Uitspraak
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
[naam],
[naam],vennoot van gedaagde sub 3,
[naam],vennoot van gedaagde 3,
De vennootschap onder firma [naam],mede handelende onder de naam [naam], gevestigd en kantoorhoudende te [plaatsnaam], [adres],
Rechtbank Noord-Nederland
Op 18 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een verhuurder en twee huurders. De zaak betreft een huurovereenkomst voor een bedrijfspand die is geëindigd op 31 mei 2013. Bij de aanvang van de huurovereenkomst in 1985 hebben de huurders een waarborgsom van € 3.907,05 betaald. Na beëindiging van de huurovereenkomst heeft de verhuurder de openstaande huur verrekend met deze waarborgsom. De verhuurder, aangeduid als [eiseres], vorderde van de huurders, aangeduid als [A] en [B], een bedrag van € 7.018,58 wegens achterstallige huur, buitengerechtelijke kosten en rente.
De huurders hebben verweer gevoerd en gesteld dat zij de huurachterstand reeds hebben voldaan. Zij betogen dat de renteopbrengst over de waarborgsom het gevorderde bedrag overtreft. De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de waarborgsom door de huurders is afgestort en dat de verhuurder de houder van de waarborgsom is geworden. Volgens de wet behoren de opeisbare burgerlijke vruchten, waaronder rente, aan de houder toe, tenzij er afwijkende contractuele afspraken zijn gemaakt.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er in het huurcontract geen bepalingen zijn opgenomen over de renteopbrengst van de waarborgsom ten gunste van de huurders. Hierdoor is het wettelijke uitgangspunt leidend. De vordering van de verhuurder is integraal toegewezen, en de huurders zijn hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten. Dit vonnis is uitgesproken door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en is uitvoerbaar bij voorraad.