In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 13 maart 2014, gaat het om de uitleg van een testament in het kader van erfopvolging na het overlijden van de man. De vrouw, die op huwelijkse voorwaarden met de man was getrouwd, betwist de uitleg van een bepaling in het testament die betrekking heeft op de gevolgen van een echtscheiding. De man had op 27 mei 2013 zelfmoord gepleegd, voordat een echtscheidingsverzoek was ingediend. De vrouw stelt dat zij als enige erfgename moet worden aangemerkt, omdat er geen verzoek tot echtscheiding was ingediend ten tijde van het overlijden van de man. De vader en broer van de man zijn van mening dat de man wel degelijk een verzoek tot echtscheiding had gedaan, gezien de gesprekken met de notaris en de advocaat.
De kantonrechter overweegt dat de uiterste wilsbeschikking van de man moet worden uitgelegd aan de hand van artikel 4:46 BW. De rechter concludeert dat de man ten tijde van zijn overlijden nog geen verzoek tot echtscheiding had ingediend, aangezien een verzoek pas kan worden gedaan door het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank. De kantonrechter oordeelt dat de uitleg van de testamentaire bepaling zo moet worden verstaan dat er een bij de rechtbank ingediend verzoek moet zijn om de gevolgen van echtscheiding te laten gelden. De beslissing van de kantonrechter bevestigt de positie van de vrouw als erfgename, omdat er geen formeel verzoek tot echtscheiding was ingediend.