ECLI:NL:RBNNE:2014:1033

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2014
Publicatiedatum
28 februari 2014
Zaaknummer
585317 \ CV EXPL 13-5252
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Schothorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding en vaststelling van overeenkomst in civiele zaak tussen eiser en gedaagde

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Blanken, een vordering ingediend tegen gedaagde, vertegenwoordigd door mr. A. Slijm. De zaak betreft een geschil over de uitvoering van een overeenkomst met betrekking tot de levering en aanleg van terrasdelen. Eiser heeft een appartement gekocht van een moedermaatschappij, die in staat van faillissement is verklaard. Eiser stelt dat de terrasdelen non-conform zijn aangelegd en vordert schadevergoeding van gedaagde, die volgens eiser de contractspartij zou zijn. Gedaagde betwist deze claim en stelt dat er geen overeenkomst met eiser is gesloten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de offerte en factuur zijn afgegeven door andere rechtspersonen en dat er geen bewijs is dat gedaagde contractspartij is geworden. De rechter concludeert dat er geen sprake is van vereenzelviging van rechtspersonen en dat de vordering van eiser moet worden afgewezen. Eiser wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 585317 \ CV EXPL 13-5252
Vonnis d.d. 26 februari 2014
inzake
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde mr. J. Blanken, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam], [adres],
gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
gemachtigde mr. A. Slijm, advocaat te Winschoten.
PROCESGANG
De bij vonnis van 10 juli 2013 gelaste comparitie is gehouden op 13 november 2013. Partijen ([gedaagde] vertegenwoordigd door [A]) en hun gemachtigden zijn ter zitting verschenen, waar zij hun wederzijdse standpunten (nader) uiteen hebben gezet. Van het verhandelde is door de griffier aantekening gehouden.
Nadat partijen er niet in waren geslaagd een minnelijke schikking te bereiken is de behandeling gesloten en uitspraak bepaald op heden.
OVERWEGINGEN
OVERWEGINGEN

1.De vaststaande feiten

1.1
Als gesteld en erkend, dan wel niet (gemotiveerd) weersproken, alsmede op grond van de in zoverre onbetwiste inhoud van de overgelegde producties staat het volgende vast.
1.2
[A] heeft drie B.V.’s opgericht, waarvan hij tevens bestuurder is: [naam], zijnde de moedermaatschappij (hierna: [B]), [naam] (hierna: [C]) en [gedaagde] [B] heeft de opdracht gekregen tot de bouw van de appartementen aan de [adres] te [plaatsnaam]. Eén van deze appartementen is door [eiser] gekocht.
1.3
[C] heeft voor [eiser] een offerte gemaakt d.d. 5 mei 2009 voor het leveren en aanbrengen van Patentplanken op het terras van zijn appartement betreffende de kosten van het materiaal minus de daktegels en het aanbrengen voor een totaalbedrag van € 6.600,00 exclusief BTW.
1.4
In augustus 2009 heeft [eiser] kunststof terrasdelen bij [naam] (hierna: [D]) uitgezocht. Deze terrasdelen zijn vervolgens door één van de ondernemingen van [A] geleverd en gelegd.
1.5
Bij factuur van 2 september 2009 heeft [A] op naam van [B] een bedrag van € 7.854,00 bij [eiser] in rekening gebracht. Dit is door [eiser] voldaan.
1.6
In de zomer van 2010 bleek dat de terrasdelen waren kromgetrokken.
1.7
Bij email van 29 november 2010 heeft mevrouw [E] namens [C] aan [D] bericht dat een aantal weken terug één van de medewerkers van [D] met [A] bij [eiser] is langs geweest. Zij verzoekt [D] om op korte termijn een oplossing aan te geven. Bij email van 7 februari 2011 heeft [E] namens [gedaagde] aan [eiser] bericht dat het [A] het beste lijkt dat [eiser] zelf contact opneemt met [D]. [eiser] heeft hierop gereageerd bij email van 7 februari 2011, waarop [A] heeft gereageerd bij email van 8 februari 2011.
1.8
In week 23 van 2011 is door [D] een nieuwe vloer gelegd.
1.9
De nieuw gelegde vloer vertoonde wederom gebreken. Ook na herstelwerkzaamheden, zijn deze gebreken gebleven.
1.1
Bij email van 15 mei 2012 heeft [A] op naam van [gedaagde] aan [eiser] een overzicht toegestuurd van mogelijke alternatieve vloeren van Twinson. Daarbij heeft hij meegedeeld dat [D] € 1.500,00 retour geeft.
1.11
Op 20 november 2012 is [B] in staat van faillissement verklaard.
1.12
De gemachtigde van [eiser] heeft expertisebureau [F] op haar kosten ingeschakeld om de terrasdelen te onderzoeken. Op 23 november 2012 heeft [F] een expertise uitgevoerd en een rapport d.d. 11 december 2012 opgemaakt. [eiser] en [A] waren (onder meer) bij de expertise aanwezig.
1.13
Het rapport vermeldt onder meer:

15. Conclusie: Tot slot kunnen wij concluderen dat het terras non-conform is aangebracht. De onderbouw en de reparatiewerkzaamheden zijn niet deugdelijk ten uitvoer gebracht. Het terras maakt een verende beweging indien men erover loopt, hierbij zullen de terrasstoelen en de tafels bewegen.
Het terras is dan wel licht zwevend aangebracht, maar had men doch beter moet voorzien van een extra bevestigingsprofiel aan de kopse kanten, zodat door het belopen van het terras de terrasdelen niet kunnen verschuiven.
Voor herstel moet men de gehele terrasdelen verwijderen en voorzien van een andere bedekking.
1.14
Bij schrijven van 16 januari 2013 is het rapport aan [B] gezonden en heeft [eiser] haar gesommeerd om alsnog een deugdelijk terras te realiseren.
1.15
Uit het Centraal Insolventieregister blijkt dat [C] op 22 januari 2013 in staat van faillissement is verklaard.
1.16
Bij brief van 6 februari 2013 aan [gedaagde] heeft [eiser] zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomst is aangegaan met [gedaagde] en dat het faillissement van de beide andere ondernemingen het onderhavige geschil niet treffen. [eiser] heeft verder een voorstel gedaan tegen finale kwijting.
1.17
Bij brief van 6 februari 2013 heeft de curator, mr. [naam] aan de gemachtigde van [eiser] kenbaar gemaakt dat bij vonnis van de rechtbank Groningen van 20 november 2012 het faillissement is uitgesproken van [B] De curator nodigt [eiser] uit haar vordering bij de curator in te dienen onder overlegging van de aan de vordering ten grondslag liggende stukken.

2.De vordering

2.1
[eiser] vordert, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te verklaren voor recht:
primairdat er tussen [eiser] en [gedaagde] een overeenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] haar verplichtingen voortvloeiend uit de overeenkomst niet correct en naar behoren is nagekomen en [gedaagde] te veroordelen hiertoe alsnog toe over te gaan. Verder [gedaagde] veroordelen alle daarmee gepaard gaande kosten voor haar rekening te nemen.
subsidiairdat, voor zover nakoming niet meer mogelijk zou zijn, deze verbintenis wordt omgezet in vervangende schadevergoeding en [gedaagde] te veroordelen om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] terug te betalen een bedrag aan schade van € 7.854,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 12 april 2013 tot de dag der algehele voldoening.
II. [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting om aan [eiser] te voldoen aan buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 775,00.
III. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, inclusief salaris gemachtigde.

3.Het standpunt van [eiser]

3.1
Tussen [gedaagde] en [eiser] is een overeenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] heeft de (herstel)werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd en een ondeugdelijke vloer geleverd en gelegd. [eiser] heeft dit aan [gedaagde] kenbaar gemaakt. Er is door de verschillende ondernemingen van de heer [A] met [eiser] gecommuniceerd.
3.2
Uit het rapport blijkt dat het terras non-conform is aangelegd en dat [gedaagde] daar als contractspartij op kan worden aangesproken.

4.Het standpunt van [gedaagde]

4.1
De offerte is uitgebracht door [C] Er is een overeenkomst gesloten met [B] Deze heeft de terrasdelen geleverd en gelegd alsmede de factuur verzonden. [gedaagde] heeft geen overeenkomst met [eiser] gesloten, laat staan werk voor hem uitgevoerd. Primair dient de vordering te worden afgewezen.
4.2
[D] heeft in eerste instantie zonder medeweten van [A] nieuwe terrasdelen gelegd. Als de gelegde vloer niet deugdelijk is, dan blijft dit voor rekening van [D]. Indien de primaire eis van afwijzing wordt geweigerd, heeft [A] er belang bij om [D] in vrijwaring op te roepen.

5.Beoordeling

5.1
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord met welke onderneming [eiser] een overeenkomst heeft gesloten.
5.2
De kantonrechter overweegt als volgt. De offerte voor de werkzaamheden is uitgebracht door [C] en de factuur d.d. 2 september 2009 is door [B] aan [eiser] verzonden. Er is door geen van partijen een (getekende) overeenkomst overgelegd. Uit de overgelegde stukken kan derhalve niet worden afgeleid dat de overeenkomst is gesloten tussen [gedaagde], zijnde gedaagde, en [eiser]. [eiser] heeft onder meer aangevoerd dat richting hem onder verschillende namen vanuit [A] is gecorrespondeerd en dat [A] zich zo heeft gedragen dat daaruit kon worden afgeleid dat [gedaagde] contractspartij is geworden. Uit de hiervoor weergegeven email wisseling blijkt inderdaad dat nadat de problemen met de vloer waren ontstaan, diverse malen door [gedaagde] richting [eiser] is gecommuniceerd. Het is begrijpelijk dat dit tot verwarring heeft geleid bij [eiser] omtrent de vraag wie zijn contractspartij is. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde] bij het tot stand komen van de overeenkomst enige betrokkenheid heeft gehad. Gesteld noch gebleken is van verklaringen of gedragingen van [gedaagde] die [eiser] redelijkerwijs mocht opvatten als een verklaring van [gedaagde] strekkende tot het aanvaarden van de opdracht van [eiser] tot het leggen van de vloer (artikel 3:35 Burgerlijk Wetboek). Voorafgaand aan de totstandkoming van deze overeenkomst, is alleen gebleken van handelingen tussen [B] of [C] en [eiser]. De offerte van [C] duidt er op dat de overeenkomst tussen deze twee partijen is gesloten. De betrokkenheid van [gedaagde] is pas ontstaan nadat de gebreken aan de vloer zich openbaarden.
5.3
Voor zover [B] of [C] is tekort geschoten in enige verplichting jegens [eiser], kan [eiser] van [B] of [C] verlangen dat zij de gebreken herstelt (artikel 7:759 BW) dan wel bij het uitblijven van dit herstel schadevergoeding vorderen (artikel 6:74 BW). Het is mogelijk dat deze verplichting tot nakoming of betaling van schadevergoeding wordt overgedragen aan een derde. Daarvoor is wel de instemming van deze derde, evenals van de wederpartij nodig. Gesteld noch gebleken is echter dat [gedaagde] op enig moment aan [eiser] heeft medegedeeld dat zij de aan te spreken rechtspersoon was en de verplichtingen van [B] of [C] heeft overgenomen. Dat (in naam van) [gedaagde] in deze periode pogingen (zijn) heeft gedaan om tot een oplossing van de problemen te komen, is daar niet voldoende voor. Hetzelfde geldt voor de omstandigheid dat [A] ten tijde van de expertise niet heeft vermeld dat [B] op dat moment reeds in staat van faillissement verkeerde. Overigens verkeerde [C] op het moment van de expertise nog niet in staat van faillissement. Nog daargelaten dat niet is gebleken dat [eiser] heeft ingestemd met overname van de overeenkomst door een derde, zijn er naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende omstandigheden gesteld en gebleken waaruit [eiser] het vertrouwen mocht ontlenen dat [gedaagde] de overeenkomst had overgenomen.
5.4
Voor zover [eiser] heeft bedoeld dat er sprake was van vereenzelviging van rechtspersonen oordeelt de kantonrechter als volgt. Bij vereenzelviging wordt voorbijgegaan aan het identiteitsverschil tussen twee rechtssubjecten. Dit kan leiden tot een vorm van doorbraak van aansprakelijkheid, in die zin dat handelen of nalaten van de een aan de ander als eigen handelen of nalaten mag worden toegerekend. De Hoge Raad is zeer terughoudend hierin. Het enkele feit dat richting [eiser] met verschillende namen vanuit [A] is gecorrespondeerd, is onvoldoende om te kunnen spreken van vereenzelviging. Er zijn geen aanwijzingen dat [A] bij zijn handelswijze heeft beoogd misbruik te maken van het identiteitsverschil tussen de rechtspersonen waardoor [eiser] zou zijn benadeeld. [gedaagde] was immers al vijf jaar voor het faillissement van de andere twee rechtspersonen opgericht, terwijl de overeenkomst tot het leveren en aanbrengen van de Patentplanken op het terras van het appartement van [eiser] meer dan drie jaar voor het faillissement van de rechtspersonen tot stand is gekomen.
5.5
Nu niet is gebleken van enige overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] wordt de vordering – zowel primair als subsidiair - afgewezen.
5.6
[eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
BESLISSING
De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [gedaagde] tot aan deze uitspraak vastgesteld € 300,00 voor salaris van de gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Schothorst, kantonrechter, en op 26 februari 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: mdh