4.een ambtsedig proces-verbaal, nummer PL01N3 2013079271-22 d.d. 30 augustus 2013, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op zondag 4 augustus 2013 werd door mij, verbalisant, een forensisch onderzoek naar sporen verricht in een woning aan de [adres] te Grijpskerk. Onder meer de volgende sporen van overtuiging werden in het belang van het onderzoek veiliggesteld:
AAGA8777NL, zwart vuurwapen, merk Büffel.
Een deskundigenrapport afkomstig van het Nederlands Forensisch Instituut van het Ministerie van Justitie, zaaknummer 2013.08.20.090, d.d. 28 januari 2014 opgemaakt door ing. P.J.M. Pauw-Vugts, op de door hem/haar afgelegde algemene belofte als vast gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als zijn/haar verklaring:
Te onderzoeken materiaal: AAGA8777NL, vuurwapen.
Conclusie
Hypothese 1: het betreffende vuurwapen is vanzelf afgegaan
Hypothese 2: het betreffende vuurwapen is door het overhalen van de trekker afgegaan
Op technische gronden kan worden uitgesloten dat, zonder de trekker naar achter te bewegen, de revolver vanzelf is afgegaan. Hierbij moet worden vermeld dat eventuele valscenario's buiten beschouwing zijn gelaten. De bevindingen van het technisch onderzoek lijken alleen te passen als de hypothese 2 juist is.
Een ambtsedig proces-verbaal d.d. 13 januari 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige 1], afgelegd ten overstaan van de rechter-commissaris:
Op een gegeven moment ging [verdachte] naar achteren. We dachten dat hij naar het toilet ging. Toen [verdachte] weer terug was, ging hij zitten, direct daarna ging hij weer staan. Toen was het 'bam'.
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
De rechtbank overweegt dat uit bovenstaande bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. De lezing van verdachte, zoals naar voren gebracht ter terechtzitting van 31 maart 2014 en al eerder bij de politie in zijn verklaring van 15 augustus 2013, inhoudende dat hij niet op het slachtoffer heeft gericht en niet bewust heeft geschoten, maar dat het wapen min of meer per ongeluk is afgegaan, vindt geen bevestiging in andere bewijsmiddelen. De rechtbank neemt in aanmerking dat uit onderzoek van het NFI is gebleken dat de optie dat het wapen afgaat zonder de trekker naar achteren te halen op technische gronden is uitgesloten. Verdachte had het wapen in zijn hand en moet derhalve de trekker hebben overgehaald, nu het wapen is afgegaan en daarmee een kogel in het gezicht van het slachtoffer is geschoten. Dit komt ook overeen met de verklaring van verdachte van 8 augustus 2013, inhoudende dat hij het wapen uit zijn broekzak pakte, op het slachtoffer richtte en schoot, alsmede met de verklaringen van de getuigen. De rechtbank gaat daar dan ook van uit. Dat verdachte zich tijdens het afleggen van deze verklaring onder druk voelde gezet door de politie om te verklaren is niet gebleken. Het is ook niet aannemelijk, nu verdachte voorafgaand aan de verklaring van 8 augustus 2013 tot drie keer toe (op 4, 5 en 6 augustus 2013) in de gelegenheid was gesteld om een verklaring over het gebeurde af te leggen, maar er steeds voor koos nog niets te verklaren om zijn gedachten te ordenen.
Het verweer dat verdachte de aanmerkelijke kans op de dood niet bewust heeft aanvaard nu de haan van het wapen mogelijk al naar achteren was geduwd bij het in de broekzak steken van het wapen, waardoor minder kracht benodigd was om het wapen af te laten gaan, terwijl verdachte daarmee geen rekening hield omdat hij gewend was veel kracht te moeten uitoefenen om de trekker over te halen, verwerpt de rechtbank. Daargelaten of de trekker al dan niet in een positie was gebracht waardoor het gemakkelijker werd om het wapen af te laten gaan, komt deze omstandigheid, zo daarvan sprake was, voor rekening van verdachte zelf. Hij was immers degene die het wapen heeft gepakt, het in zijn broekzak heeft gestoken, het daar weer uit heeft gepakt en heeft gericht op het slachtoffer. Verdachte wist dat het wapen geladen was. Hij was daarbij bovendien in ieder geval in een behoorlijk beschonken toestand. Daarmee nam hij het risico dat het wapen af zou gaan, met als gevolg dat iemand door een kogel uit dat wapen zou worden geraakt.
Vaststaat dat door toedoen van verdachte het wapen is afgegaan waarbij de kogel in het hoofd van het slachtoffer terecht is gekomen. Daarmee heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, nu dit zonder meer als te verwachten gevolg kan worden aangemerkt. Verdachte heeft zich daarmee in ieder geval schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag.
Nu aan verdachte primair poging tot moord is ten laste gelegd, ziet de rechtbank zich voorts gesteld voor de vraag of sprake was van voorbedachte raad.
Uit de volgorde van de gebeurtenissen die nacht zou geconcludeerd kunnen worden dat verdachte op meerdere momenten de tijd heeft gehad om zich op zijn besluit om uit zijn kluis in de slaapkamer een geladen revolver te pakken te beraden en zich rekenschap te geven van de gevolgen daarvan. Het is echter ook gebleken dat deze momenten zich in een zeer kort tijdsbestek hebben voorgedaan. De lezing van verdachte dat hij zijn wapen ophaalde met het doel om daarmee te dreigen zodat zijn gasten, waaronder het slachtoffer, zijn woning zouden verlaten, is bovendien niet uit te sluiten. Met name het forse alcoholgebruik van alle aanwezigen bij het incident maakt dat het voor de rechtbank niet mogelijk is de getuigenverklaringen, die verdachtes lezing tegenspreken, als objectief betrouwbaar aan te merken en daarmee de lezing van verdachte ter zijde te stellen. De mogelijkheid bestaat derhalve dat verdachte pas besloot om daadwerkelijk met het wapen te schieten op het moment dat hij schoot of kort daarvoor. Deze contra-indicaties brengen de rechtbank tot het oordeel dat van voorbedachte raad niet kan worden gesproken. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van de primair ten laste gelegde poging tot moord.
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
hij op 4 augustus 2013, te Grijpskerk, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet, met een vuurwapen een kogel heeft afgevuurd en/of geschoten in het gezicht/hoofd (te weten de wang) van die [slachtoffer] (welke kogel het hoofd van die [slachtoffer] in de richting van de keel/hals heeft doorboord), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.