ECLI:NL:RBNNE:2014:1155

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 maart 2014
Publicatiedatum
6 maart 2014
Zaaknummer
18/850041-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man wegens bedreiging met gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen

Op 6 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland in Groningen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, meermalen gepleegd. De verdachte heeft in de periode van 17 december 2012 tot en met 14 februari 2013 meerdere bedreigingen geuit via sms'jes, telefoontjes en poederbrieven, gericht aan zijn familieleden en anderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen een alarmerende sfeer hebben gecreëerd en dat de verdachte opzettelijk dreigende berichten heeft verstuurd, wat leidde tot een gevoel van onveiligheid bij de slachtoffers.

De rechtbank heeft de verklaringen van de aangevers en het telecomonderzoek als bewijs gebruikt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. De verdediging heeft betoogd dat de bewijsvoering onvoldoende is en dat de verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de bedreigingen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte de enige gebruiker was van de telefoons en simkaarten die in verband werden gebracht met de bedreigingen.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de bedreigingen en heeft hem veroordeeld tot een werkstraf van 150 uur, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, onder de voorwaarde dat hij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een aan autisme verwante stoornis, en heeft besloten dat hij onder toezicht van de reclassering moet blijven. De uitspraak is gedaan in het openbaar en is ondertekend door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
Parketnummer 18/850041-13
Op tegenspraak
Raadsman: mr. E.J. de Mare
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d.
6 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats en -datum],
wonende te[woonplaats en adres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
20 februari 2014.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in februari 2013, althans in of omstreeks de periode van 17 december 2012
t/m 14 februari 2013, te Groningen, in elk geval in Nederland, meermalen,
althans eenmaal,
[aangever 1] en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of een of
meer medewerkers en/of (ouders van) scholieren van de basisschool CBS [school betrokkenen 1 en 2]
, althans een of meer anderen,
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware
mishandeling, en/of enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid
van personen en/of goederen ontstond,
immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- dreigende en/of vreesaanjagende en/of alarmerende sms-berichten en/of voice
mails (zogenaamd) ontvangen en/of verstuurd, althans deze gemaakt en/of deze
ook verspreid en/of daar (ook) bij de politie aangifte van gedaan, (onder
meer) betreffende (dreigend) gevaar voor die [aangever 1] en/of [betrokkene 1]
en/of [betrokkene 2] en/of verdachtes ouders, althans verdachtes
familieleden, en/of met betrekking tot het (mogelijk) gebruiken van (een)
gevaarlijk chemisch poeder of chemische middel(en) jegens verdachte en/of
diens familielid/familieleden,
en/of
- ( tevens) een dreigende sfeer gecreëerd jegens zijn familie door (dergelijke
en/of andersoortige) dreigende en/of vreesaanjagende en/of alarmerende
berichten bij verdachtes ouders en/of die [aangever 1] bekend te maken
en/of aan te kondingen, en/of (ook) dergelijke en/of soortgelijke berichten
bij de politie te melden of daar aangifte van doen, althans openbaar en/of
bekend gemaakt,
en/of
- ( tevens) een of meer poststuk(ken) met daarop de tekst 'voor[onjuist geschreven naam],
(leerling)[school betrokkenen 1 en 2]' en/of 'voor [betrokkene 1], (leerling) [school betrokkenen 1 en 2]
', met daarin poeder of een of meer (chemische) substantie(s), heeft
gefabriceerd en/of afgeleverd of doen/laten bezorgen bij basisschool CBS [school betrokkenen 1 en 2]
te Groningen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 14 februari 2013, te Groningen aangifte heeft gedaan dat
een strafbaar feit was gepleegd, wetende dat dat feit niet was gepleegd,
immers heeft verdachte toen aldaar ten overstaan van verbalisant E.M.
Scholten, hoofdagent van politie Groningen, opzettelijk in strijd met de
waarheid aangifte gedaan van (meermalen) bedreiging met de dood van verdachte
en/of [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of verdachtes ouders;
(aangifte dossierpagina 19)
art 188 Wetboek van Strafrecht

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden op grond van de aangiftes van [aangever 2] en [aangever 1], het telecomonderzoek naar het mobiele nummer 06 16847774 en de verklaringen van verdachte bij de politie.
Er heerste een algehele sfeer waarin veel mensen slachtoffer waren, waardoor ook anderen zich bedreigd konden voelen en dus ook de algemene veiligheid van personen in het geding was.
Heel belangrijk is het telecomonderzoek, waarin door de politie is onderzocht met welk toestel en welke SIM-kaart werd gebeld en uit welk onderzoek bleek dat zowel verdachte als de bedreiger van hetzelfde toestel gebruik maakten. In elk geval blijkt uit onderzoek dat het toestel waarmee met het telefoonnummer van verdachte werd gebeld ook gebruikt werd door het nummer van de bedreiger. Uit de nadere verhoren van verdachte omtrent dit punt blijkt dat verdachte dit toestel als enige gebruikt en dat anderen zijn toestel en zijn SIM-kaart nooit gebruiken omdat hij die niet uitleent. Ook zegt hij wachtwoorden te gebruiken voor zowel de telefoon als de SIM-kaart
Als conclusie kan hieruit getrokken worden, dat verdachte beide nummers heeft gebruikt in de relevante periode. Ook van belang is de spelfout in de naam [betrokkene 2] op de poederbrief. De broer van verdachte zegt daarover dat dit een typische verschrijving van verdachte is.
Het primaire kan worden bewezen.
Bedreigingen veroorzaken in algemeen veel onrust en dat geldt zeker als dat de eigen familie en andere direkt betrokkenen betreft.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd:
Deze zaak staat of valt ermee hoe je de printgegevens interpreteert. Cliënt heeft een telefoon ingeleverd, waarvan verbalisanten zeggen dat dit niet het toestel is met het IMEI-nummer waarmee is gedreigd.
Dat hetzelfde telefoontoestel is gehanteerd voor beide nummers wil niet zeggen dat hetzelfde toestel ook is gebruikt door dezelfde persoon. Cliënt stelt niet te hebben gebeld en gedreigd. Het enige bewijs is de telefoon en de simkaarten.
Volgens AVR-richtlijnen betreffende het horen van verdachten en het opnemen van de verklaringen moeten de verhoren audiovisueel worden opgenomen bij personen waarvan duidelijk is dat ze in een kwetsbare positie verkeren, zoals minderjarigen en personen met een persoonlijke beperking of cognitieve functiestoornis. Bij zware delicten en bij gevallen als er vraagtekens zijn bij de persoon van de verdachte moet het verhoor eveneens worden opgenomen, in elk geval auditief.
Er zijn veel aanwijzingen in het dossier dat er wat aan de hand is met cliënt. Dat had voor verbalisanten en de officier van justitie aanleiding moeten zijn om het verhoor op zijn minst auditief maar liever audiovisueel op te nemen, hoewel de aanwijzing dat niet verplicht stelt. Volgens mij is er in casu schending van de aanwijzing geweest, waardoor de algemene beginselen van goede procesorde in het geding zijn. Verdachte is een kwetsbare verdachte. Dit moet naar mijn mening dan ook leiden tot bewijsuitsluiting.
De aanwijzingen voor een bewezenverklaring die de officier van justitie noemt komen uit het verhoor van cliënt, waarvan ik vind dat het opgenomen had moeten worden.
Het enige belastende dat is gevonden is de telefoon. Die spelfout van de naam [betrokkene 2] zegt niets. Is dat neutraal of ontlastend? Het verhoor van cliënt ging voornamelijk over de telefoon die hij heeft ingeleverd en waarvan de politie zegt dat het de verkeerde is.
Wanneer de psychiater het heeft over pseudologica fantastica, wat is dan nog de waarheid?
Ik concludeer tot vrijspraak bij gebreke van wettig en overtuigend bewijs.
Beoordeling
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal nr. PL01KF 2012130735-1 d.d. 28 december 2012, opgenomen op pagina 14 e.v. van dossier nr. BVH 2013003298 d.d. 23 juli 2013, inhoudende de verklaring van aangever [aangever 2], zakelijk weergegeven:
Ik doe aangifte van bedreiging met de dood. Ik woon in Groningen. Ik en mijn vrouw hebben 2 zonen, de jongste heet [verdachte].
Op 20 december 2012 omstreeks 21.20 uur werd ik gebeld op mijn huistelefoon door het volgende nummer [dreignummer]. Ik hoorde dat stem aan de andere kant van de lijn het volgende zei: "Ik maak [verdachte] af" of woorden van gelijke strekking. Omstreeks 21.23 uur ging de huistelefoon wederom af, dit gesprek is toen doorgeschakeld naar de voicemail en opgenomen. Enkele momenten later hoorde ik dat het volgende bericht was ingesproken: "Ik maak je zoon dood" of woorden van gelijke strekking.
Omstreeks 21.27 uur ging wederom de huistelefoon af dit gesprek werd ook weer doorgeschakeld. Later hoorde ik dat het volgende bericht werd ingesproken: "Ik maak [verdachte] af, als jullie mij in de weg staan gaan jullie er ook aan." Of woorden van gelijke strekking.
Door dit laatste voicemail bericht voelden ik en mijn vrouw ons bedreigd. Mijn huistelefoonnummer betreft: [telefoonnummer aangever 2].
Een proces-verbaal nr. PL01KE 2013016406-1 d.d. 15 februari 2013, opgenomen op pagina 31 e.v. van dossier nr. BVH 2013003298 d.d. 23 juli 2013, inhoudende de verklaring van [aangever 1], zakelijk weergegeven:
Ik ben de broer van [verdachte]. Ik woon met mijn vrouw, [betrokkene 3], en 2 kinderen in Groningen.
Rond 6 februari 2013 belde mijn moeder overdag op. Zij vertelde dat [verdachte] sinds enkele maanden telefonisch wordt getergd en afgeperst door een onbekend persoon. De bedreigingen waren volgens haar zo erg dat ook mijn naam en mijn kinderen hierbij werden genoemd.
De bedreigingen hielden in dat men mij iets zou aandoen indien [verdachte] niet aan de eisen zou voldoen. De eisen waren dat hij afstand zou doen van zijn platencollectie en uit zou schrijven bij de Kamer van Koophandel. Daarbij werd genoemd dat men wist waar ik met de hond wandelde, waar de kinderen naar school gaan en dat mijn vrouw overdag werkt.
Ik vermoedde dat [verdachte] er achter zou zitten. Dit gevoel leeft bij mij.
Op donderdag 14 februari 2013 kwam u bij mij thuis en vertelde dat de school [school betrokkenen 1 en 2] aan de [adres school] inderdaad brieven had ontvangen die waren gericht aan mijn kinderen [betrokkene 2] en [betrokkene 1]. Mijn gezin wordt hierdoor bedreigd. Ik ben bang dat mijn kinderen hierdoor schade zullen lijden.
Ik ben bang dat nu dit met de poederbrieven gebeurd is er nog meer gaat gebeuren. Ik vermoed dat dit ernstige incidenten zouden kunnen zijn. Ik acht het niet uitgesloten dat dit dan op mijn gezin gericht zal zijn. Dit maakt dat mijn vrouw en ik alert zijn en op veel voorbereid zijn.
Volgens mijn moeder waren deze telefoontjes sinds een paar maanden gepleegd.
Een proces-verbaal nr. PL01KE 2013016406-2 d.d. 18 februari 2013, opgenomen op pagina 35 e.v. van voormeld, inhoudende het relaas van verbalisant A.J. Nederhoed, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 8 februari 2013 had ik naar aanleiding van een melding betreffende bedreiging, een gesprek met betrokkene [aangever 1].
[aangever 1] gaf aan dat zijn kinderen, [betrokkene 2] en [betrokkene 1], sinds de kerstdagen 2012 niet meer op de CBS [school betrokkenen 1 en 2], [adres] te Groningen, zitten. Binnen de familie had [aangever 1] zich hier niet over uitgelaten.
[aangever 1] gaf aan dat zijn vader en [verdachte] altijd de naam van zijn zoon [betrokkene 2] verkeerd spelden. Zij schreven altijd [onjuist geschreven naam]. Mogelijk dat de naam op de poederbrief ook verkeerd gespeld is.
Een proces-verbaal d.d. 15 februari 2013, opgenomen op pagina 46 e.v. van dossier nr. BVH 2013003298 d.d. 23 juli 2013, inhoudende het relaas van verbalisant L.J. Mulder, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, werkzaam bij de Unit Forensisch Technische Expertise van het SSC-Noord te Assen, verklaar het volgende: Op vrijdag 15 februari 2013 te 12:00 uur, werd door mij verbalisant als forensisch onderzoeker op verzoek van Politie Groningen een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een bedreiging, gepleegd tussen donderdag 14 februari 2013 te 08:52 uur en donderdag 14 februari 2013 te 15:00 uur. De bedreiging bestond uit het aantreffen van twee enveloppen waarin een poeder aanwezig bleek te zijn.
Onderzoekslocatie
Het onderzoek aan deze enveloppen en de inhoud is verricht op bureau Balkengracht te Assen. Beide enveloppen werden, gericht aan twee leerlingen, in een brievenbus van een school aangetroffen. Deze enveloppen werden door mij afgehaald van het bureau Kardinge, te Groningen, waar ze door collega's van de basispolitiezorg, na het volgen van de daarvoor bestemde procedure, waren veiliggesteld.
Toelichting
Het sporenmateriaal aangetroffen ten behoeve van forensisch DNA-onderzoek is conform de bepalingen van artikel 138 a van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen. Dit DNA materiaal zal in afwachting van een opdracht van de RC/OVJ, om te worden onderzocht door een daartoe aangewezen deskundige, worden bewaard in een daarvoor bestemdfe ruimte van de Unit Forensisch Technische Expertise te Assen.
Onderzoek
Tijdens het ingestelde onderzoek werd door mij het navolgende bevonden en waargenomen. Ik zag dat één van beide enveloppen was geopend. De andere was gesloten. Ik zag dat de enveloppen aan de binnenzijde waren beplakt met dubbele plastic folie met luchtkussentjes.
Beide enveloppen waren op de achterzijde voorzien van de opdruk: "TAP Comebag C" en een meertalige verwijzing naar een milieuvriendelijke verwerking van de enveloppe, door het plastic van het papier te scheiden. Op de voorzijde waren ze, ogenschijnlijk handmatig met vermoedelijk een stift, geadresseerd aan respectievelijk [onjuist geschreven naam] en [betrokkene 1]. Daaronder stond op beide enveloppen de tekst: "(leerling) [school betrokkenen 1 en 2]". Deze teksten waren geschreven in kapitale blokletters met serif.
Ik zag bij een weging dat beide enveloppen ongeveer 300 gram te wogen.
De gesloten enveloppe had ik in een zogenaamde brandpot geborgen en voorzien van het SIN AAFR9734NL. Deze pot werd door mij verzegeld met een zegel met nummer A196336.
Ik zag dat de inhoud van de geopende enveloppe een wat vochtige substantie was.
Deze substantie testte negatief op cocaïne en amfetamine.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 18 februari 2013, opgenomen op pagina 35 e.v. van voormeld dossier, inhoudende het relaas van verbalisant, zakelijk weergegeven:
Op vrijdag 15 februari 2013 deed betrokkene [aangever 1] bij mij, verbalisant, aangifte ter zake bedreiging. Hierbij overhandigde betrokkene [aangever 1] mij printscreens van de berichten welke hij op zijn mobiele telefoon had ontvangen. Deze prints zijn als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd. Betrokkene [aangever 1] was nog niet op de hoogte van het feit dat er daadwerkelijk 2 poederbrieven, gericht aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], waren bezorgd bij de oude school van zijn kinderen.
Een proces-verbaal nr. PL01KN 2013003298-4 d.d. 23 april 2013, opgenomen op pagina 104 e.v. van voormeld dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
V: We starten eerst met de bedreigingen en gaan dan over naar de valse aangiften. De bedreigingen zouden afkomstig zijn van het mobiele nummer [dreignummer]. Is dit juist ?
A: Dat nummer komt mij bekend voor. Deze heb ik in mijn aangifte genoemd en dat is het nummer waarvan ik dreig-sms'jes krijg. Zowel mijn ouders als ik.
V: Wat is jou vaste nummer en je mobiele nummer.
A: [vast nummer verdachte] Ook geheim en [mobiel nummer verdachte]. Alleen mijn familie en vrienden kennen dit nummer.
V: Wat voor merk telefoon heb je.
A: Sony Experia, een smartphone
V: Wanneer heb je deze aangeschaft.
A: Vorig jaar vanaf de zomer.
V: Had je al een simkaart of heb je een nieuwe bij de telefoon gekregen.
A: Ik heb dezelfde simkaart. Alle abonnementen zijn in principe verlengd.
V: Heb je meerdere simkaarten in je bezit en zo ja over welke nummers hebben we het dan ?
A: Geen idee. Ik heb een aantal liggen maar die gebruik ik niet. Het aantal weet ik niet. Vier à vijf kaartjes.
V: Waar liggen deze simkaarten ?
A: Deze heb ik in de kluis liggen of een la van een kastje
V: Wie maakt er gebruik van jouw telefoon
A: Als het goed is ikzelf
V: En als het niet goed is wie dan.
A: Als ik deze verlies kan er misbruik worden gemaakt. Ik heb er wachtwoorden op zitten zowel op de telefoon als de simkaarten.
V: wat zijn die wachtwoorden
A: Telefoon: [wachtwoord] Voor de simkaart weet ik niet. Als je moet wisselen heb je pas de code nodig. Ik heb het opgeschreven en ligt op een veilige plek.
V: Zijn er ook anderen die je telefoon gebruiken?
A: Nee. Ik geef de telefoon beslist niet uit handen. Ook niet bij vrienden voor bijvoorbeeld een sms'je.
V: Wie maakt er gebruik van je simkaart met het mobiele nummer [mobiel nummer verdachte].
A: Alleen ik.
V: Leen jij je toestel wel eens uit.
A: Nooit.
V: Het toestel dat vanmorgen bij jou in beslag genomen is zijn daar de dreigsms'jes op binnen gekomen
A: Ja en op mijn vast nummer.
V: Nu hebben we uitgelegd dat jouw eigen nummer en die van de bedreiger in het zelfde toestel komen.
A: Dat kan niet dat is onmogelijk, althans het zou wel kunnen maar ik heb niet gewisseld en derden hebben niet van mijn toestel gebruik gemaakt.
Een aanvullend proces-verbaal d.d. 30 oktober 2013, los opgenomen in het politiedossier en behorend bij van voormeld dossier, inhoudende relaas van verbalisant H.Schoonveld, zakelijk weergegeven:
Op verzoek van de officier van justitie volgt hier een verduidelijking c.q. samenvatting van het onderzoek rond het gebruik van de mobiele telefoonnummers [dreignummer] en [mobiel nummer verdachte].
De heer [verdachte] zou vanaf 20 december 2012 meerdere malen zijn bedreigd door de gebruiker van het mobiele nummer [dreignummer]. De heer [verdachte] maakt gebruik van het mobiele nummer [mobiel nummer verdachte].
Historische gegevens [dreignummer] (bedreiger)
Op maandag 15 januari 2013 zijn de historische verkeersgegevens opgevraagd van het mobiele nummer [dreignummer] om te kunnen achterhalen wie de gebruiker van het nummer is. Op basis van de gegevens over de periode 1 december 2012 tot en met 15 januari 2013 kon geen gebruiker/verdachte worden vastgesteld.
Uit de historische verkeersgegevens bleek dat het simkaartje [dreignummer] voorkwam in een mobiele telefoon voorzien van het IMEI nummer [I-MEI nummer 1].
Historische gegevens IMEI [I-MEI nummer 1]
Op 5 april 2013 zijn over de periode van 17 maart 2012 tot en met 17 december 2012 de historische verkeersgegevens van het IMEI nummer [I-MEI nummer 1] aangevraagd. Uit deze gegevens kon blijken dat vanaf 7 april 2012 het IMEI nummer was gekoppeld aan telefoonnummer [mobiel nummer verdachte]. Dit is het nummer van [verdachte].
Uit de op 12 april 2013 aangevraagde historische verkeersgegevens van het iMEI nummer [I-MEI nummer 1] over de periode 1 december 2012 tot en met 11 april 2013 bleek dat met dit toestel in de periode 20 december 2012 tot en met 16 januari 2013 meerdere malen afwisselend gebruik werd gemaakt van de mobiele nummers [dreignummer] (bedreiger) en [mobiel nummer verdachte] ([verdachte]).
Vanaf 16 januari 2013 17.06 uur werd het toestel met het IMEI nummer [I-MEI nummer 1] alleen nog door het mobiele nummer [dreignummer] gebruikt. Overigens werden de verkeersgegevens tot en met 28 maart 2013 verstrekt in plaats van t/m 11 april 2013.
Verderop in dit proces-verbaal is een kort overzicht van de wisseling van de simkaarten in het toestel in beeld gebracht.
telefoon [verdachte]
Bij de aanhouding van verdachte [verdachte] op dinsdag 23 april 2013 werd een telefoontoestel aangetroffen met het
IMEInummer [I-MEI nummer 2]. In dit toestel zat het simkaartje [mobiel nummer verdachte] t.n.v. [verdachte].
Het betrof een ander toestel dan dat waarin beide genoemde nummers afwisselend werden gebruikt.
Het lijkt erop dat verdachte [verdachte] vanaf 15/16 januari 2013 een ander toestel voor het simkaartje [mobiel nummer verdachte] in gebruik heeft genomen. Het mobiele nummer van [verdachte] werd op 14 januari 2013 te 14.24 uur voor het laatst geregistreerd in combinatie met het toestel voorzien van het IMEI nummer [I-MEI nummer 1].
Historische gegevens periode 28 mrt t/m 29 apr 2013
Op maandag 29 april 2013 is een proces-verbaal aanvraag vordering verkeersgegevens gezonden naar bureau BOB van het Openbaar Ministerie Noord Nederland.
Het gaat hier om de periode van 28 maart 2013 tot en met 29 april 2013 van het mobiele nummer [dreignummer] (bedreiger) en de IMEI nummers [I-MEI nummer 1] en [I-MEI nummer 2].
Correctie: Abusievelijk staat op pagina 12 van het relaas proces-verbaal van het dossier als startdatum 28 februari. Dit moet zijn 28 maart 2013.
Het toestel [I-MEI nummer 2] is vanaf 28 maart 2013 tot de aanhouding van [verdachte] in gebruik geweest in combinatie met het simkaartje [mobiel nummer verdachte]. De verkeersgegevens van voor 28 maart 2013 zijn niet aangevraagd.
Het nummer [dreignummer] bleef tot 16 april 2013 10.30 uur gekoppeld aan [I-MEI nummer 1]. Daarna werden geen activiteiten vanaf dit nummer en/of toestel geregistreerd.
Overzicht wisseling simkaartjes
Om één en ander inzichtelijk te maken is op het overzicht het nummer [mobiel nummer verdachte] ten name van [verdachte] groen gearceerd en het nummer van de bedreiger oranje gearceerd.
Samenvatting wisseling simkaartjes in het toestel met het 1MEI nummer [I-MEI nummer 1]:
Startdatum Starttijd Duur telefoonnummer
20-12-2012 14.21 87 [mobiel nummer verdachte]
20-12-2012 20.18 39 [dreignummer]
21-12-2012 10.31 84 [mobiel nummer verdachte]
27-12-2012 17.00 sms [dreignummer]
27-12-2012 19.16 121 [mobiel nummer verdachte]
07-01-2013 18.09 30 [dreignummer]
08-01-2013 10.14 209 [mobiel nummer verdachte]
10-01-2013 15.19 32 [dreignummer]
10-01-2013 16.01 71 [mobiel nummer verdachte]
11-01-2013 10.22 27 [dreignummer]
11-01-2013 10.31 52 [mobiel nummer verdachte]
16-01-2013 17.06 sms [dreignummer]
Zie voor het totale overzicht van alle contacten met dit toestel, bijlage A en B.
In bijlage A is te zien dat op 11 januari 2013 de wisseling van de simkaarten in een tijdsbestek van ca. 6 minuten plaatsvindt:
Startdatum
Starttijd
Duur
telefoonnummer
11-01-2013
10.25
37
[dreignummer]
11-01-2012 (2013)
10.31
52
[mobiel nummer verdachte]
In de overige situaties zitten er veelal meerdere uren tussen de geregistreerde wisselingen van de simkaarten.
Aanwijzing gebruik beide nummers door [verdachte]
Omdat de mobiele nummers [dreignummer] en [mobiel nummer verdachte] meerdere malen afwisselend in één en hetzelfde toestel voorkomen, waarbij in één geval er maar 6 minuten tussen de wisseling zit, is het aannemelijk dat beide nummers in gebruik zijn bij één en dezelfde gebruiker, namelijk [verdachte].
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Door de raadsman is gesteld dat de door verdachte bij de politie afgelegde verklaringen van bewijs moeten worden uitgesloten omdat is gehandeld in strijd met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie ter zake van het (auditief) opnemen van verklaringen.
De rechtbank is van oordeel dat de richtlijnen op dit punt niet dwingend zijn. Of en in hoeverre van de richtlijnen kan of moet worden afgeweken hangt van een aantal factoren af, waarbij dient te worden gekeken naar onder meer de ernst van het misdrijf en hoe verdachte op dat moment overkomt op de verhorende verbalisanten. De rechtbank is van oordeel dat er in het onderhavige geval geen sprake is van een ernstig misdrijf als bedoeld in de door de raadsman genoemde richtlijn. Daar komt bij dat verdachte ter terechtzitting niet is overgekomen als een kwetsbare man. De rechtbank ziet geen aanleiding om te veronderstellen dat verdachte zich bij zijn verhoor door de politie anders of minder adekwaat heeft gepresenteerd dan ter terechtzitting. De rechtbank merkt op dat de verbalisanten verdachte kennelijk ook niet als verward of beperkt functionerend hebben ervaren.
Op grond hiervan acht de rechtbank geen strijd met de OM-richtlijn aanwezig.
De naam van één van de kinderen van aangever [aangever 1] is volgens de verklaring van deze aangever fout geschreven en wel op zodanige wijze dat bij hem direct de gedachte post vatte dat deze adressering op de poederbrief afkomstig is van zijn broer, verdachte. De rechtbank acht dit belangrijk ondersteunend bewijs. Voorts blijkt dat de bedreigingen aan de broer van verdachte via de vader van verdachte zijn gelopen.
Uit voormelde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte, volgens diens eigen verklaring, de enige is die gebruikt maakt van zijn SIM-kaart met nr. [mobiel nummer verdachte], dat hij zijn mobiele telefoon nooit uitleent, dat hij de enige is die zijn toestel gebruikt en dat de SIM-kaart met een wachtwoord is beveiligd. Voorts blijkt uit het onderzoek dat de door de bedreiger gehanteerde SIM-kaart met telefoonnummer [dreignummer] werd gebruikt in hetzelfde toestel als waarin het mobiele nummer van verdachte is gebruikt.
Gelet hierop kan de rechtbank niet anders dan concluderen dat verdachte degene is geweest die beide telefoonnummers heeft gebruikt, mede gelet op de omstandigheid dat verdachte niet heeft gesteld dat het betreffende telefoontoestel is gestolen of vermist.
Dat verdachte kennelijk een ander toestel aan de politie heeft overhandigd en dat dit toestel vervolgens door de politie is onderzocht maakt deze conclusie niet anders.
De vraag of verdachte het opzet had om te bedreigen beantwoordt de rechtbank bevestigend. Hoewel verdachte wellicht slechts de bedoeling had aandacht te vragen voor zijn persoon, kan dit op de manier zoals verdachte dit heeft gedaan, zeer bedreigend overkomen. Blijkens hun aangiften hebben de aangevers dat ook zo ervaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte door telefonische en schriftelijke bedreigingen, alsmede door het sturen van zogenaamde poederbrieven, zowel zijn ouders, als zijn broer en diens gezin heeft bedreigd.
Bewezenverklaring
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 17 december 2012 t/m 14 februari 2013, te Groningen meermalen [aangever 1] en anderen heeft bedreigd met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen ontstond, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- dreigende en vreesaanjagende en alarmerende sms-berichten en voicemails verstuurd, (onder meer) betreffende (dreigend) gevaar voor die [aangever 1] en[betrokkene 1] en [betrokkene 2] en verdachtes ouders, en met betrekking tot het (mogelijk) gebruiken van (een) gevaarlijk chemisch poeder of chemische middel(en) jegens verdachtes familieleden,
en
- ( tevens) een dreigende sfeer gecreëerd jegens zijn familie door (dergelijke en/of andersoortige) dreigende en/of vreesaanjagende en/of alarmerende berichten bij verdachtes ouders en die [aangever 1] bekend te maken en/of aan te kondigen, en ook dergelijke en/of soortgelijke berichten bij de politie te melden of daar aangifte van te doen,
en
- tevens poststukken met daarop de tekst 'voor [onjuist geschreven naam], (leerling) [school betrokkenen 1 en 2]' en 'voor [betrokkene 1], (leerling) [school betrokkenen 1 en 2]', met daarin poeder of een of meer (chemische) substantie(s), heeft gefabriceerd en/of afgeleverd of doen/laten bezorgen bij basisschool CBS [school betrokkenen 1 en 2] te Groningen;
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychiatrische onderzoeksrapportage d.d. 17 juli 2013, opgemaakt door J. Regterschot, psychiater en de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 4 juli 2013, opgemaakt door R.W. Blaauw, psycholoog.
De conclusies van deze rapporten luiden, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die in diagnostische zin te omschrijven is als een aan autisme verwante stoornis, te weten pervasieve ontwikkelingsstoornis. Daarnaast is er sprake van een ziekelijke ontwikkelingsstoornis die in diagnostische zin te omschrijven is als een conversiestoornis waarbij differentiaal diagnostisch gedacht dient te worden aan een nagebootste stoornis.
De genoemde ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling waren aanwezig op de momenten dat het ten laste gelegde plaatsvond.
Het psychiatrisch onderzoeksrapport houdt onder meer, zakelijk weergegeven, het volgende in.
Betrokkene is een volledig ontkennende verdachte. Hij ziet zichzelf als slachtoffer en niet als dader. Betrokkene gebruikt medicatie die zijn toestandsbeeld gekleurd kan hebben en ook gedragsproblemen kan veroorzaken of versterken.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt, kan men zich voorstellen dat betrokkene in de lijn van de aanvallen en zelfmoordpogingen ook op deze manier zijn emoties heeft ontladen en baat heeft bij de rol van slachtoffer. Hij heeft veel behoefte aan affectie en aandacht die hij middels het ten laste gelegde, indien bewezen, ook heeft gekregen van zijn omgeving. Vanuit de autismespectrumstoornis vindt betrokkene het lastig om zijn gedrag op zijn omgeving af te stemmen en op een gezonde manier om psychische hulp te vragen als hij al beseft dat hij deze nodig heeft. De rol van patiënt en dus ook slachtoffer geeft hem deze hulp wel en geeft voor hem een verklaring voor het niet kunnen omgaan met druk en stress vanuit de omgeving. Betrokkene is niet goed in staat om in de schatten wat zijn gedrag bij zijn omgeving teweeg brengt. Indien het ten laste gelegde bewezen wordt zal hij minder goed in staat zijn geweest in te voelen wat het effect van de bedreigingen op zijn ouders en anderen zou zijn.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt, kan het goed passen bij pseudologica fantastica, waarbij betrokkene zelfs (op termijn) in zijn eigen leugens gaat geloven of als het meer berekend blijkt te zijn gebeurd, bij een nagebootste stoornis.
Indien het ten laste gelegde bewezen wordt, kan onderzoekster zich voorstellen dat het past binnen het patroon van het onbewust vragen om aandacht en niet in staat zijn emoties op een gezonde manier te uiten.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden met een proeftijd van twee jaar.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, voor het geval de rechtbank het feit bewezen mocht achten, gepleit voor een lagere werkstraf naast een voorwaardelijke vrijheidsstraf met als bijzondere voorwaarde dat cliënt zich gedraagt naar aanwijzingen van de reclassering en waarbij dhr. [medewerker Lentis], werkzaam bij Lentis, eventueel zal worden ingeschakeld. Dhr. [medewerker Lentis] begeleidt verdachte uitstekend en heeft ook voor andere patiënten al veel bereikt. Het gaat nu heel goed met verdachte. Volgens [medewerker Lentis] heeft verdachte er baat bij als er reclasseringstoezicht komt ten behoeve van het netwerk om cliënt heen. Het belangrijkste voor verdachte is dat [medewerker Lentis] met hem door kan gaan. Als er meer moet gebeuren dan is hij (en zijn team) er om (mede) te bepalen wat gedaan moet worden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting en de aangaande zijn persoon opgemaakte reclasseringsrapporten en voormelde deskundigenrapportages, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van zijn ouders en zijn broer en diens gezin door het versturen van dreigende sms'jes, poederbrieven en het plegen van bedreigende telefoontjes. Hierdoor hebben met name zijn ouders, maar ook zijn broer zich bedreigd gevoeld. Hoewel de poederbrieven bij een school zijn terechtgekomen waar de kinderen van de broer van verdachte geen leerling meer waren kan hier toch een dreigende werking van uitgaan.
De rechtbank houdt er overigens rekening mee dat de bedreiging binnen een beperkte kring is gebleven.
De deskundigen hebben in hun rapporten aangegeven dat, indien het ten laste gelegde wordt bewezen, er een toename van ernst is te zien in de manier waarop verdachte zich de rol van patiënt en slachtoffer eigen maakt.
De psychiater merkt daarover het volgende op, zakelijk weergegeven:
"Betrokkene gaat steeds verder om de patiënt- en slachtofferrol te bewerkstelligen, waarbij hij in eerste instantie met name zichzelf kwaad doet, maar ook steeds meer maatschappelijke onrust veroorzaakt en ook mensen in zijn directe omgeving bedreigt. Het risico op herhaling van soortgelijke delicten wordt groot geacht, gezien het weinig zelfcorrigerend vermogen dat betrokkene hierin heeft en de nog weinig andere manieren die hij heeft waarop hij met zijn emoties kan omgaan.
Betrokkene heeft baat bij emotieregulerende therapie waarbij niet zozeer wordt gefocust op inzicht maar met name op het aanleren van vaardigheden. Gezien de vertrouwensband die betrokkene heeft met dhr. [medewerker Lentis] wordt voortzetting van dat contact ook als steunend, regulerend en normaliserend gezien door onderzoekster."
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een onvoorwaardelijke werkstraf moet worden opgelegd en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, met als doel recidive te voorkomen en verdachte in een justitieel kader te laten behandelen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

De rechtbank:
- verklaart het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hiervoor is aangegeven, te kwalificeren als voormeld en verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde strafbaar.
- verklaart het primair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
- veroordeelt verdachte voor het bewezen- en strafbaar verklaarde tot:
Een taakstraf, bestaande uit het verrichten van 150 (honderdvijftig) uren onbetaalde arbeid.
Beveelt dat voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van 75 (vijfenzeventig) dagen zal worden toegepast.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis.
Een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) maanden.
Bepaalt, dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op twee jaar, de hierna te noemen algemene of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als algemene voorwaarden:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- dat de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
dat veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die hem door Reclassering Nederland zullen worden gegeven. De voorschriften en aanwijzingen kunnen ook inhouden dat veroordeelde contact zal onderhouden met Lentis dan wel dhr. [medewerker Lentis], werkzaam bij Lentis.
Draagt de reclassering op toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. R.B.M. Keurentjes, voorzitter, F.J. Agema en P.J. van Steen, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg, griffier en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2014.
Mrs. P.J. van Steen en R.B.M. Keurentjes waren buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.