ECLI:NL:RBNNE:2014:2110

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 april 2014
Publicatiedatum
24 april 2014
Zaaknummer
2546907 CV EXPL 13-15137
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toezegging curator in faillissement en aansprakelijkheid voor proceskosten

Op 24 april 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, uitspraak gedaan in een civiele zaak tussen een eiser en een curator in faillissement. De eiser, vertegenwoordigd door mr. T.A. van Meer, vorderde betaling van € 13.160,- aan proceskosten van de curator, die in zijn hoedanigheid als curator van verschillende failliete vennootschappen werd aangesproken. De curator, bijgestaan door mr. J.H. Mastenbroek, betwistte de vordering en stelde dat er geen onvoorwaardelijke toezegging was gedaan om de proceskosten te betalen, verwijzend naar de rangorde in faillissementen.

De rechtbank heeft de feiten van de zaak in detail onderzocht, waaronder eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam en het Hof Amsterdam, die de curator in het ongelijk hadden gesteld en hem hadden veroordeeld tot betaling van proceskosten. De eiser stelde dat de curator een onvoorwaardelijke toezegging had gedaan om de proceskosten te voldoen, terwijl de curator dit ontkende en aanvoerde dat hij rekening moest houden met de financiële situatie van de boedel.

De kantonrechter oordeelde dat de curator inderdaad een toezegging had gedaan zonder voorbehoud en dat de eiser erop mocht vertrouwen dat deze toezegging zou worden nagekomen. De rechtbank wees de vordering van de eiser toe, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de curator in de proceskosten. De curator werd verplicht om binnen drie weken na betekening van het vonnis het gevorderde bedrag aan de eiser te betalen, en het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van curatoren in faillissementen en de gevolgen van toezeggingen die zij doen aan schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2546907 CV EXPL 13-15137
Vonnis d.d. 24 april 2014
Inzake
[naam],
wonende te [plaatsnaam],
eiser, hierna te noemen [eiser],
gemachtigde mr. T.A. van Meer, advocaat te Amsterdam,
tegen
1.[naam] (q.q.), in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid[naam], [naam], [naam], [naam], [naam], [naam]en [naam],
2.[naam] (pro se),
kantoorhoudende te [plaatsnaam],
gedaagde, hierna te noemen de curator, dan wel [gedaagde],
gemachtigde mr. J.H. Mastenbroek, advocaat te Groningen.
PROCESVERLOOP
de procesgang blijkt uit de volgende stukken:
  • dagvaarding
  • conclusie van antwoord
  • conclusie van repliek
  • conclusie van dupliek
Partijen hebben producties in het geding gebracht.
Vonnis is bepaald op heden.
DE VORDERING
[eiser] heeft, zakelijk weergegeven, gevorderd dat [gedaagde sub 1] q.q., en, als deze niet betaalt, [gedaagde sub 2] pro se, wordt veroordeeld om aan hem, [eiser], te betalen de somma van € 13.160,-, vermeerderd met wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en nakosten, een en ander kosten rechtens.
OVERWEGINGEN
De feiten
1.1 In mei 2002 is [gedaagde] benoemd tot curator in het faillissement van de [naam]-groep, waarvan de in de kop van het vonnis genoemde vennootschappen deel uitmaken.
1.2 Bij vonnis van 1 juni 2011 heeft de rechtbank Amsterdam de door de curator jegens [eiser] ingestelde vorderingen afgewezen met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure. Deze kosten zijn door de rechtbank begroot op € 11.505,00. Op 6 juli 2011 heeft de curator de proceskosten aan [eiser] voldaan.
1.3 Bij arrest van 18 juni 2013 heeft het Hof Amsterdam na appèl van de curator het vonnis van de rechtbank bevestigd met veroordeling van de curator in de kosten van de procedure, door het hof vastgesteld op € 11.685,00 aan salaris en € 1.475,00 aan verschotten).
1.4 Bij e-mail van 19 juni 2013 heeft de advocaat van [eiser] het volgende aan de curator bericht:
Naar ik aanneem heeft u ook kennis genomen van het arrest van 18 juni 2012 van Hof Amsterdam. Voor het gemak heb ik het bijgesloten.
Zou u zo vriendelijk willen zijn de proceskosten van Euro 13.160 spoedig over te maken (…)
1.5 Bij e-mail van 20 juni 2013 heeft de curator aan de advocaat van Van Boekhoud laten weten:
Het zal u duidelijk zijn dat het arrest niet strookt met mijn rechtsgevoel. Nog steeds begrijp ik niet dat het opzettelijk achterhouden van relevante informatie onder de gegeven omstandigheden niet geldt als onrechtmatig. Ik zal het arrest ook nog eens op kantoor bespreken en wellicht zullen u en ik er – in een andere setting – ook nog eens over van gedachten wisselen.
Voor nu feliciteer ik u met het behaalde resultaat. Mijn financiële verplichtingen uit hoofde van het arrest zal ik nakomen en de proceskosten naar de door u genoemde rekening overmaken.
Zie ik het overigens goed dat u geen deel meer uitmaakt van [naam] advocaten en dat u nu als [naam] Advocatuur (in rode kapitalen!) ten strijde trekt? Wellicht dat u mij dat nog met een enkel woord wilt bevestigen opdat er bij de betaling geen misverstanden ontstaan.
1.6 Bij e-mails van 26 juni en 8 juli 2013 heeft de advocaat van [eiser] herinneringen gestuurd aan de curator met betrekking tot het onbetaald blijven van de proceskosten, zonder daarbij incassokosten aan te zeggen.
1.7 Bij e-mail van 8 juli 2013 heeft de curator onder meer het volgende aan de advocaat van [eiser] bericht:
Wij menen dat tegen diverse overwegingen van het Hof het nodige valt in te brengen. Dit geldt met name ook rechtsoverweging 3.8 waarin het Hof het gedane bewijsaanbod passeert omdat – onder meer – er reeds getuigen zijn gehoord over de materie. Dit lijkt onjuist nu weliswaar een voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden doch er uiteraard ook nog andere getuigen kunnen worden voorgebracht. (…).
Vandaag zal ik de Rechter-commissaris dan ook voorstellen om cassatieadvies in te winnen. Zodra de Rechter-commissaris zich hierover heeft uitgelaten, kom ik bij u op deze zaak terug.
Mede in het licht van het vorenstaande staat het mij niet vrij om tot betaling van de proceskosten over te gaan. Overigens dien ik daarbij ook de verplichtingen van de boedel te betrekken.
1.8 Bij schrijven van 6 augustus 2013 heeft de curator aan de advocaat van [eiser] laten weten:
Met mijn bericht van 20 juni jl. heb ik u ruimhartig gefeliciteerd met het voor uw cliënt gunstige arrest van het Hof en heb ik – inderdaad- aangegeven mijn financiële verplichtingen uit hoofde van het arrest te zullen nakomen.
In het telefoongesprek dat wij kort daarna voerden heb ik u laten weten dat ik voor wat betreft het nakomen van mijn financiële verplichting uiteraard te maken heb met de hiervoor te hanteren rangorde in faillissementen. Dit is u bekend en ook uw cliënt is hiermee (wel haast beroepshalve) op de hoogte. Wat dit in het onderhavige geval voor de betaling van de proceskosten betekent heb ik nog niet bekeken. Eerst wil ik - zoals ik u in hetzelfde telefoongesprek aangaf - het cassatieadvies afwachten. Met inachtneming daarvan neem ik de ( voorlopige) balans op. Dan ook zal ik u nader informeren.
1.9 Bij e-mail van 6 augustus 2013 heeft de advocaat van [eiser] het volgende aan de curator bericht:
Mail me even het laatste tussentijdse (openbare!) financiële verslag als u wilt. Mocht dat er niet zijn, mail me dan even over de toestand van de boedel.
Hoeveel actief is er nu op de boedelrekening?
1.10 Bij schrijven van 16 september 2013 heeft de curator aan de advocaat van [eiser] te kennen gegeven te zullen berusten in het arrest van het hof Amsterdam. Verder schrijft hij:
Hoe dan ook, de procedure is ten einde en naar verwachting zal het faillissement nog dit kalenderjaar worden opgeheven. Het zich op de faillissementsrekening bevindende saldo is ontoereikend om de boedelcrediteuren (volledig) te kunnen voldoen. Het faillissement wordt opgeheven bij gebrek aan baten.
1.11 Bij brief van 27 september 2013 heeft de advocaat van [eiser] de curator (q.q. en pro se) gesommeerd om tot betaling van de proceskosten over te gaan, stellende dat de curator ter zake een onvoorwaardelijke toezegging had gedaan.
1.12 Bij e-mail van 30 september 2013 heeft de curator aan de advocaat van [eiser] medegedeeld:
U haalt mijn bericht van 20 juni jl. aan waarin ik onder meer schreef Mijn financiële verplichtingen uit hoofde van het arrest zal ik nakomen en de proceskosten naar de door u genoemde rekening overmaken. Kort daarop liet ik u telefonisch weten dat mijn woorden wellicht niet gelukkig gekozen zijn en dat ik uiteraard rekening dien te houden met de verplichtingen van de boedel en de in faillissementen te hanteren rangorde. Met mijn brieven van 8 juli jl. en 6 augustus jl. heb ik dit schriftelijk bevestigd. In het telefoongesprek waarin dit aan de orde kwam gaf u overigens ook aan hiermee bekend te zijn. Uw bericht van 6 augustus jl. (…) is in dit verband veelzeggend.
Van een onvoorwaardelijke toezegging van mijn zijde is aldus geen sprake geweest. U kunt mij hieraan dan ook niet houden op de wijze als in uw brief verwoord.
1.13 Op 3 oktober 2013 heeft de curator onder meer het volgende aan de advocaat van [eiser] geschreven:
U liet mij weten dat uw benadering vooral wordt ingegeven door de in uw ogen kansloze procedure die ik heb gevoerd. Deze procedure - zo hield u mij voor - heeft uw cliënt tonnen gekost, terwijl het voor mij duidelijk geweest moet zijn dat het nimmer tot een veroordeling van uw cliënt kon leiden. Tegen deze achtergrond vindt u het gerechtvaardigd om mijn wellicht wat ongelukkige woordkeus tegen mij te gebruiken.
1.14 Bij e-mail van 8 oktober 2013 heeft de advocaat van [eiser] de lezing van de curator bestreden.
1.15 Bij e-mail van 15 en 21 oktober 2013 heeft de curator aan de advocaat van [eiser] bericht dat het faillissement hangende de onderhavige procedure niet zal worden opgeheven en dat een bedrag van € 17.000,00 voor de zekerheid op de boedelrekening zal blijven staan.

2.De standpunten van partijen

2.1
[eiser] heeft kort gezegd gesteld dat de curator een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan, althans dat partijen zijn overeengekomen dat de proceskosten zouden worden betaald. Hij wenst de curator daaraan te houden. Daarnaast heeft hij de curator op goede gronden ook in persoon aangesproken voor het geval de proceskosten niet uit de boedel kunnen worden voldaan, aangezien de curator niet heeft gehandeld zoals in redelijkheid van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator die zijn taak met nauwgezetheid en inzicht verricht mag worden verwacht.
2.2
De curator heeft in essentie aangevoerd dat van een onvoorwaardelijke toezegging geen sprake is en in het licht van de hanteren rangorde ook niet kan zijn. Tussen partijen is geen overeenkomst tot stand gekomen. Hij heeft slechts aangegeven aan de verplichtingen uit het arrest te zullen voldoen als de stand van de boedel dat zou toelaten. Er is evenwel sprake van een negatieve boedel, zodat aan Boekhold als concurrent schuldeiser geen uitbetaling kan plaatsvinden. Persoonlijke aansprakelijkheid is hier niet aan de orde aangezien de curator geen verwijt kan worden gemaakt.
2.3
Voor zover nodig zullen de uitvoerige standpunten van partijen bij de beoordeling nader worden besproken en gewogen.

3.De beoordeling

3.1
Uit proceseconomische overwegingen zal de kantonrechter eerst het tweede deel van de vordering bespreken. [eiser] heeft de curator daarbij pro se in rechte betrokken voor het geval de proceskosten niet uit de boedel zouden kunnen worden voldaan.
3.2
Naar het oordeel van de kantonrechter zal de door [eiser] geschetste situatie zich hier echter niet kunnen voordoen. De curator heeft immers bedrag van € 17.000,- in de boedel gereserveerd voor het geval in rechte mocht komen vast te staan dat de curator de gepretendeerde toezegging gestand heeft te doen. Bovendien heeft de curator toegezegd dat bedrag voor de betaling aan te zullen wenden indien hij daartoe wordt veroordeeld en dat hij het faillissement in afwachting van de uitkomst van deze procedure niet zal doen opheffen. Daarmee heeft de additionele vordering [eiser] geen rechtens relevante betekenis meer en behoeft de vraag of de curator persoonlijk aansprakelijk kan worden gesteld geen beantwoording. De vordering ter zake zal derhalve worden afgewezen.
3.3
Thans ligt voor de vraag of de curator de door [eiser] gestelde toezegging heeft gedaan en zo ja of hij daaraan kan worden gehouden. Dienaangaande overweegt de kantonrechter nader als volgt.
3.4
Tussen partijen is niet in debat dat een proceskostenveroordeling als de onderhavige in beginsel een concurrente vordering oplevert, welke, na verificatie, eerst geheel of gedeeltelijk wordt voldaan c.q. uitgedeeld indien daarvoor, na betaling van de kosten van executie en vereffening (salaris en verschotten curator) en de boedelschulden, financiële ruimte bestaat in de boedel. Met betrekking tot de afwikkeling van concurrente vorderingen wijst de faillissementswet de weg en kan de schuldeiser de curator niet in een afzonderlijke civiele procedure als de onderhavige aanspreken.
3.5
Voormeld uitgangspunt kan uitzondering lijden als de curator in afwijking van de in de Faillissementswet neergelegde gebruikelijke route toezeggingen doet, bijvoorbeeld door een concurrente vordering materieel te promoveren tot boedelschulden of wanneer deze een tussentijdse uitdeling toezegt. [eiser] heeft zich, zo begrijpt de kantonrechter, op een dergelijke toezegging beroepen, terwijl de curator heeft gesteld een zodanige toezegging niet te hebben gedaan en daartoe bij [eiser] ook niet het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt.
3.6
Met [eiser] is de kantonrechter van oordeel dat de curator zonder daarbij enig voorbehoud te maken ten aanzien van de rangorde of de stand van de boedel aan hem, [eiser], expliciet heeft toegezegd de proceskosten te zullen betalen, althans zich zodanig heeft uitgelaten dat [eiser] daarvan redelijkerwijs mocht uitgaan. Daarbij heeft de kantonrechter in aanmerking genomen dat in het onderhavige geval, waarin sprake is van een zuiver commerciële afspraak door en/of met bijstand van deskundigen, in het spoor van NJ 2007/575 (Meyer Europe/PonMeyer) van een grammaticale uitleg kan worden uitgegaan. De omstandigheid dat de curator in de context van de kennelijk genoeglijke confraternele verhoudingen spontaan en sportief heeft gereageerd en in dat kader
wellichtongelukkig heeft geformuleerd doet daaraan niet af, waar de curator van meet af aan ook op informeel getoonzette, maar daarom niet minder duidelijke wijze de later wel geformuleerde voorwaarden onder de aandacht van zijn confrère had kunnen brengen. Ook de brief van de advocaat van [eiser] van 6 augustus 2013 maakt dat niet anders. Daarin informeert deze slechts naar de stand van zaken van de boedel, zonder daarbij afstand te doen van zijn eerder ingenomen standpunt.
3.7
Voorts lag het, anders dan de curator meent, naar het oordeel van de kantonrechter niet op de weg van [eiser] om zich af te vragen of de curator de gewraakte toezegging wel kon doen of daarnaar onderzoek te doen, aangezien de curator door hem kon worden aangemerkt als een ervaren professional die kennelijk op deze wijze invulling gaf aan de hem toekomende ruime beleidsvrijheid. Zulks klemt te meer nu de curator de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in 2011 ook zonder enig voorbehoud had betaald aan [eiser] door overmaking op de derdenrekening van diens advocaat.
3.8
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen komt de kantonrechter, samengevat, tot de conclusie dat de curator de door [eiser] gestelde toezegging zonder enig voorbehoud heeft gedaan en dat hij daaraan mag worden gehouden, nu dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is.
3.9
De vordering in hoofdsom wordt toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente, waar artikel 128 Fw daaraan niet in de weg staat. De vordering met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu na de brief van 30 september 2013 volstrekt helder was dat de curator niet voornemens was om tot betaling over te gaan. Die incassokosten zijn derhalve nodeloos gemaakt.
3.1
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal de curator worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESLISSING
De kantonrechter:
veroordeelt de curator q.q. om binnen drie weken na betekening van dit vonnis een bedrag van € 13.160,- aan [eiser] te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW vanaf de datum der dagvaarding tot aan die der algehele voldoening;
veroordeelt de curator q.q. in de kosten van de procedure aan de zijde van [eiser] gevallen en begoot deze op € 92,82 aan explootkosten, € 448,- aan vastrecht en € 600,- aan salaris van de gemachtigde, alsmede in de nakosten ad € 100,-;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Fokkema, kantonrechter, en op 24 april 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: af