RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling strafrecht
parketnummer 17/885546-12
verkort vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 27 mei 2013 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats],
wonende te [adres 1].
De rechtbank heeft gelet op het ter terechtzitting gehouden onderzoek van 13 mei 2013.
De verdachte is verschenen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 16 mei 2012,
te Leeuwarden, in de gemeente Leeuarden, meermalen, althans eenmaal,
opzettelijk (in totaal) 17.463,94 euro, althans (telkens) een hoeveelheid
geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
personeelsvereniging [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte, en welk(e) geld/goed(eren) verdachte (telkens) uit hoofde van
zijn persoonlijke dienstbetrekking van/als penningmeester van bovenvermelde
personeelsvereniging, in elk geval anders dan door misdrijf onder zich had,
wederrechtelijk zich (telkens) heeft toegeëigend;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot 16 mei 2012,
te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden,
meermalen, althans eenmaal, (telkens) (een) financieel jaaroverzicht(en) van
de personeelsvereniging [slachtoffer] en/of (een) transactieoverzicht(en)/(een)
rekeningoverzicht(en) van (een) bank(en), - (elk) zijnde een geschrift dat
bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt
of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk in dat/die
jaaroverzicht(en) en/of transactieoverzicht(en)/rekeningoverzicht(en) hogere
(spaar)tegoeden vermeld dan de werkelijke (spaar)tegoeden, in ieder geval
(telkens) onjuiste cijfers vermeld, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat
geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Vordering officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het onder 1. en 2. ten laste gelegde;
- oplegging van een werkstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis;
- oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 17.463,94;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 17.463,94;
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat voor feit 1., ten aanzien van het verduisteren uit hoofde van de dienstbetrekking, het openbaar ministerie niet-ontvankelijk is voor een deel van de ten laste gelegde periode, te weten vanaf 1 januari 2006 tot 11 juni 2006, aangezien het misdrijf na zes jaren is verjaard.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 70, eerste lid, sub 3, van het Wetboek van Strafrecht is een misdrijf waarop een gevangenisstraf van meer dan drie jaren is gesteld pas na twaalf jaren verjaard. Nu voor het misdrijf verduisteren uit hoofde van de dienstbetrekking een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren is gesteld, is geen sprake van verjaring, zodat het openbaar ministerie voor de gehele ten laste gelegde periode ontvankelijk is.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank overweegt ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde dat blijkens de bewijsmiddelen verdachte de desbetreffende gelden onder zich had en beheerde in zijn hoedanigheid van penningmeester van de personeelsverenging [slachtoffer]. [slachtoffer] is de personeelsvereniging van de [naam]. Volgens de statuten van de vereniging kan men als gewoon lid van de vereniging worden toegelaten indien men werkzaam is ten behoeve van de [naam], [naam 1]. De bestuursleden worden door de algemene vergadering in beginsel benoemd uit leden van de vereniging. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoedanigheid van penningmeester van de personeelsvereniging [slachtoffer] zozeer verknocht met verdachtes dienstbetrekking bij de [naam], dat kan worden gezegd dat verdachte die gelden uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich had in de zin van artikel 322 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de ten laste gelegde periode overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld in 2006 en 2007 van de rekening van personeelsvereniging [slachtoffer] heeft gehaald, zodat hij zich niet kan vinden in de ten laste gelegde periode. De rechtbank constateert dat verdachte weliswaar in 2006 en 2007 het spaartegoed van de bankrekening van personeelsvereniging [slachtoffer] heeft opgemaakt, maar ook daarna werden de maandelijkse contributies door de leden op de lopende rekening gestort en er door verdachte afgehaald. Verdachte heeft zich deze gelden wederrechtelijk toegeëigend door over de gehele ten laste gelegde periode de pinpas van de personeelsvereniging te blijven gebruiken voor privédoeleinden. Dit heeft verdachte ook erkend. Dat verdachte de tekorten op de lopende rekening heeft aangezuiverd door af en toe bedragen van zijn privérekening of die van zijn echtgenote daarnaar over te maken, doet aan het oordeel van de rechtbank niet af. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verduistering in dienstbetrekking over de gehele ten laste gelegde periode wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 16 mei 2012 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, opzettelijk in totaal 17.463,94 euro, toebehorende aan personeelsvereniging [slachtoffer], welk geld verdachte telkens uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als penningmeester van bovenvermelde personeelsvereniging onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
hij in de periode van 1 januari 2006 tot 16 mei 2012 te Leeuwarden, in de gemeente Leeuwarden, meermalen, telkens financiële jaaroverzichten van de personeelsvereniging [slachtoffer] en transactieoverzichten van een bank, -elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, respectievelijk vervalst, immers heeft verdachte valselijk in die jaaroverzichten en transactieoverzichten hogere spaartegoeden vermeld dan de werkelijke spaartegoeden, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op de misdrijven:
1. Verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd.
2. Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn handelwijze is voortgekomen uit zijn psychische problematiek en de bijwerkingen van zijn medicijngebruik.
De rechtbank overweegt het volgende. Uit het psychiatrisch onderzoek is gebleken dat verdachte in 2005 en 2006 psychische problemen en spanningen had, maar na behandeling is dat spoedig verholpen. Voorts heeft de psychiater niet kunnen vaststellen dat er een verband is tussen de klachten van verdachte ten aanzien van zijn medicijngebruik en de door hem gepleegde feiten. De rechtbank ziet geen reden om van de conclusie van de psychiater af te wijken. De rechtbank acht derhalve verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.
Strafmotivering
De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden strafsoort en strafmaat in aanmerking:
- de aard en de ernst van de gepleegde feiten;
- de omstandigheden waaronder deze zijn begaan;
- de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken en deze naar voren komt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 maart 2013, het reclasseringsadvies d.d. 28 februari 2013 en het psychiatrisch onderzoek d.d. 21 maart 2013;
- de vordering van de officier van justitie.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking en valsheid in geschrift. Als penningmeester van een personeelsvereniging heeft verdachte in de loop van een aantal jaren een bedrag van meer dan zeventienduizend euro, toebehorend aan de personeelsvereniging, voor privédoeleinden gebruikt. Om dit voor de andere bestuursleden van de vereniging verborgen te houden heeft verdachte jaaroverzichten en transactie-overzichten vervalst. De rechtbank verwijt verdachte hierbij vooral dat hij het vertrouwen dat aan hem als penningmeester is gegeven, heeft geschonden.
Verdachte is niet eerder met justitie in aanraking geweest. Uit het over hem opgemaakte reclasseringsrapport komen weinig in het oog springende problemen naar voren. Rond 2007 kampte verdachte met depressiviteits- en andere gezondheidsklachten, maar de psychiater die hem heeft onderzocht ziet geen oorzakelijk verband tussen genoemde klachten en de strafbare feiten. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en acht verdachte volledig toerekeningsvatbaar. Wat zijn precieze beweegredenen zijn geweest is ter zitting niet goed duidelijk geworden. Verdachte is inmiddels ontslagen en ontvangt geen werkloosheidsuitkering omdat hij verwijtbaar werkloos wordt geacht.
Alles afwegend acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf passend. Verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden. De voorwaardelijke gevangenisstraf heeft met name normhandhaving tot doel.
Benadeelde partij
[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1. ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade tot het ten laste gelegde bedrag ad € 17.463,94 voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan hem als een gevolg van zijn handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen.
Het overige deel van de vordering zal de rechtbank niet ontvankelijk verklaren, omdat het rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit ontbreekt.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 225 en 322 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT, RECHTDOENDE:
Verklaart het onder 1. en 2. ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar in voege als voormeld en verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte te dier zake tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 200 uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 100 dagen zal worden toegepast.
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], statutair gevestigd te [adres 2], toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 17.463,94 (zegge: zeventienduizend vierhonderddrieënzestig euro en vierennegentig eurocent).
Bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], te betalen een som geld ten bedrage van € 17.463,94 (zegge: zeventienduizend vierhonderddrieënzestig euro en vierennegentig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 122 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en vice versa, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Brinksma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. T. Kortlang-de Vries, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 mei 2013.
mr. T. Kortlang-de Vries is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Brinksma, Vlietstra
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Gosselaar locatie Leeuwarden,