam van aangeefster schoppen/trappen en slaan/stompen). De rechtbank concludeert derhalve dat geen sprake is van eendaadse samenloop tussen de ten laste gelegde feiten.
Evenmin moeten voornoemde feiten als een voortgezette handeling van elkaar worden gezien in de zin van artikel 56 Wetboek van strafrecht. De rechtbank overweegt in dit verband dat verdachte heeft verklaard dat hij zich met betrekking tot de tenlastegelegde feiten niets kan herinneren zodat niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de handelingen voortvloeien uit één ongeoorloofd wilsbesluit.
Het bewezenverklaarde zal dan ook worden gekwalificeerd als meerdaadse samenloop.
De strafbaarheid van de verdachte.
De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
De rechtbank heeft kennis genomen van een psychiatrisch rapport d.d. 24 februari 2013, opgemaakt door J.L.M. Dinjens, psychiater en een psychologisch rapport d.d. 21 maart 2013, opgemaakt door S.J.J. Steketee, klinisch psycholoog.
Deze rapporten houden onder meer in als conclusie - zakelijk weergegeven – dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling is vastgesteld en dat verdachte als toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd.
De rechtbank verenigt zich, mede gelet op de door haar aannemelijk geachte toedracht van de feiten en de persoon van de verdachte, met voormelde conclusie en maakt die tot de hare.
De rechtbank is derhalve van oordeel, dat het hiervoor bewezen verklaarde aan de verdachte kan worden toegerekend.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouwe van de verdachte, de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 2 mei 2013, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter zake van een (soortgelijk) misdrijf tot een langdurige gevangenisstraf is veroordeeld, alsmede voornoemde over verdachte uitgebrachte multidisciplinaire rapportage.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag en zware mishandeling, beide ernstige geweldsmisdrijven, gepleegd tegen een medewerkster van de penitentiaire inrichting waar hij verbleef. Uit de verklaring van het slachtoffer komt onder meer naar voren dat zij heel erg bang is geweest en tengevolge van het door verdachte uitgeoefende geweld diverse -ernstige- verwondingen heeft opgelopen, die voor een deel nog niet zijn genezen. Verdachte heeft het leven van aangeefster ernstig in gevaar gebracht en de rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de officier van justitie gevorderd, passend en geboden is.
Benadeelde partij
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade ten bedrage van 1.575,54 euro. De rechtbank acht het causaal verband tussen de bewezen verklaarde feiten en de materiële schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade bewezen.
De rechtbank acht voorts de gevorderde immateriële schadevergoeding ten bedrage van 5.000 euro voldoende aannemelijk gemaakt en niet onredelijk.
De civiele vordering is dan ook gegrond en voor toewijzing vatbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Met betrekking tot de bewezen verklaarde feiten acht de rechtbank de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht tot na te noemen bedrag aansprakelijk voor de schade, die door de strafbare feiten is toegebracht.
Aan de verdachte zal de verplichting worden opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 27, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing van de rechtbank
De rechtbank verklaart bewezen dat het tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven zijn vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) jaren.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank gelast de teruggave aan het slachtoffer van het navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp: een trui.
De rechtbank gelast de teruggave aan verdachte van de navolgende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen: een paar blauwe slippers, een paar grijze sokken en een [] trainingspak.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van de som van € 6.575,54 en veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, een bedrag van € 6.575,54 te betalen, bij gebreke van betaling te vervangen door 67 dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en verstaat dat voldoening aan de verplichting tot betaling aan de Staat van voormeld bedrag ten behoeve van het slachtoffer de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij doet vervallen, alsmede dat betaling van voormeld bedrag aan de benadeelde partij de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.I. Klaassens, voorzitter, en mrs. J.G. de Bock en
S. Zwerwer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.D. Vermeer, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 mei 2013, zijnde mr. Zwerwer buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.