Een proces-verbaal VerkeersOngevalsAnalyse (VOA) d.d. 10 juni 2013, proces- verbaal nummer 10.06.2013.08.00.2169, opgenomen als bijlage bij dossiernummer PL01KH 2013057631, inhoudende onder meer, zakelijk weergegeven:
Oorzaak, toedracht, gevolg
De bestuurder van voertuig 1 (Daf, met kenteken[kenteken]) reed met voertuig 1 over de Sontweg in de richting van de inrit naar de brandweerkazerne. Uit de gegevens (data) van de tachograaf kon blijken dat de bestuurder van voertuig 1 onmiddellijk voor de inrit naar de brandweerkazerne zijn voertuig niet tot stilstand had gebracht.
Bij nadering van de inrit sloeg de bestuurder van voertuig 1 (Daf) rechtsaf met de bedoeling de inrit naar de brandweerkazerne in te rijden. Tijdens het afslaan kwam de rechtervoorband van het voertuig in botsing met de linkerzijkant van de fiets (voertuig 2). Uit de plaats van de aangetroffen kras- en veegsporen op de fietsstrook kon blijken dat de botsing had plaats gevonden op de fietsstrook ter hoogte van de inrit. Uit de afdruk van de laadconnector in het loopvlak van de rechter voorband van voertuig 1 en de schade aan de fiets kon blijken dat de fiets nagenoeg over de gehele lengte is overreden door de rechter voorband. Uit het ernstige beenletsel dat de fietsster opliep kon blijken dat ook haar beide benen werden overreden. Kort na het ongeval is voertuig 1 enige meters teruggereden.
Uit niets is gebleken dat de bestuurster van de fiets op de fietsstrook of op de inrit heeft stil gestaan. Uit de tachograafdata en de verklaring van getuige[getuige 1] kon blijken dat beide voertuigen rijdend de desbetreffende inrit (ongevalsplaats) waren genaderd. Uit onderzoek kan blijken dat het aannemelijk is dat de bestuurder van voertuig 1 (Daf) tijdens het rijden over de Sontweg de fietsster kort voor de ongevalsplaats links voorbij gereden is. Tijdens het achterop rijden van de fiets (voertuig 2) moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 duidelijk zichtbaar zijn geweest door de voorruit van de cabine. Daarnaast moet de fietsster in die situatie zichtbaar zijn geweest op het scherm van de vooruitkijkcamera.
Tijdens het links voorbijrijden van de fietsster kwam de fietsster in ieder geval ter hoogte van het rechter voorwiel te rijden. Hier kwam zij immers mee in botsing. In deze positie moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 zichtbaar zijn geweest in de trottoirspiegel en de breedtespiegel.
Indien de afstand tussen voertuig 1 en de fietsster groter was geworden na het links voorbijrijden zou de fietsster bij nadering van de inrit voertuig 1 weer van achteren naderen. Ter hoogte van de inrit kwamen beide voertuigen immers weer bij elkaar. Bij het van achteren naderen moet de fietsster voor de bestuurder van voertuig 1 zichtbaar zijn geweest in de hoofdspiegel en breedtespiegel.
Wij zagen dat de onjuiste afstelling van de trottoirspiegel niet of niet noemenswaardig van invloed was op het ontstaan van het ongeval. Ondanks een onjuiste afstelling was de fietsstrook rechts naast de cabine met gebruikmaking van de trottoirspiegel zichtbaar.
De bestuurder van voertuig 1 (Daf) had het ongeval kunnen voorkomen door zijn voertuig, voor het indraaien richting de inrit, parallel aan de fietsstrook tot stilstand te brengen. In deze positie was de naastgelegen fietsstrook met behulp van de hoofdspiegel en breedtespiegel goed te overzien geweest. Daarnaast had de bestuurder in deze situatie meer tijd gehad om de verkeerssituatie in zich op te nemen.
De conclusie van voornoemd rapport luidt aldus: verbalisanten zijn van mening dat het ongeval niet te wijten is aan een technisch gebrek, maar moet worden gezocht in een rij- c.q. beoordelingsfout van de bestuurder van voertuig 1 (Daf) immers:
•Hij liet tijdens het afslaan naar rechts het verkeer (voertuig 2) dat op dezelfde weg naast hem dan wel rechts dicht achter hem bevond niet voorgaan. Dit is in strijd met artikel 18 lid 1 van het RVV 1990.
•Ook reed hij vanaf de weg rechtsaf een inrit in. Deze handeling is een bijzondere
manoeuvre als bedoeld in artikel 54 van het RVV 1990. Hij had bij deze manoeuvre het overige verkeer (voertuig 2) voor moeten laten gaan.