ECLI:NL:RBNNE:2014:1381

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
K L 2507494 CV EXPL 13-9496 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdelijke veroordeling tot betaling van facturen en kosten in incassoprocedure

In deze zaak vorderde Deinum Bolsward B.V. hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] tot betaling van een totaalbedrag van € 3.808,25, bestaande uit onbetaalde facturen en bijkomende kosten. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die Deinum had verricht aan een bedrijfsauto van [D], waarvoor meerdere facturen waren verzonden. De gedaagden, [A] en [B], voerden verweer en stelden dat er sprake was van wanprestatie door Deinum, omdat de auto na reparatie opnieuw defect was geraakt. De kantonrechter oordeelde dat de facturen van 1 en 14 november 2012 toewijsbaar waren, aangezien de verschuldigdheid daarvan door [D] was erkend. Het verweer tegen de factuur van 15 januari 2013 werd afgewezen, omdat Deinum niet in gebreke was gesteld en er geen gelegenheid was geboden tot herstel. De kantonrechter oordeelde dat Deinum recht had op betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, maar wees de kosten voor de geleende auto af, omdat hierover vooraf geen afspraken waren gemaakt. Uiteindelijk werd [D] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.570,60, vermeerderd met rente, en in de proceskosten van € 888,97.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2507494 CV EXPL 13-9496

vonnis van de kantonrechter d.d. 18 februari 2014 inzake

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DEINUM BOLSWARD B.V.,gevestigd te Bolsward, eiseres, gemachtigde: mr G. Post,
en
[A],voormalig vennoot in de opgeheven vennootschap onder firma [C], wonende te [Woonplaats],

[B],

voormalig vennoot in de opgeheven vennootschap onder firma
[C], wonende te [Woonplaats],
gedaagden, procederende in persoon.
Partijen zullen hierna Deinum respectievelijk [A] en [B] en gezamenlijk [D] worden genoemd.

Procesverloop

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 november 2013,
  • het proces-verbaal van de op 15 januari 2014 gehouden comparitie van partijen.
1.2.
Ten slotte is opnieuw vonnis bepaald.

Motivering

De feiten
2. In dit geding kan van de volgende vaststaande feiten worden uitgegaan.
Deinum heeft in opdracht en voor rekening van [D] (reparatie)werkzaamheden verricht aan een aan [D] in eigendom toebehorende bedrijfsauto van het merk en type Opel Vivaro met het kenteken [kenteken] (verder: de Vivaro). Betreffende die werkzaamheden, die zijn verricht in september, oktober en december 2012, is [D] een drietal facturen gezonden, gedateerd 1 en 14 november 2012 en 15 januari 2013. De bedragen van die facturen, € 128,61 respectievelijk € 1.252,94 en € 1.889,84, zijn door [D] onbetaald gelaten.
De in de factuur van 15 januari 2013 omschreven werkzaamheden hadden betrekking op een defect in de automatische versnellingsbak van de Vivaro. Daarbij is de pomp vervangen.
Aan [D] is door Deinum meerdere malen om niet een leenauto verstrekt. Het ging dan steeds om een personenauto. Wel diende de leenauto wanneer deze werd ingeleverd, door [D] op haar kosten te worden afgetankt. Tijdens de reparatie van de Vivaro heeft Deinum [D] eenmaal een bedrijfsauto – ook een Vivaro – ter beschikking gesteld. Deinum heeft [D] voor het gebruik daarvan bij haar factuur van 15 januari 2013 bij wege van “huur” een bedrag ad € 175,- exclusief btw in rekening gebracht.
In het incassostadium is door [D] eenmalig een deelbetaling verricht ad € 100,-.
De vennootschap onder firma [C] is per 31 december 2012 opgeheven.
Het standpunt van Deinum
3.1.
Deinum vordert in dit geding de hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] tot betaling van een bedrag ad € 3.271,39 in hoofdsom, zijnde het totaal van de hiervoor bedoelde factuurbedragen. Daarnaast vordert Deinum vergoeding van rente ad 7,75% per jaar, tot de dag van dagvaarding berekend op € 188,20, en van buitengerechtelijke kosten ad € 452,14. Op vorenbedoelde bedragen strekt in mindering een in het incassostadium betaald bedrag ad € 100,-. Deinum vordert bij dagvaarding in totaal een bedrag ad € 3.808,25, vermeerderd met verdere rente over € 3.171,39 vanaf de dag der dagvaarding.
Ter comparitie heeft Deinum – mede naar aanleiding van het door [D] bij conclusie van antwoord gevoerde verweer – het volgende gesteld. Haar is pas achteraf bekend geworden dat er voor haar voor het aan [D] ter beschikking stellen van de (andere) Vivaro kosten waren verbonden. Deze kosten heeft zij daarom netto aan [D] doorbelast. Het ging in casu om een misverstand tussen 2 filialen van haar bedrijf. Deinum is wel bereid om voor dat bedrag een creditnota op te maken. Aan [B] is voorafgaand aan de reparatie meegedeeld, dat de pomp stuk was. Hem is voorgehouden dat de totale pomp feitelijk uit 2 delen bestaat, de pomp zelf en het hydraulisch lager, dat door [D] de schakelrobot wordt genoemd. Na uitleg is [B] akkoord gegaan met de goedkoopste oplossing, te weten het vervangen van de pomp. Na het vervangen van de pomp kan het een tijdlang weer goed gaan, maar een garantie voor een definitieve oplossing is het vervangen van de pomp niet. Deinum was er niet mee bekend dat de auto opnieuw is stukgegaan, omdat [B] niet met de auto terug is geweest. Dat [B] nog wel bij de monteur is geweest, is Deinum evenmin bekend. Deinum is dus geen gelegenheid geboden om te bekijken wat er precies aan de hand was, of dat de pomp misschien opnieuw moest worden vervangen.
Het standpunt van [D]
3.2.
heeft zich tegen de vordering verweerd. Daartoe stelt zij bij antwoord, dat de monteur van Deinum tijdens de reparatie aangaf zo’n klus nog nooit bij de hand te hebben gehad. De pomp is vervangen en de auto deed het weer perfect. Na amper een maand had de versnellingsbak echter weer dezelfde kuren. Volgens Deinum moest toen ook de schakelrobot worden vervangen. Omdat [D] geen vertrouwen meer had in de monteur van Deinum, heeft zij de auto bij Engelsma & Wijnia moeten inruilen. Volgens [D] is er sprake van wanprestatie en is zij daarom niets aan Deinum verschuldigd. Ook de verschuldigdheid van het bedrag ad € 175,- voor de leenauto wordt door [D] betwist.
Ter comparitie heeft [B] de verschuldigdheid door [D] van de bedragen van de facturen van 1 en 14 november 2012 erkend. Het door haar bij conclusie van antwoord gevoerde verweer is volgens [B] gericht tegen de factuur van 15 januari 2013 en dat verweer is door [D] onverkort gehandhaafd. [B] heeft nog gesteld dat voor het gebruik van de geleende Vivaro geen prijs was overeengekomen. [B] erkent dat [A], zijn dochter, contact met de deurwaarder heeft gehad over een betalingsregeling. [A] heeft eenmaal een bedrag ad € 100,- betaald. De getroffen regeling kon om financiële redenen niet worden nagekomen. [D] is wel bereid tot betaling, maar dan naar vermogen. [B] merkt nog op dat Deinum hem uitstel van betaling had verleend tot juli 2013 en dat Deinum haar vordering al twee weken na het verstrijken van die termijn ter incasso aan de deurwaarder heeft gegeven, zonder dat zij door Deinum in gebreke is gesteld.
De beoordeling van het geschil
4.1.
De bedragen ad € 128,61 en € 1.252,94 van de facturen van 1 en 14 november 2012 zijn toewijsbaar, nu de verschuldigdheid ervan door [D] gaaf en onvoorwaardelijk is erkend.
Het verweer van [D] dat zij na het haar verleend uitstel van betaling niet in gebreke is gesteld, maakt dat niet anders. Anders dan [D] kennelijk meent, kan de haar door Deinum op 10 juli 2013 toegezonden aanmaning, waarvan zij de ontvangst niet gemotiveerd heeft betwist, in voldoende mate als ingebrekestelling gelden.
4.2.
Het verweer van [D] richt zich tegen de factuur van 15 januari 2013, welke ziet op de reparatie van de versnellingsbak van de Vivaro.
Uit hetgeen Deinum heeft aangevoerd, leidt de kantonrechter af dat Deinum heeft bedoeld te stellen, dat zij ter zake van (een) eventuele aan haar toerekenbare tekortkoming(en) door [D] niet in gebreke is gesteld en dat haar dus ook geen gelegenheid tot herstel is geboden.
[D] heeft gesteld, dat zij, nadat de auto opnieuw – volgens [D] ongeveer een maand nadat Deinum de betreffende reparatiewerkzaamheden aan de versnellingsbak had verricht – was stuk gegaan, deze aanstonds bij Engelsma & Wijnia heeft ingeruild. Van enige ingebrekestelling van Deinum door [D] is niet gebleken. [D] heeft nog wel gesteld dat [B] toen – zonder de Vivaro, die toen niet meer wilde rijden – met de monteur van Deinum heeft gesproken, maar dat dit contact heeft plaatsgehad is door Deinum bij gebrek aan wetenschap betwist en door [D] niet aannemelijk gemaakt. Overigens is, mocht het betreffende gesprek al hebben plaatsgehad, van een deugdelijke ingebrekestelling tijdens dat gesprek al evenmin gebleken.
4.3.
Een en ander leidt er toe, dat in dit geding niet kan worden vastgesteld dat sprake is van een een aan Deinum toerekenbare tekortkoming. Geoordeeld wordt daarom, dat [D] de kosten van de betreffende reparatiewerkzaamheden en de daartoe benodigde materialen – waaronder de bijgeleverde pomp – aan Deinum is verschuldigd.
4.4.
Het bedrag ad € 175,- (exclusief btw) ter zake van kosten van de geleende Vivaro is echter niet toewijsbaar. Aan de hand van de stellingen van partijen op dit punt over en weer kan in rechte worden aangenomen, dat tussen partijen voorafgaand aan het aan [D] ter beschikking stellen van deze Vivaro niet over eventuele daaraan verbonden kosten is gesproken. Deinum kan [D] die kosten daarom niet op gerechtvaardigde gronden achteraf in rekening brengen, te minder nu zij bij eerdere gelegenheden [D] kennelijk steeds om niet een leenauto had verstrekt. [D] mocht er op gerechtvaardigde gronden van uit gaan, dat zij ook ditmaal om niet over de haar ter beschikking gestelde auto kon beschikken. Dat het in eerdere gevallen blijkbaar steeds om personenauto’s ging en ditmaal om een bedrijfsauto, maakt dat niet anders, nu Deinum [D] niet op voorhand over het gevolg van dit verschil heeft geïnformeerd.
4.5.
Rekening houdend met de verschuldigde btw over de kosten van de huur van de Vivaro is van het bedrag van de factuur van 15 januari 2013, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, toewijsbaar een bedrag ad € 1.678,09. Het meer gevorderde wordt als ongegrond afgewezen.
4.6.
Tegen de vorderingen tot vergoeding van rente en buitengerechtelijke kosten is door [D] niet op zelfstandige gronden verweer gevoerd, zodat ook deze, voorzover zij op de wet zijn gebaseerd, kunnen worden toegewezen, zij het, dat, nu een (iets) lager bedrag aan hoofdsom wordt toegewezen dan is gevorderd, de kantonrechter ter zake van tot de dag der dagvaarding verschenen rente zal toewijzen het door haar schattenderwijs vastgestelde bedrag ad € 180,-. Het aan buitengerechtelijke kosten gevorderde bedrag zal om dezelfde reden worden gematigd tot € 430,96, welk bedrag is gerelateerd aan de toewijsbare hoofdsom en aan hetgeen in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten en de daarbij behorende staffel is bepaald.
4.7.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot de slotsom, dat toewijsbaar zijn bedragen ad (€ 128,61 + € 1.252,94 + € 1.678,09 – € 100,- =) € 2.959,64 ter zake van hoofdsom, € 180,- ter zake van verschenen rente en € 430,96 ter zake van buitengerechtelijke kosten, ofwel in
totaal € 3.570,60, te vermeerderen met verdere rente over de resterende hoofdsom vanaf de dag der dagvaarding.
4.8.
De gevorderde hoofdelijke veroordeling zal worden toegewezen, nu [A] en [B] voormalig vennoot zijn in de opgeheven vennootschap onder firma.
4.9. [
D] moet als de in overwegende mate in het ongelijk te stellen partij hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten.
De proceskosten aan de zijde van Deinum worden tot heden begroot op:
- explootkosten € 76,71
- overige kosten € 14,26
- griffierecht € 448,-
- salaris gemachtigde
€ 350,-(2 punten x tarief € 175,-) totaal € 888,97.

Beslissing De kantonrechter:

veroordeelt [D] hoofdelijk, zulks met dien verstande dat indien de één betaalt, de ander daarvan is vrijgesteld, tot betaling aan Deinum van een bedrag groot € 3.570,60 (zegge: drieduizend vijfhonderdzeventig euro en zestig cent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over € 2.959,64 vanaf de dag der dagvaarding, zijnde 17 oktober 2014, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [D] hoofdelijk, zulks met dien verstande dat indien de één betaalt, de ander daarvan is vrijgesteld, in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan zijde van Deinum begroot op €
888,97;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Aldus gewezen door mr E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
c 37