In deze zaak vorderde Deinum Bolsward B.V. hoofdelijke veroordeling van [A] en [B] tot betaling van een totaalbedrag van € 3.808,25, bestaande uit onbetaalde facturen en bijkomende kosten. De vordering was gebaseerd op werkzaamheden die Deinum had verricht aan een bedrijfsauto van [D], waarvoor meerdere facturen waren verzonden. De gedaagden, [A] en [B], voerden verweer en stelden dat er sprake was van wanprestatie door Deinum, omdat de auto na reparatie opnieuw defect was geraakt. De kantonrechter oordeelde dat de facturen van 1 en 14 november 2012 toewijsbaar waren, aangezien de verschuldigdheid daarvan door [D] was erkend. Het verweer tegen de factuur van 15 januari 2013 werd afgewezen, omdat Deinum niet in gebreke was gesteld en er geen gelegenheid was geboden tot herstel. De kantonrechter oordeelde dat Deinum recht had op betaling van de hoofdsom, rente en buitengerechtelijke kosten, maar wees de kosten voor de geleende auto af, omdat hierover vooraf geen afspraken waren gemaakt. Uiteindelijk werd [D] hoofdelijk veroordeeld tot betaling van € 3.570,60, vermeerderd met rente, en in de proceskosten van € 888,97.