ECLI:NL:RBNNE:2014:1446

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 maart 2014
Publicatiedatum
21 maart 2014
Zaaknummer
18/830646-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met vrachtwagenchauffeur die fietser geen voorrang verleent

Op 20 maart 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vrachtwagenchauffeur die op 10 juni 2013 in Groningen betrokken was bij een verkeersongeval. De chauffeur verleende geen voorrang aan een fietser die zich rechts naast hem bevond, wat resulteerde in een ernstig ongeval waarbij de fietser zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de chauffeur aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend had gereden, vooral gezien de drukte op de weg en de werkzaamheden die daar plaatsvonden. De rechtbank baseerde haar oordeel op verschillende bewijsmiddelen, waaronder verklaringen van getuigen en een verkeersanalyse. De verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. E.R. Jepkema, terwijl het openbaar ministerie werd vertegenwoordigd door mr. N. Stahlmecke-Mook. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde bewezen en legde een geldboete van € 1000,- op, alsook een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het letsel van de fietser en de impact daarvan op haar leven, maar ook met de spijt van de verdachte en het feit dat hij niet eerder met justitie in aanraking was geweest. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om extra oplettend te zijn, vooral in drukke verkeerssituaties.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830646-13

vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken

d.d. 20 maart 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte]

geboren op[geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
6 maart 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. E.R. Jepkema, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. N. Stahlmecke-Mook.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 juni 2013, in de gemeente Groningen,als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtauto, gekentekend[kenteken]),
daarmede rijdende over de weg, de Sontweg te Groningen,komende uit de richting van de Bornhomstraat en gaande in de richting van de Europaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (terwijl er een aanzienlijke hoeveelheid verkeer op de weg was, in de ochtendspits) - naar rechts een inrit, gelegen tussen de Eltjo Ruggeweg en de Agunnarydweg, op te rijden, zonder te stoppen en zonder zich er van te vergewissen dat de weg rechts naast dan wel dicht achter verdachte vrij was
en/of
- ( daarbij) een fietser, die op dezelfde weg zich rechts naast dan wel dicht achter verdachte
bevond, niet voor te laten gaan en/of
- bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, waarbij verdachte van een weg een inrit op
reed, een fietser niet voor te laten gaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( rechts) verwondingen aan het bovenbeen en/of
- ( links) een onderbeenbreuk en/of
- ( links) een enkelbreuk en/of
- ( links) een bovenarmbreuk,
of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of
verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 10 juni 2013, in de gemeente Groningen, als bestuurder van een voertuig (een vrachtauto), daarmee rijdende op de weg, de Sontweg te Groningen, komende uit de richting van de Bornhomstraat en gaande in de richting van de Europaweg,
(terwijl er een aanzienlijke hoeveelheid verkeer op de weg was, in de ochtendspits)
- naar rechts een inrit, gelegen tussen de Eltjo Ruggeweg en de Agunnarydweg,
op is gereden, zonder te stoppen en zonder zich er van te vergewissen dat de weg
rechts naast dan wel dicht achter verdachte vrij was en/of
- ( daarbij) een fietser, die op dezelfde weg zich rechts naast dan wel dicht achter verdachte
bevond, niet voor heeft laten gaan en/of
- bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, waarbij verdachte van een weg een inrit op
reed, een fietser niet heeft voor laten gaan,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt,
althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd,
althans kon worden gehinderd.

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden bewezen dat verdachte zeer dan wel aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend is geweest. Het was die dag erg druk op de weg en verdachte heeft op veel dingen gelet en veel dingen wel gezien. Het primair ten laste gelegde kan dan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Er is wel sprake geweest van een overtreding, zodat het subsidiair ten laste gelegde wel wettig en overtuigend kan worden bewezen.

Standpunt van de verdediging

De raadsman is van mening dat, alle omstandigheden in aanmerking genomen, verdachte alles heeft gedaan wat van een goed en bekwaam chauffeur mag worden verwacht, maar dat hij het slachtoffer simpelweg niet heeft waargenomen in zijn spiegels. Dit gedrag kan niet als aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend worden gekwalificeerd en verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde. Wel kan het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen nu verdachte ten onrechte geen voorrang heeft verleend, en er daardoor gevaar op de weg is ontstaan.

Beoordeling

De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen, telkens zakelijk weergegeven.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 6 maart 2014 afgelegd, zakelijk weergegeven
Er gebeurde op 10 juni 2013 rond 7:30 uur ter plaatse veel op de weg. De verkeerssituatie veranderde daar iedere dag. Ze waren steeds weer met een ander deel van de weg bezig. De situatie was moeilijk te overzien.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 8 oktober 2013, opgenomen op pagina 31 van dossier nummer PL01KH 2013057631 d.d. 8 oktober 2013, inhoudende de verklaring van [slachtoffer] zakelijk weergegeven:
Ik fietste op 10 juni 2013 in de ochtenduren over het fietspad bij het Waterland richting de stad Groningen. Via het fietspad fietste ik vanaf het Damsterdiep de Eltjo Ruggeweg op en reed de brug over via het fietspad richting de Sontweg. Ik zag dat het op dat moment erg druk was met verkeer; zowel auto's als fietsers. Toen ik de brug afreed richting de Sontweg, sloeg ik hierna rechtsaf de Sontweg op richting de Europaweg. Ik fietste vervolgens op dat moment op de naast de rijbaan gelegen fietsstrook. Ik zag dat mijn snelheid ongeveer 15 kilometer per uur bedroeg. Ik zag dat er een vrachtwagen achter mij langs kwam. Deze vrachtwagen kwam uit de richting van de Bornholmstraat. Ik zag dat de vrachtwagen mij de weg afsneed, doordat hij ineens voor mij naar rechts langs ging. Doordat de vrachtwagenchauffeur mij de pas afsneed, kwam ik ten val. Ik voelde dat de vrachtwagenchauffeur met zijn banden over mijn lichaam reed, dus over mijn beide benen. Ik zag dat mijn spieren van mijn benen uit elkaar waren gescheurd en dat ik vreselijke wonden had. Ik heb gedurende 7 weken in het UMCG gelegen met heel veel pijn. In het UMCG ben ik 11 keer geopereerd aan mijn benen. Ik heb heel veel medicijnen gekregen tegen de operatiepijn, omdat ik veel in korte tijd geopereerd ben. Begin augustus 2013 mocht ik met ontslag.
Een schriftelijk stuk d.d. 8 oktober 2013, te weten een medische verklaring, opgesteld door dr. [naam arts], chirurg, verbonden aan het UMCG, inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het letsel dat bij betrokkene [slachtoffer], geboren [geboortedatum slo], is geconstateerd ten gevolge van een verkeersongeval op 10 juni 2013, is: verwondingen aan bovenbeen (rechts), breuk in onderbeen (links), een enkelbreuk (links), een bovenarmbreuk (links). Betrokkene is meerdere malen geopereerd. Complicaties: infecties en pijn.
Een proces-verbaal aanrijding misdrijf, opgenomen op pagina 4 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Het ongeval vond plaats op 10 juni 2013 omstreeks 07:34 uur aan de Sontweg 8, bij de inrit tussen de Eltjo Ruggeweg en de Agunnarydweg.
Een proces-verbaal verdachte d.d. 10 juni 2013, opgenomen op pagina 12 van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van verdachte, zakelijk weergegeven:
Ik rijd al een jaar of 16/17 op de vrachtwagen. Op maandag 10 juni 2013 even voor 8 uur was ik bezig met mijn werk bij de milieudienst als chauffeur op een vrachtwagen. Ik reed op de Sontweg, komende uit de richting van de Bornholmstraat en gaande in de richting van de Europaweg. Ik ben toen weer verder gereden tot aan de oprit bij de brandweer, de oprit welke ik moest oprijden. Ik stuurde verder in en wilde de oprit oprijden. Ik deed dit totdat ik gegil hoorde. Ik stapte uit. Ik zag dat het wiel nog op haar stond. Ik heb het meisje nooit gezien.
Een proces-verbaal verhoor getuige d.d. 3 juli 2013, opgenomen op pagina 29 van voornoemd dossier nummer inhoudende de verklaring van [getuige 1], zakelijk weergegeven:
Ik fietste achter het slachtoffer. Ik wilde haar inhalen, maar dit lukte niet. Toen wij van de Berlagebrug afkwamen reden wij beiden de Sontweg op. Ook daar moest ik nog achter haar blijven, omdat ik haar nog niet kon inhalen. Even voor de brandweerkazerne kwam er een milieuwagen langs mij rijden. De milieuwagen had zijn rechter richtingaanwijzer aan staan op het moment dat de milieuwagen mij inhaalde. Het slachtoffer fietste voor mij en de milieuwagen haalde na mij het slachtoffer in. Het slachtoffer had niet meer kunnen anticiperen op de milieuwagen. Toen de milieuwagen mij gepasseerd was sloeg de milieuwagen rechtsaf het terrein van de brandweerkazerne op. Het slachtoffer kwam ten val.
Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) d.d. 10 juni 2013, proces- verbaal nummer 10.06.2013.08.00.2169, opgenomen als bijlage bij dossiernummer PL01KH 2013057631, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Oorzaak, toedracht, gevolg
De bestuurder van voertuig 1 (Daf, met kenteken[kenteken]) reed met voertuig 1 over de Sontweg in de richting van de inrit naar de brandweerkazerne. Uit de gegevens (data) van de tachograaf kon blijken dat de bestuurder van voertuig 1 onmiddellijk voor de inrit naar de brandweerkazerne zijn voertuig niet tot stilstand had gebracht.
Bij nadering van de inrit sloeg de bestuurder van voertuig 1 (Daf) rechtsaf met de bedoeling de inrit naar de brandweerkazerne in te rijden. Tijdens het afslaan kwam de rechtervoorband van het voertuig in botsing met de linkerzijkant van de fiets (voertuig 2). Uit de plaats van de aangetroffen kras- en veegsporen op de fietsstrook kon blijken dat de botsing had plaats gevonden op de fietsstrook ter hoogte van de inrit. Uit de afdruk van de laadconnector in het loopvlak van de rechter voorband van voertuig 1 en de schade aan de fiets kon blijken dat de fiets nagenoeg over de gehele lengte is overreden door de rechter voorband. Uit het ernstige beenletsel dat de fietsster opliep kon blijken dat ook haar beide benen werden overreden. Kort na het ongeval is voertuig 1 enige meters teruggereden.
Uit niets is gebleken dat de bestuurster van de fiets op de fietsstrook of op de inrit heeft stil gestaan. Uit de tachograafdata en de verklaring van getuige[getuige 1] kon blijken dat beide voertuigen rijdend de desbetreffende inrit (ongevalsplaats) waren genaderd. Uit onderzoek kan blijken dat het aannemelijk is dat de bestuurder van voertuig 1 (Daf) tijdens het rijden over de Sontweg de fietsster kort voor de ongevalsplaats links voorbij gereden is. Tijdens het achterop rijden van de fiets (voertuig 2) moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 duidelijk zichtbaar zijn geweest door de voorruit van de cabine. Daarnaast moet de fietsster in die situatie zichtbaar zijn geweest op het scherm van de vooruitkijkcamera.
Tijdens het links voorbijrijden van de fietsster kwam de fietsster in ieder geval ter hoogte van het rechter voorwiel te rijden. Hier kwam zij immers mee in botsing. In deze positie moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 zichtbaar zijn geweest in de trottoirspiegel en de breedtespiegel.
Indien de afstand tussen voertuig 1 en de fietsster groter was geworden na het links voorbijrijden zou de fietsster bij nadering van de inrit voertuig 1 weer van achteren naderen. Ter hoogte van de inrit kwamen beide voertuigen immers weer bij elkaar. Bij het van achteren naderen moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 zichtbaar zijn geweest in de hoofdspiegel en breedtespiegel.
Wij zagen dat de onjuiste afstelling van de trottoirspiegel niet of niet noemenswaardig van invloed was op het ontstaan van het ongeval. Ondanks een onjuiste afstelling was de fietsstrook rechts naast de cabine met gebruikmaking van de trottoirspiegel zichtbaar.
De bestuurder van voertuig 1 (Daf) had het ongeval kunnen voorkomen door zijn voertuig, voor het indraaien richting de inrit, parallel aan de fietsstrook tot stilstand te brengen. In deze positie was de naastgelegen fietsstrook met behulp van de hoofdspiegel en breedtespiegel goed te overzien geweest. Daarnaast had de bestuurder in deze situatie meer tijd gehad om de verkeerssituatie in zich op te nemen.
De conclusie van voornoemd rapport luidt aldus: verbalisanten zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, maar moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1 (Daf) immers:
•Hij liet tijdens het afslaan naar rechts het verkeer (voertuig 2) dat op dezelfde weg naast hem dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voorgaan. Dit is in strijd met artikel 18 lid 1 van het RVV 1990.
•Ook reed hij vanaf de weg rechtsaf een inrit in. Deze handeling is een bijzondere
manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het RVV 1990. Hij had bij deze manoeuvre het overige verkeer (voertuig 2) voor moeten laten gaan.
De rechtbank overweegt het navolgende.
De rechtbank gaat bij de beoordeling van het ongeval uit van de toedracht van het ongeval, zoals vastgesteld door de VOA. Deze lezing is het meest logisch en past ook bij de overige verklaringen in het dossier.
De rechtbank overweegt dat vastgesteld kan worden dat verdachte op 10 juni 2013 tijdens het afslaan naar rechts, de inrit van de brandweerkazerne op, de fietser, die zich op de fietsstrook parallel aan de weg waarop verdachte reed fietste, geen voorrang heeft verleend, terwijl dit wel had gemoeten.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte slechts kan worden verweten dat hij de fietser niet heeft opgemerkt en dat hem verder niets kan worden verweten.
De rechtbank is van oordeel dat uit voornoemde bewijsmiddelen blijkt dat verdachte de fietser op meerdere momenten heeft kunnen en moeten zien.
Toen verdachte met de vrachtwagen de fietser achterop reed, moet de fietser voor verdachte duidelijk zichtbaar zijn geweest door de voorruit van de cabine en op het scherm van de vooruitkijkcamera. Tijdens het voorbijrijden van de fietser moest de fietser ter hoogte van het rechtervoorwiel voor verdachte zichtbaar zijn in de trottoirspiegel en de breedtespiegel.
Daarnaast blijkt uit de bewijsmiddelen dat verdachte rechtsaf de inrit naar de brandweerkazerne inreed. Dit is een bijzondere verrichting als bedoeld in artikel 54 van het RVV 1990, op grond waarvan van verdachte extra oplettendheid had mogen worden verwacht.
Uit de gegevens (data) van de tachograaf blijkt evenwel dat de verdachte onmiddellijk voor de inrit naar de brandweerkazerne zijn voertuig niet tot stilstand heeft gebracht. Wanneer verdachte dit wel had gedaan had hij de naastgelegen fietsstrook met behulp van de hoofdspiegel en breedtespiegel beter kunnen overzien en had hij meer tijd gehad om de verkeerssituatie in zich op te nemen, had hij beter kunnen anticiperen op de situatie ter plaatste en had hij zich kunnen vergewissen van (kwetsbare) weggebruikers op de naast gelegen fietsstrook.
Daarbij komt dat het volgens de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting op 10 juni 2013 rond 07:30 uur ter plaatse erg druk was en dat er werkzaamheden plaatsvonden. Ook om die reden had verdachte extra oplettend moeten zijn, te meer nu hij reeds vele jaren als vrachtwagenchauffeur werkzaam is en daarnaast op de hoogte was van de werkzaamheden en de onoverzichtelijke en steeds veranderende situatie ter plaatse.
De rechtbank is van oordeel dat er gelet op vorenstaande niet sprake is geweest van één moment van onoplettendheid van verdachte maar van meerdere momenten, hetgeen leidt tot het oordeel dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en oplettend rijgedrag heeft vertoond.
Door aldus te handelen is het aan zijn schuld te wijten dat de fietser is aangereden en is komen te vallen en is overreden waardoor zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.

Bewezenverklaring

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat
hij op 10 juni 2013, in de gemeente Groningen, als verkeersdeelnemer,
namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een vrachtauto, gekentekend[kenteken]),
daarmede rijdende over de weg, de Sontweg te Groningen, komende uit de richting van de Bornholmstraat en gaande in de richting van de Europaweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend, (terwijl er een aanzienlijke hoeveelheid verkeer op de weg was, in de ochtendspits) - naar rechts een inrit, gelegen tussen de Eltjo Ruggeweg en de Agunnarydweg, op te rijden, zonder te stoppen en zonder zich er van te vergewissen dat de weg rechts naast dan wel dicht achter verdachte vrij was
en
- ( daarbij) een fietser, die op dezelfde weg zich rechts naast dan wel dicht achter verdachte
bevond, niet voor te laten gaan en
- bij het uitvoeren van een bijzondere manoeuvre, waarbij verdachte van een weg een inrit op
reed, een fietser niet voor te laten gaan,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, te weten
- ( rechts) verwondingen aan het bovenbeen en
- ( links) een onderbeenbreuk en
- ( links) een enkelbreuk en
- ( links) een bovenarmbreuk
werd toegebracht.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen primair meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het feit

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert het volgende strafbare feit op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
De rechtbank acht verdachte strafbaar nu ten aanzien van verdachte geen strafuitsluitings-gronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van 1000 euro, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.

Standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ervoor gepleit om, gelet op wat er in vergelijkbare gevallen wordt opgelegd, aan verdachte een geldboete in combinatie met een geheel voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.

Oordeel van de rechtbank

Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, alsmede de vordering van de officier van justitie en het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft, als bestuurder van een vrachtwagen, met zijn aanmerkelijk onvoorzichtige en onoplettende rijgedrag, een verkeersongeval veroorzaakt. Hierdoor heeft een fietser die door de botsing onder het wiel van de vrachtwagen is terechtgekomen, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit heeft een grote invloed op de kwaliteit van haar dagelijkse leven.
Met het rijgedrag als door verdachte getoond is de verkeersveiligheid in ernstige mate in gevaar gebracht.
Anderzijds weegt de rechtbank mee dat verdachte heeft aangegeven dat hij zijn onoplettendheid in hoge mate betreurt en dat hij zich het lot van het slachtoffer erg aantrekt. Ook houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een geldboete in combinatie met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid, zodat verdachte ervan doordrongen is dat zijn verkeersgedrag onacceptabel was, zodat wordt voorkomen dat hij opnieuw de fout in gaat.
De rechtbank zal een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het primair ten laste gelegde bewezen acht.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een geldboete van € 1000,-(zegge: duizend euro) met bevel dat voor geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt, vervangende hechtenis voor de duur van 20 dagen zal worden toegepast
.

een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van6 maanden.

Bepaalt dat deze ontzegging van de bevoegdheid motorijtuigen te besturen straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de op 2 jaar gestelde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.H.M. Smeets, voorzitter, mr. L.M.E. Kiezebrink en
mr. J.V. Nolta, rechters, bijgestaan door mr. E.A.B. de Jong, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 maart 2014.