3.Gutter veroordeelt in de kosten van deze procedure.
4.2.[A] betwist de vordering van Gutter en voert - samengevat - het volgende verweer. [A] erkent de verschuldigdheid van de factuur van Gutter met betrekking tot de Leafterminator. [A] betwist de verschuldigdheid van de in rekening gebrachte dealer fee, aangezien deze betrekking heeft op het jaar 2013 en de dealerovereenkomst toen geen gelding meer had. Voorts stelt [A] dat zijn in 2.6 genoemde factuur van € 2.541,84 ten onrechte onbetaald is gelaten. Gutter heeft de opdracht voor het project Lunteren aan [A] verstrekt en niet aan [A] en [D] tezamen. [A] is geen samenwerking met [D] aangegaan en er is op aanraden van de accountant van [A] geen vennootschap onder firma opgericht. Huizing was hier de onderaannemer van [A]. Voornoemde factuur is op naam van [C] gesteld, maar het KvK-nummer van [A] staat op de factuur vermeld. Gutter is daarom het volledige bedrag aan [A] verschuldigd. [A] beroept zich op verrekening en daarna is Gutter per saldo nog een bedrag aan [A] verschuldigd. Ook beroept [A] zich op verrekening met hetgeen hij in reconventie vordert. In zijn laatste akte heeft [A] zich voorts op een opschortingsrecht beroepen. Met betrekking tot de vermeerderde eis in conventie betwist [A] dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd dan wel dat de bedragen door Gutter zijn uitgegeven.
4.3.[A] baseert zijn vordering in reconventie op de hierboven vermelde vaststaande feiten en voorts - samengevat - op het volgende. Er is sprake van toerekenbare tekortkomingen van de zijde van Gutter. Volgens [A] heeft Gutter in de eerste plaats het in artikel 3 van de dealerovereenkomst neergelegd exclusiviteitsrecht geschonden door met Glansgarant in zee te gaan. Glansgarant verkoopt in de regio Friesland producten van Gutter en is dus als dealer van Gutter aan te merken. [A] loopt hierdoor immers de winst op de verkochte producten mis. Ten tweede heeft Gutter de dealerovereenkomst eenzijdig beëindigd. Er is geen sprake geweest van een geldige opzegging. [A] heeft de dealerovereenkomst, voor het geval deze niet door de opzegging door Gutter geëindigd is, per 10 november 2012 ontbonden wegens de tekortkomingen van de zijde van Gutter. De hierdoor geleden schade bestaat uit tevergeefs gemaakte kosten voor promotionele werkzaamheden en wordt door [A] in totaal begroot op € 7.004,37. Aan de vermeerderde eis legt [A] het volgende ten grondslag. De schade door de voortijdige beëindiging van de overeenkomst bestaat uit winstderving over de periode dat de dealerovereenkomst had moeten voortduren, namelijk tot 11 januari 2016. Deze winstderving begroot [A] uitgaande van de tot aan de ontbinding behaalde omzetten op € 7.417,79.
5.De vermeerderingen van eis in conventie en reconventie
5.1.Omdat [A] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis door Gutter (te weten de vermeerdering van de gevorderde hoofdsom met € 7.687,58) en omdat Gutter geen bezwaar heeft gemaakt tegen de vermeerdering van eis door [A] (te weten de vermeerdering van de gevorderde hoofdsom met € 7.417,79) en de kantonrechter ambtshalve geen aanleiding ziet om deze wijzigingen van eis buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op de vermeerderde eis in conventie en op de vermeerderde eis in reconventie.
6.
De beoordeling van het geschil in conventie en reconventie
6.1.De in conventie en reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling.
6.2.[A] betwist niet de verschuldigdheid van het door Gutter gefactureerde bedrag wegens de geleverde Leafterminator. Het door Gutter gevorderde bedrag van € 1.435,30 kan dus - behoudens een geslaagd verrekeningsberoep - in beginsel worden toegewezen.
6.3.Partijen verschillen erover van mening of Gutter gehouden is om het gefactureerde bedrag wegens het project Lunteren volledig aan [A] te voldoen. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. Gutter heeft ter comparitie onweersproken verklaard dat zij de klus aanvankelijk met [D] had aangenomen en dat vervolgens, nadat was gebleken dat de goten niet pasten, een extra bedrag is afgesproken om het werk goed af te maken. Vaststaat dat die plaatsingswerkzaamheden hierna door vier personen, onder wie [A] en [D], zijn uitgevoerd. Gelet op dit verweer had het op de weg van [A] gelegen om nadere feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat Gutter aan (uitsluitend) [A] opdracht heeft gegeven om het project in Lunteren af te ronden. Dat heeft [A] echter nagelaten om te doen, althans zijn stelling dat Gutter wist dat [A] zou factureren en dat [A] op zijn beurt [D] zou uitbetalen acht de kantonrechter in het licht van het voorgaande onvoldoende. Nu niet vast is komen te staan dat de opdracht uitsluitend aan [A] is verstrekt, moet gelet op de stellingen van partijen ervan uit worden gegaan dat de betreffende opdracht aan [A] en [D] tezamen is verstrekt. Dat betekent dat op grond van artikel 6:15 lid 1 BW ieder van hen een vorderingsrecht op Gutter heeft voor een gelijk deel, nu gesteld noch gebleken is dat een andere verdeling tussen [A] en [D] heeft te gelden. Gutter is wegens het project Lunteren dus, zoals zij ook erkent, € 1.270,92 aan [A] verschuldigd. Met dit bedrag heeft Gutter bij het instellen van de vordering in conventie al rekening gehouden, zodat het verrekeningsberoep van [A] in zoverre faalt.
6.4.Wat betreft de vermeerderde eis in conventie oordeelt de kantonrechter als volgt. De kantonrechter begrijpt de stellingen van Gutter aldus, dat voor werkzaamheden die zij aanvankelijk voor eigen rekening heeft genomen alsnog een redelijke vergoeding door [A] dient te worden betaald. Voor deze vordering ontbreekt evenwel voldoende feitelijke grondslag. Zo constateert de kantonrechter dat in de dealerovereenkomst geen verplichting op [A] is gelegd om aan Gutter een vergoeding te betalen voor, bijvoorbeeld, een geleverde stand of telefoontraining. Integendeel, in artikel 9 lid 2 van de dealerovereenkomst is op Gutter de verplichting neergelegd om [A] volledig te ondersteunen, zowel op het gebied van sales en marketing als op technisch gebied. Van een onverschuldigde betaling of ongerechtvaardigde verrijking is evenmin gebleken, temeer nu volgens Gutter de betreffende werkzaamheden zijn verricht met het doel om de omzet voor beide partijen zoveel mogelijk te vergroten. Het gevorderde bedrag van € 7.687,58 zal daarom worden afgewezen.
6.5.Vervolgens dient te worden geoordeeld of de dealerovereenkomst voortijdig is geëindigd, hetzij door een opzegging van de zijde van Gutter hetzij door een voorwaardelijke ontbindingsverklaring van de zijde van [A]. Naar het oordeel van de kantonrechter mocht [A] de in de e-mail van 4 november 2012 vervatte mededeling van de zijde van Gutter redelijkerwijs niet begrijpen als een opzegging. Uit de tekst en de strekking van deze e-mail blijkt immers dat het niet meer willen leveren van Bladervrij-producten aan [A] samenhangt met het feit dat er volgens Gutter nog iets met [C] (oftewel [A] en [D] tezamen) te verrekenen was. Bovendien blijkt uit de na deze datum gevoerde correspondentie dat Gutter steeds verklaard heeft zich wel aan de dealerovereenkomst te zullen houden. Wel mocht [A] naar het oordeel van de kantonrechter uit de e-mail van 4 november 2012 afleiden dat Gutter haar verplichtingen uit hoofde van de dealerovereenkomst vanaf dat moment niet meer zou nakomen, terwijl daarvoor geen gegronde redenen waren. Partijen zijn het er althans nu kennelijk wel over eens dat [A] niet gehouden was om openstaande facturen van [D] aan Gutter te voldoen. Anders dan Gutter is de kantonrechter van oordeel dat deze tekortkoming wel van dien aard is dat in redelijkheid geen instandhouding van de dealerovereenkomst van [A] gevergd kan worden. Het leveren van Bladervrij-producten aan [A] betreft immers een van de hoofdverplichtingen van Gutter. [A] heeft daarom de dealerovereenkomst per 10 november 2012 buitengerechtelijk kunnen ontbinden. Dit oordeel brengt met zich dat de in conventie gevorderde betaling van de dealer fee over 2013 zal worden afgewezen, omdat de dealerovereenkomst in dat jaar niet meer van kracht is. De door [A] subsidiair gevorderde verklaring van recht ligt daarentegen wel voor toewijzing gereed, met dien verstande dat deze vordering naar haar aard niet vatbaar is voor een uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
6.6.Nu vaststaat dat de dealerovereenkomst per 10 november 2012 geëindigd is, kan er naar het oordeel van de kantonrechter geen sprake zijn van schending van de overeengekomen exclusiviteit. Uit het door [A] overgelegde persbericht blijkt namelijk dat de samenwerking tussen Gutter en Glansgarant pas naderhand (namelijk op of omstreeks 19 november 2012) is aangegaan, terwijl [A] geen feiten of omstandigheden gesteld heeft waaruit blijkt dat die samenwerking daarvoor al bestond. [A] kan dus geen aanspraken meer ontlenen aan artikel 3 van de dealerovereenkomst, zodat de in reconventie ingestelde schadevordering niet op deze grondslag kan worden toegewezen.
6.7.Wel is Gutter in beginsel gehouden de schade te vergoeden die [A] lijdt doordat de dealerovereenkomst is ontbonden (artikel 6:277 BW). [A] vordert een vergoeding wegens door hem vergeefs gemaakte promotionele kosten ad € 7.004,37 en wegens gederfde winst ad € 7.417,79. De kantonrechter stelt voorop dat de omvang van de schade dient te worden vastgesteld door een vergelijking van de feitelijke situatie waarin [A] na ontbinding van de overeenkomst verkeert, met de (vermoedelijke) situatie waarin hij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming van de overeenkomst. Van belang is dat voor vergoeding van de schade bestaande uit gederfde winst alleen die winst in aanmerking komt waarvan redelijkerwijs mag worden aangenomen dat [A] deze werkelijk zou hebben gemaakt, als Gutter de dealerovereenkomst zou zijn nagekomen. Daarbij is het aan [A] om feiten te stellen waaruit het geleden zijn van schade kan worden afgeleid.
6.8.Aan de gevorderde schadevergoeding wegens gederfde winst ligt de volgende berekening van [A] ten grondslag. In de periode van 11 januari 2011 tot 4 november 2012 is volgens [A] een omzet van € 42.945,07 behaald, zodat de gemiddelde maandelijkse omzet € 1.952,05 bedraagt. De overeenkomst had in het geval waarin deze niet ontbonden zou zijn geweest tot 11 januari 2016 voortgeduurd, zodat de omzet over de resterende maanden
(38 x € 1.952,05 =) € 74.177,85 zou zijn geweest. Uitgaande van een winstpercentage van 10% bedraagt de gederfde winst € 7.417,79. Gutter betwist de omvang van de gevorderde gederfde winst. Volgens Gutter is er slechts een omzet van € 19.412,04 behaald, zijnde het totaal van de door Gutter aan [A] gefactureerde bedragen wegens ingekochte Bladervrij-producten. De kantonrechter oordeelt hierover als volgt. [A] heeft zijn vordering niet feitelijk, bijvoorbeeld aan de hand van stukken waaruit de door hem gestelde omzetcijfers blijken, onderbouwd. Zoals in de vorige rechtsoverweging voorop is gesteld, had dat wel op zijn weg gelegen om te doen. Anderzijds heeft Gutter wel de door [A] behaalde omzet betwist, maar heeft zij de berekening van [A] voor het overige niet weersproken. Gelet op de stelling van Gutter dat er wel een omzet van € 19.412,04 is behaald, zal de kantonrechter de gederfde winst als volgt vaststellen. De gemiddelde omzet per maand bedraagt € 19.412,04 : 22 maanden = € 882,37, zodat de omzet over de resterende maanden
(38 x € 882,37 =) € 33.530,06 zou zijn geweest. Uitgaande van het - niet door Gutter weersproken - winstpercentage van 10% bedraagt de gederfde winst € 3.353,01.
6.9.De door [A] gevorderde promotiekosten komen naar het oordeel van de kantonrechter niet voor afzonderlijke vergoeding in aanmerking. Door de toewijzing van de schade wegens gederfde winst moet [A] immers geacht worden in de (vermoedelijke) situatie te zijn gebracht waarin hij zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming van de dealerovereenkomst. Het gevorderde bedrag van € 7.004,37 zal daarom worden afgewezen.
6.10.Samengevat zijn partijen in hoofdsom het volgende aan elkaar verschuldigd:
in conventieheeft Gutter te vorderen van [A]:
- Leafterminator € 1.435,30
- af: project Lunteren
€ 1.270,92-/-
totaal € 164,38;
in reconventieheeft [A] te vorderen van Gutter:
- winstderving € 3.353,01.
6.11.Per saldo is Gutter dus meer aan [A] verschuldigd dan andersom. [A] heeft zich op verrekening beroepen. Gelet hierop zal de vordering in conventie - inclusief de nevenvorderingen met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten en de rente - worden afgewezen en zal in reconventie een bedrag van (3.353,01 -/- € 164,38=) € 3.188,63 worden toegewezen. De door [A] gevorderde wettelijke handelsrente over dit bedrag zal worden afgewezen, nu er in dit geval geen sprake is van een betaling op grond van een handelsovereenkomst die niet tijdig plaatsvindt - op welke situatie artikel 6:119a BW betrekking heeft - maar van een verplichting tot schadevergoeding. De kantonrechter acht wel een rechtsgrond aanwezig voor toewijzing van de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW en wel vanaf de dag van instellen van de eis in reconventie, zijnde 25 juni 2013.
6.12.Gutter zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
in conventie
- salaris gemachtigde € 750,00 (2,5 punten x tarief € 300,00);
in reconventie
- salaris gemachtigde € 437,50 (2,5 punten x tarief € 175,00).