ECLI:NL:RBNNE:2014:1383

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
12 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
C-17-129115- HA ZA 13-247
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad bij verkoop van drachtige Friese merries zonder toestemming van de eigenaar

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Noord-Nederland, heeft eiser [A] een vordering ingesteld tegen gedaagde [B] wegens onrechtmatige daad. De zaak betreft de verkoop van zeven drachtige Friese merries, eigendom van [A], die zonder zijn toestemming door [B] zijn verkocht. De procedure begon met een dagvaarding en omvatte een mondeling tussenvonnis en een comparitie. De feiten zijn als volgt: [A] was jarenlang fokker van Friese paarden en had een vriendschappelijke relatie met [B]. In 2011 heeft hengstenhouderij [C] op verzoek van [A] de merries opgehaald voor inseminatie, met de bedoeling dat [C] ze zou verkopen. Echter, [C] slaagde er niet in de merries te verkopen, waarna [B] en [A] bespraken dat de merries naar een andere locatie moesten worden overgebracht. Uiteindelijk zijn de merries naar de hengstenhouderij van de zoon van [B], [D], gebracht. In april 2012 ontving [A] een overzicht van [B] waarin stond dat de merries voor € 15.500,00 waren verkocht, maar dat de kosten € 15.600,00 bedroegen, wat resulteerde in een negatief saldo. [A] heeft [B] verzocht om duidelijkheid over de verkoopprijzen en de kopers van de merries.

[A] vorderde onder andere een verklaring voor recht dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld, schadevergoeding en een overzicht van de kopers. [B] voerde verweer en stelde dat hij slechts had bemiddeld. De rechtbank oordeelde dat [A] niet voldoende had onderbouwd dat [B] onrechtmatig had gehandeld. De rechtbank wees de vorderingen van [A] af, oordeelde dat hij in het ongelijk was gesteld en veroordeelde hem in de proceskosten van [B]. Het vonnis werd uitgesproken op 12 maart 2014 door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/129115 / HA ZA 13-247
Vonnis van 12 maart 2014
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat: mr. F. van der Hoef te Burgum,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat: mr. J.H. van der Meulen te Joure.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord;
  • het mondeling tussenvonnis van 23 oktober 2013;
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 januari 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] is jarenlang fokker geweest van Friese paarden. Het insemineren van zijn merries gebeurde (hoofdzakelijk) bij de hengstenhouderij van [C] (hierna: [C]).
2.2.
[A] en [B] kennen elkaar al jaren, zij dreven samen handel en zij hadden een vriendschappelijke relatie. [B] kwam regelmatig bij [A] over de vloer.
2.3.
In het voorjaar van 2011 heeft [C] op verzoek van [A] zeven Friese merries bij [A] opgehaald en naar zijn bedrijf gebracht om ze aldaar te insemineren. Het was de bedoeling van [A] dat [C] de merries, als zij drachtig zouden zijn geworden, zou verkopen.
2.4.
De merries zijn wel drachtig geworden, maar [C] slaagde er gedurende de zomer van 2011 niet in om de merries te verkopen. Tussen [B] en [A] is vervolgens gesproken over het feit dat de paarden bij [C] weg moesten worden gehaald en elders naartoe overgeplaatst dienden te worden om de verkoop te realiseren.
2.5.
De zoon van [B], [D] (hierna: [D]), heeft een hengstenhouderij en werkt daarbij samen met [E] (hierna: [E]) die eveneens een hengstenhouderij heeft . In de tweede helft van september 2011 zijn de merries overgebracht naar het bedrijf van [D], alwaar ze zijn gestald. [D] heeft bij aflevering van de merries een bedrag van € 7.600,00 aan dekgeld aan [C] voldaan.
2.6.
In april 2012 heeft [B] een overzicht aan [A] verstrekt. Volgens dit overzicht zijn de merries verkocht voor een totaal opbrengst van € 15.500,00 en bedroegen de kosten van verzorging van de paarden (inclusief transport, dekgeld, hoefsmid en dierenarts) € 15.600,00 zodat een negatief saldo van € 100,00 resteerde.
2.7.
Bij brief van 28 juli 2012 heeft [A] [B] onder meer verzocht om hem duidelijkheid te verschaffen over de juiste verkoopprijzen van de merries en de namen en adressen van de kopers.

3.De vordering

3.1.
[A] vordert dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat [B] onrechtmatig heeft gehandeld door buiten medeweten van [A] om en zonder toestemming van [A] zeven drachtige Friese merries, eigendom van [A] te verkopen dan wel te laten verkopen;
II. [B] veroordeelt tot vergoeding van de schade welke [A] ten gevolge van dit onrechtmatig handelen gepleegd door [B] heeft geleden, lijdt en nog zal lijden welke schade nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet;
III. [B] veroordeelt om ten titel van voorschot op de schadevergoeding de verkoopopbrengst zoals deze volgens [B] is gerealiseerd betreffende verkoop van de zeven drachtige merries, eigendom van [A], te weten een bedrag van € 15.500,00, aan [A] te betalen althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
IV. [B] veroordeelt om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan [A] een overzicht te verstrekken van de kopers van de zeven drachtige merries, eigendom van [A], alsmede van de gerealiseerde verkoopopbrengsten alles onderbouwd met justificeerbare bescheiden waaronder begrepen schriftelijke verkoopovereenkomsten alsmede betalingsbewijzen en wel onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag voor iedere dag dat [B] hiermee in gebreke blijft waarbij het maximum aan te verbeuren dwangsommen zal worden bepaald op € 25.000,00;
V. [B] veroordeelt in de kosten van dit geding.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft met [B] afgesproken dat hij er voor zorg zou dragen dat de merries ten behoeve van verkoop naar [E] zouden worden gebracht. [A] is niet geïnformeerd over het feit dat de paarden in plaats daarvan naar [D] zijn gegaan en evenmin is hij op de hoogte gehouden van de ontwikkelingen betreffende de verkoop. De opgegeven verkoopopbrengsten zijn veel te laag, [A] heeft hier nimmer mee ingestemd en het is [A] bovendien bekend dat er in ieder geval met betrekking tot één merrie een hogere opbrengst is gerealiseerd dan op de opgave van april 2012 staat vermeld. Voorts heeft [A] niet ingestemd met de kosten die volgens de opgave zouden zijn gemaakt voor de verzorging van de merries. [B] heeft onrechtmatig gehandeld jegens [A] door [A] te misleiden zowel over de wijze waarop de verkoop van de merries zou plaats vinden als over de wijze waarop de feitelijke verkoop heeft plaats gevonden.
3.3.
[B] voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

4.1.
De vordering sub I. strekt ertoe dat voor recht wordt verklaard dat [B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld door buiten [A] om en zonder zijn instemming de merries te (laten) verkopen. Ingevolge artikel 6:162 BW wordt een gedraging als onrechtmatige daad aangemerkt indien sprake is van een inbreuk op een recht of van een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens voor zover sprake is van een rechtvaardigingsgrond. Uit hetgeen door [A] is aangevoerd
- waarbij door [A] ter comparitie nog is aangevoerd dat het handelen van [B] als onzorgvuldig dient te worden bestempeld - begrijpt de rechtbank dat [A] zich beroept op een handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat het aan [A] als eiser is om, ter voldoening aan zijn stelplicht, zijn vordering met voldoende feiten en omstandigheden te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat [A] dit heeft nagelaten, waartoe het volgende wordt overwogen. [A] heeft erkend dat hij [B] heeft verzocht om namens hem met [C] af te stemmen dat de merries daar zouden worden weggehaald om ze door een ander te laten verkopen, nu verkoop via [C] niet slaagde. [A] heeft weliswaar aangevoerd dat hij door [B] niet is gekend in het feit dat de merries vervolgens bij [D] zijn gestald en dat hij meende dat de merries bij [E] stonden, maar dat maakt niet dat [B] daarmee heeft gehandeld in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheid. [A] heeft immers nagelaten te onderbouwen waar het belang van het stallen van zijn merries bij [E] in plaats van bij [D] voor hem in gelegen was en hij heeft evenmin aangevoerd welke bezwaren hij tegen het stallen bij [D] had. De rechtbank merkt daarbij op dat de vraag waar (en hoe) zijn merries gestald waren kennelijk niet van zodanig belang was voor [A] dat hij op enig moment gedurende die (maandenlange) periode van stalling de behoefte gevoelde om zich daar persoonlijk van te vergewissen. Voor wat betreft de verkoop van de merries heeft [A] nagelaten te onderbouwen dat hij met [B] overeen is gekomen dat deze de paarden voor hem zou verkopen. Tegenover het verweer van [B] dat hij slechts heeft bemiddeld bij het tot stand komen van een contractuele relatie tussen [A] als opdrachtgever en [E] en [D] als opdrachtnemers heeft [A] geen feiten of omstandigheden aangevoerd die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat [B] een opdracht heeft aanvaard tot verkoop van de merries. Aan bewijs wordt alsdan niet toegekomen. De rechtbank merkt daarbij nog op dat uit hetgeen [A] ter comparitie heeft verklaard ook niets anders volgt dan dat [B] [A] heeft voorgesteld om de verkoop van de merries via een ander dan [C] te proberen, nu verkoop via [C] niet lukte en dat [B] desgevraagd bereid was om [C] hierover te informeren. Daaruit volgt niet dat [B] zich ook persoonlijk met de verkoop zou bemoeien.
4.3.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de gevorderde verklaring voor recht dat [B] onrechtmatig jegens [A] heeft gehandeld zal worden afgewezen. Nu de overige vorderingen daarop voortbouwen treffen die eenzelfde lot.
4.4.
Hetgeen partijen overigens ter onderbouwing van hun stellingen hebben aangevoerd kan daarmee verder als niet meer ter zake doende voor de beoordeling van het geschil onbesproken blijven.
4.5.
[A] zal als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten van het geding worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [B] worden vastgesteld op:
- vast recht € 274,00
- salaris advocaat
€ 904,00(2 punten in tarief II)
totaal € 1.178,00.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [B] tot op heden vastgesteld op € 1.178,00;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken door de rolrechter op 12 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.591