2.De kantonrechter neemt hier over hetgeen hij heeft overwogen en beslist bij voormeld tussenvonnis.
3.0.Als gesteld en erkend, dan wel als niet of onvoldoende weersproken, alsmede op grond van de onweersproken inhoud van de overgelegde producties, staat tussen partijen het volgende vast.
3.1.[A en B] heeft - na enkele bezichtigingen vooraf - via makelaar [E] van [F] op 29 april 2013 met [C] een koopovereenkomst gesloten ter zake het vaartuig "de [G]". De koopprijs bedroeg € 92.000,-, waarop door [A] een aanbetaling (waarborgsom) van € 9.200,- is gestort op de derdenrekening van "stichting beheer derdengelden [F]".
3.2.Artikel 2.3 van de koopovereenkomst vermeldt:
Het restantbedrag, gevormd door de koopsom verminderd met de waarborgsom, groot € 82.800,- (….) dient uiterlijk 31-5-2013 op bankrekeningnr.( … ) t.n.v. stichting beheer derdengelden [F] te zijn bijgeschreven. (….)
Artikel 5.1. van de koopovereenkomst vermeldt:
In geval koper niet aan zijn betalings- of andere verplichtingen ingevolge deze overeenkomst voldoet, verbeurt koper aan verkoper een direct en zonder formaliteit opeisbare en niet voor matiging of compensatie vatbare boete van 10% van de verkoopprijs, één en ander onverminderd het recht van verkoper om boven de genoemde boete vergoeding van zijn werkelijk geleden schade naar aanleiding van het verzuim van koper, te vorderen en onverminderd zijn recht om alle eventuele buitengerechtelijke incassokosten te vorderen.
Artikel 5.2. van de koopovereenkomst vermeldt:
Indien sprake is van verzuim aan de zijde van koper zoals omschreven in artikel 5.1 heeft verkoper tevens de keuze tussen het vorderen van nakoming van de overeenkomst en het zonder rechterlijke tussenkomst ontbonden verklaren van de overeenkomst (…..)
In de koopovereenkomst is voorts in artikel 9.1 een ontbindende voorwaarde opgenomen, welke als volgt is omschreven: "Ontdekken waar de geur in de natte cel vandaan komt, dient te worden opgelost."
3.3.[A] heeft in een e-mail van 18 mei 2013 aan [E] (van [F], ktr) zich beroepen op het in art. 9.1. van de koopovereenkomst gemaakte voorbehoud en meegedeeld dat hij de aankoop van het schip wilde annuleren.
3.4.Tijdens een bespreking tussen partijen op 1 juni 2013 bij het [F] te [plaats] heeft [C] aan [A en B] een opgestelde en door hem ondertekende verklaring overhandigd waarin staat vermeld: "Met verwijzing naar Artikel 5.2. van de overeenkomst deel ik u mede dat ik zonder rechterlijke tussenkomst de overeenkomst hiermee ontbonden verklaar rekening houdend met uw wens in dezen."
3.5.De koopovereenkomst van 29 april 2013 is door deze buitengerechtelijke verklaring van [C] ontbonden.
4.1.[A en B] vordert voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad primair dat [C] wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag groot € 9.910, te vermeerderen met rente en (buitengerechtelijke) kosten, een en ander met een subsidiaire en een meer subsidiaire vordering, op welke vorderingen hierna verder zal worden ingegaan.
4.2.[A en B] baseert deze vorderingen op voormelde feiten, alsmede op zijn stelling dat het hem door [C] onmogelijk was gemaakt om te controleren of de stankoverlast op het schip was verdwenen, toen hij bij een controle van het schip op 18 mei 2013 constateerde dat tegen de afspraak in de deuren en ramen op het schip niet gesloten waren gebleven. Dit vormde voor hem aanleiding zich bij e-mail op het bepaalde in artikel 9.1. van de koopovereenkomst te beroepen en (de makelaar van) [C] ervan in kennis te stellen dat hij de aankoop van het schip wenste te annuleren. Hij maakt daarom aanspraak op terugbetaling van de door hem gestorte aanbetaling van € 9.200,-. Voorts wenst [A en B] vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de aankoopkeuring ten bedrage van € 710,-. Door de geconstateerde stankoverlast en een aantal andere tekortkomingen aan het schip bezat het vaartuig volgens [A en B] niet de eigenschappen die hij op grond van de koopovereenkomst mocht verwachten. Volgens [A en B] is [C] door het overhandigen van de verklaring op 1 juni 2013 uitdrukkelijk met de ingeroepen ontbinding akkoord gegaan.
4.3.[C] heeft de vordering betwist.
5.1.In reconventie vordert [C] (samengevat) een verklaring voor recht dat [A en B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichtingen en aldus de boete op grond van artikel 5 van de koopovereenkomst (van € 9.200,-) ter zake van de [G] verschuldigd is (geworden) en om [A en B] te veroordelen tot betaling aan [C] van de door laatstgenoemde geleden schade ad € 24.950,- met rente en kosten.
5.2.[C] baseert zijn vorderingen op de hiervoor vermelde feiten en op de stelling dat hij door toedoen van [C] schade heeft geleden, welke hij in verband met de competentiegrens van de kantonrechter uitdrukkelijk wil beperken tot genoemd bedrag. Hij voert daarbij aan dat [A en B] willens en wetens niet tot de overeengekomen datum van levering namelijk 31 mei 2013 heeft willen wachten, maar de koop - ten onrechte - heeft geannuleerd en de koopprijs niet heeft voldaan. Door het verzuim van [A en B] verbeurt deze de overeengekomen boete van € 9.200,-. Verder maakt [C] aanspraak op vergoeding van schade, die hij in een schadeoverzicht (productie 9 bij eis in reconventie) heeft gespecificeerd.
5.3.[A en B] heeft deze vorderingen betwist.
6.1.Waar nodig zal hierna op de stellingen van partijen nader worden ingegaan.
De verdere beoordeling van het geschil
7.1.1.[A en B] beroept zich in conventie primair op schuldeisersverzuim aan de zijde van [C], op grond waarvan hij gerechtigd was de koopovereenkomst te annuleren en hij de gedane aanbetaling terug dient te ontvangen. De kantonrechter is van oordeel dat er van een verzuim aan de zijde van [C] op dat moment (nog) geen sprake kon zijn, nu de overeengekomen datum van betaling en van levering van het schip was gesteld op 31 mei 2013. De constatering door [A en B] bij een tussentijdse controle op 18 mei 2013 dat de eerder waargenomen stank (geur) in de natte ruimte wellicht nog niet (geheel) verdwenen was, hoewel dit door het openstaan van deuren en/of ramen niet kon worden waargenomen, rechtvaardigt daarom geenszins een voortijdige annulering van de op 29 april 2013 tussen partijen gesloten koopovereenkomst. Niet is gesteld of gebleken dat het probleem van deze geur al ruim voor de afgesproken datum van betaling en levering zou worden opgelost door [C]. Zulks geldt ook voor de overige zaken die op dat moment (nog) niet geheel waren opgelost. Voor de stelling van [A en B] dat [C] voor het tijdstip van ontbinding op 1 juni 2013 in schuldeisersverzuim verkeerde ontbreekt daarom elke grond. De primaire vordering van [A en B] tot veroordeling van [C] tot (terug)betaling van het betaalde voorschot en vergoeding van de kosten van de aankoopkeuring - voor zover gebaseerd op schuldeisersverzuim bij [C] vóór 1 juni 2013 - is mitsdien ongegrond en zal worden afgewezen.
7.1.2.Voor zover [A en B] heeft bedoeld te stellen dat de koopovereenkomst reeds op 18 mei 2013 vanwege de annulering van de koopovereenkomst via e-mail is geëindigd en hierdoor een terugbetalingsverplichting aan de zijde van [C] is ontstaan voor de gedane aanbetaling, overweegt de kantonrechter dat partijen aan die annulering geen rechtsgevolg hebben verbonden. Tussen partijen is immers in confesso dat de koopovereenkomst door de buitengerechtelijke ontbinding zijdens [C] op 1 juni 2013 is ontbonden.
7.1.3.Voor zover de vordering tot betaling van meergenoemde bedragen tot in totaal € 9.910,- is gebaseerd op de stelling dat er door de ontbinding van de overeenkomst een terugbetalingsverplichting bestaat aan de zijde van [C] aan [A en B] ter zake het betaalde voorschot van € 9.200,- en vergoeding van de betaalde kosten voor een aankoopkeuring, overweegt de kantonrechter met betrekking tot de gedane aanbetaling van € 9.200,- dat dit bedrag krachtens het bepaalde in artikel 2.2 van de koopovereenkomst bestaat uit een waarborgsom (ter grootte van 10% van de koopsom) welke strekt tot zekerheid voor de nakoming van de verplichtingen van [A en B] uit hoofde van de koopovereenkomst van partijen. Waar - zoals hierna in reconventie zal worden overwogen - door [A en B] een contractuele boete is verbeurd ter grootte van 10% van de overeengekomen koopsom, kan deze betaalde waarborgsom onder meer worden aangemerkt als zekerheid voor de verbeurde boete, zodat toewijzing van de gevorderde (terug)betaling om die reden niet zal plaatsvinden. Met betrekking tot de gevorderde betaling van € 710,- ter zake gemaakte kosten voor een aankoopkeuring kan worden vastgesteld dat hiervoor geen grond aanwezig is, nu de (buitengerechtelijke) ontbinding van de koopovereenkomst niet heeft plaatsgevonden wegens een tekortkoming aan de zijde van [C], maar door de tekortkoming van [A en B] Voor vergoeding van schade aan de zijde van [A en B] is daarom geen plaats.
7.2.[A en B] heeft subsidiair gevorderd te verklaren voor recht dat de koopovereenkomst van 29 april 2013 op 1 juni 2013 is ontbonden. Dit staat tussen partijen al vast, zodat [A en B] geen belang meer heeft bij deze gevorderde verklaring. De subsidiair en meer subsidiair gevorderde veroordeling van [C] tot betaling van een bedrag van € 9.200,- op grond van een ongedaanmakingsverplichting zal worden afgewezen op grond van de hiervoor onder 7.1.3. al vermelde rechtsoverweging. Voor de gevorderde veroordeling tot betaling van een bedrag van € 710,- (zijnde de gemaakte kosten voor een aankoopkeuring) wegens toerekenbaar tekortschieten van [C] ontbreekt een rechtsgrond, nu de stelling van [A en B] dat [C] jegens hem in verzuim verkeerde ongegrond is en ook verder niet is gebleken van een tekortkoming aan de zijde van [C], waardoor laatstgenoemde schadeplichtig is geworden jegens [A en B]
7.3.Ten slotte overweegt de kantonrechter in conventie dat de meer subsidiair gevorderde ontbinding wegens tekortschieten van [C] niet toewijsbaar is, nu vast staat dat de overeenkomst van partijen op 1 juni 2013 door de buitengerechtelijke ontbinding zijdens [C] reeds is geëindigd.
7.4.Nu geen van de primair of (meer) subsidiair ingestelde vorderingen in conventie zal worden toegewezen is voor een veroordeling van de meegevorderde buitengerechtelijke kosten geen plaats.
7.5.Nu de vorderingen van [A en B] in conventie niet toewijsbaar zijn zal [A en B] als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden verwezen.
De kosten aan de zijde van [C] zullen tot op heden worden vastgesteld op een bedrag van € 500,-- (zijnde 2 punten van het liquidatietarief ad € 250,-).
8.1.[C] vordert in reconventie onder verwijzing naar het bepaalde in artikel 5.1 van de koopovereenkomst van partijen in de eerste plaats een verklaring voor recht dat [A en B] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op hem rustende verplichting en aldus - kort samengevat - een contractuele boete van 10% van de koopprijs is verschuldigd geworden. De kantonrechter acht deze vordering toewijsbaar nu [C] op 1 juni 2013 heeft kunnen vaststellen dat [A en B] niet aan zijn contractuele verplichting tot betaling van de koopprijs op uiterlijk 31 mei 2013 had voldaan. Voor zover [A en B] zich er op heeft beroepen dat hij de koopovereenkomst al op 18 mei 2013 door middel van een e-mail had geannuleerd, heeft deze annulering geen effect gehad, nu partijen het erover eens zijn dat de koopovereenkomst op 1 juni 2013 door de buitengerechtelijke verklaring van [C] is ontbonden. Op dat moment verkeerde [A en B] in verzuim. Hierbij merkt de kantonrechter op dat blijkens de stellingen van partijen over en weer voor [C] op 1 juni 2013 duidelijk was dat [A en B] het schip niet meer wilde hebben, zodat het geven van een termijn voor nakoming niet (meer) in de rede lag. Het verweer van [A en B] dat voor toewijzing van de gevorderde boete geen plaats is nu [C] in schuldeisersverzuim verkeerde snijdt geen hout, zoals hiervoor in conventie reeds is overwogen.
8.2.De door [C] verder gevorderde schade acht de kantonrechter niet toewijsbaar. [C] verwijst naar zijn productie 9 waarin zijn schade zou zijn uitgewerkt in een overzicht met achterliggende onderbouwing. Dit overzicht ontbreekt echter in het procesdossier. Productie 9 bevat een aantal facturen/nota's ter zake reparaties aan het schip, waarvan de kantonrechter op voorhand aanneemt dat deze reparaties hebben plaatsgevonden om het schip vaarklaar te maken. Die kosten kunnen niet zonder meer ten laste van [A en B] worden gebracht nu mag worden aangenomen dat deze immers ook voor een opvolgend koper zouden zijn gemaakt. Verder treft de kantonrechter een aantal door [C] ten name van [A en B] opgestelde facturen aan waarvan niet zonder meer kan worden vastgesteld dat de daarop opgevoerde kosten als schade van [C] kunnen worden aangemerkt. Voorts bevat productie 9 een aantal facturen van de advocaat van [C], waarvan niet duidelijk is op welke werkzaamheden deze facturen betrekking hebben en in hoeverre dat kosten zijn die mogelijk behoren tot de proceskosten, als bedoeld in de artikelen 237 en 238 Rv. De enkele verwijzing van [C] naar het feit dat hij door de wanprestatie van [A en B] zelf ook een advocaat heeft moeten inschakelen en dat diens kosten voor hem vermogensschade opleveren in de zin van artikel 6: 96 lid 2 sub a en b BW acht de kantonrechter een onvoldoende onderbouwing om tot toewijzing van dit onderdeel van de gevorderde schade te kunnen komen. Ten slotte bevat productie 9 een aantal bescheiden waarvan niet duidelijk is in welke relatie deze staan tot de gestelde schade aan de zijde van [C]. Verder voert [C] aan dat het schip uiteindelijk is verkocht voor een lagere prijs, te weten € 83.000. Afgezien van de vraag wat [C] hiermee beoogt te stellen is het maar de vraag of die (lagere) opbrengst als reële schade voor [C] kan worden aangemerkt die ten laste van [A en B] behoort te komen. Enerzijds heeft [C] immers zelf op 1 juni 2013 de ontbinding van de overeenkomst met [A en B] ingeroepen vanwege het niet hebben ontvangen van de koopprijs. [C] had er ook voor kunnen kiezen aan [C] nog een termijn te gunnen voor de betaling van de koopprijs. Hierbij neemt de kantonrechter mede in aanmerking dat hij zelf nog niet geheel klaar was met het vaarklaar maken van het schip, nu onder meer de vervanging van de manchet om de mast op 1 juni 2014 nog niet had plaatsgevonden. Anderzijds is niet duidelijk onder welke condities de verkoop aan de opvolgend koper heeft plaatsgevonden en of er wellicht een hogere prijs had kunnen worden bedongen bij koper of andere gegadigden, zodat het verschil in koopprijs zonder nadere onderbouwing niet als schade ten laste van [A en B] kan worden gebracht. Gelet op de te summiere onderbouwing van de schade door [C] is de kantonrechter van oordeel dat [C] hieromtrent onvoldoende aan zijn stelplicht en substantiëringsplicht heeft voldaan, zodat er geen aanleiding is hem de gelegenheid te geven zijn vordering nader te concretiseren.
8.3.Met betrekking tot de gevorderde nakosten overweegt de kantonrechter dat nu niet is gesteld of gebleken dat er door [C] nakosten zullen worden gemaakt dat het gevorderde zal worden afgewezen. Als nakosten worden gemaakt, zullen die op grond van de uitgesproken kostenveroordeling zonder nadere beslissing op de gedaagde verhaalbaar zijn. Als over de hoogte daarvan bij de executie een geschil rijst kan de rechter die de kostenveroordeling heeft uitgesproken op verzoek van de in het gelijk gestelde partij het bedrag van deze kosten alsnog begroten op de voet van art. 237 lid 4 Rv. De kantonrechter geeft daarvoor een bevelschrift af (art. 237 lid 4 Rv). Volgens de Aanbevelingen van het Landelijk Overleg van Sectorvoorzitters civiele en kantonsectoren pleegt daarvoor in dat geval een half salarispunt met een maximum van € 100,- te worden toegewezen.
8.4.Nu het grootste deel van de vordering van [C] niet toewijsbaar is vindt de kantonrechter aanleiding de kosten in reconventie te compenseren als na te melden.