ECLI:NL:RBNNE:2014:2241

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
2 mei 2014
Zaaknummer
C/18/136861 / HA ZA 12-332
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschoningsrecht van huisarts na overlijden van patiënt en de belangenafweging

In deze zaak, die zich afspeelt voor de Rechtbank Noord-Nederland, betreft het een incident waarin een getuige, een huisarts, zich beroept op zijn verschoningsrecht na het overlijden van de patiënt, erflaatster. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een eerder vonnis van 25 september 2013, waarin een bewijsopdracht is verstrekt aan de gedaagden, [B] en [C], om aan te tonen dat de gestelde schenkingen van de erflaatster niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen. De getuige is op 4 maart 2014 gehoord, maar heeft op bepaalde vragen geen antwoord gegeven vanwege zijn beroepsgeheim als arts.

Eiseres [A], die optreedt als executeur-testamentair van de erflaatster, stelt dat het belang van de waarheidsvinding zwaarder moet wegen dan het beroepsgeheim van de getuige. Zij argumenteert dat de erflaatster, nu zij is overleden, waarschijnlijk toestemming zou hebben gegeven voor het delen van haar medische informatie. De gedaagden, [B] en [C], daarentegen, betogen dat alleen een algemeen (gezondheids)belang een afwijking van het beroepsgeheim kan rechtvaardigen, wat in dit geval niet aan de orde is.

De rechtbank overweegt dat de plicht om te getuigen voortvloeit uit het algemeen maatschappelijke belang van waarheidsvinding, maar dat deze plicht niet absoluut is. De geheimhoudingsplicht van de getuige blijft bestaan, ook na het overlijden van de patiënt, tenzij er toestemming is gegeven door de patiënt om de medische gegevens openbaar te maken. De rechtbank concludeert dat er geen zwaarwegende belangen zijn die een schending van de geheimhoudingsplicht rechtvaardigen, en verklaart het beroep van de getuige op zijn verschoningsrecht toelaatbaar. Dit betekent dat de getuige niet verplicht is om antwoord te geven op de vragen over de medische gesteldheid van de erflaatster.

De rechtbank stelt verder dat tegen deze beslissing hoger beroep openstaat voor zowel eiseres [A] als de gedaagden [B] en [C]. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het horen van overige getuigen en het opgeven van verhinderdata door de partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/136861 / HA ZA 12-332
Vonnis in incident van 19 maart 2014
naar aanleiding van het beroep op een verschoningsrecht van de getuige
[getuige],
wonende te [plaatsnaam],
in de zaak van
[A],
handelende in de hoedanigheid van executeur-testamentair van:
[erflaatster],
wonende te [plaatsnaam],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. W.J. Lenstra te Utrecht,
tegen

1.[B],

wonende te [plaatsnaam],
2.
[C],
wonende te [plaatsnaam],
gedaagden in de hoofdzaak,
verweerders in het incident,
advocaat mr. J. Klopstra te Stadskanaal,
Partijen zullen hierna de getuige, [A], [B] en [C] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Naar aanleiding van het vonnis van 25 september 2013, waarin onder meer een bewijsopdracht is verstrekt aan [B] en [C] dat de gestelde schenkingen van [erflaatster] (hierna: erflaatster) niet door misbruik van omstandigheden tot stand zijn gekomen, zijn diverse getuigen gehoord. Vervolgens heeft [A] getuigen naar voren gebracht tot het leveren van tegenbewijs, waaronder de getuige. De getuige is gehoord op 4 maart 2014. Van het gehoor is een proces-verbaal opgemaakt. Ten aanzien van een aantal vragen heeft de getuige zich beroepen op zijn beroepsgeheim als arts. Hij heeft op deze vragen geen antwoord gegeven. [A] heeft bij monde van haar advocaat aangegeven bij het horen van de getuige en de beantwoording door hem van alle gestelde vragen, te willen volharden. De zaak is daarop naar de rol verwezen voor een vonnis in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
De getuige heeft verklaard dat hij huisarts is geweest van erflaatster. Ten aanzien van vragen over de medische gesteldheid van erflaatster en haar bezoeken aan de praktijk – al dan niet vergezeld van een ander - heeft de getuige zich beroepen op zijn geheimhoudingsplicht als arts.
2.2.
[A] stelt dat in dit geval het belang om te getuigen zwaarder moet wegen dan het beroepsgeheim van de getuige. Ze wijst er op dat erflaatster is overleden en stelt dat erflaatster waarschijnlijk wel toestemming zou hebben gegeven om informatie te geven over haar medische omstandigheden. [A] heeft een groot belang bij beantwoording van de vragen. Het gaat om veel geld en goederen van aanzienlijke waarde. De getuigenis van de huisarts is van groot belang voor de waarheidsvinding.
2.3.
[B] en [C] voeren aan dat alleen een algemeen (gezondheids)belang afwijking van het beroepsgeheim zou kunnen rechtvaardigen. Daarvan is in dit geval geen sprake. Er is alleen een individueel belang in het geding en dat is niet voldoende. Erflaatster heeft geen toestemming gegeven informatie te geven over haar medische omstandigheden. Het is de eigen verantwoordelijkheid van de arts om te beoordelen of er reden is om zich niet te houden aan zijn geheimhoudingsplicht. De rechter kan dit slechts marginaal toetsen.
2.4.
De rechtbank overweegt dat op grond van artikel 165, eerste lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de plicht om te getuigen voorop staat. Deze verplichting berust op het algemeen maatschappelijke belang van waarheidsvinding en strekt mede tot bescherming van de belangen van de partij die een beroep doet op deze getuige, in dit geval van [A]. Op grond van artikel 165, tweede lid, onder b, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen zij die tot geheimhouding verplicht zijn uit hoofde van hun ambt, beroep of betrekking omtrent hetgeen hun in die hoedanigheid is toevertrouwd zich van deze verplichting verschonen. De getuige heeft als arts op grond van artikel 88 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en artikel 7:457 Burgerlijk Wetboek een geheimhoudingsplicht. De ratio van deze geheimhoudingsplicht is dat zieken niet weerhouden moeten worden geneeskundige hulp in te roepen uit vrees dat hetgeen aan de arts zou blijken of wordt toevertrouwd, openbaar zou worden. Het is aan de getuige in hoeverre hij het aan deze geheimhoudingsplicht ontleende verschoningsrecht wil uitoefenen. De rechter kan deze afweging van de getuige slechts marginaal toetsen. Algemeen wordt aangenomen dat deze geheimhoudingsplicht blijft bestaan na het overlijden van de patiënt.
2.5.
Als de patiënt toestemming heeft gegeven om de medische gegevens in een procedure openbaar te maken, houdt de geheimhoudingsplicht van de arts op. In dit geval is echter niet gebleken, en ook niet met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd, dat erflaatster toestemming zou hebben gegeven voor het openbaar maken van haar medische gegevens in deze procedure.
2.6.
Het verschoningsrecht van de getuige is niet absoluut. In de rechtspraak is erkend dat zich situaties kunnen voordoen waarin het belang dat de waarheid aan het licht komt moet prevaleren boven het belang dat het beroepsgeheim bewaard blijft. Hiervan kan sprake zijn indien er voldoende concrete aanwijzingen bestaan dat een ander zwaarwegend belang daardoor geschaad zou kunnen worden, waarbij ook een rol speelt of de belanghebbende andere middelen heeft om de door haar gewenste informatie te verkrijgen (HR 20 april 2001, NJ 2001, 600). Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van zodanig zwaarwegende belangen aan de zijde van [A] dat deze een schending van de geheimhoudingsplicht van de getuige rechtvaardigen, waarbij zij opmerkt dat [A] meerdere mogelijkheden heeft om tegenbewijs te leveren met betrekking tot de aan [B] en [C] verstrekte opdracht te bewijzen dat de schenkingen niet onder misbruik van omstandigheden hebben plaatsgevonden.
2.7.
Uit het voorgaande volgt dat het beroep van de getuige op een verschoningsrecht bij beantwoording van de vragen over de medische gesteldheid van erflaatster en haar bezoeken aan de praktijk, toelaatbaar is.
2.8.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 17 januari 1986 (NJ 1987, 352) uitgemaakt dat indien de rechter het beroep op een verschoningsrecht toelaatbaar oordeelt, elk van de partijen in wier zaak de getuige wordt voorgebracht en die meent daarbij belang te hebben, tegen deze beslissing hoger beroep kan instellen. Dit betekent dat tegen dit vonnis in incident hoger beroep openstaat voor zowel [A] als voor [B] en [C].
2.9.
Er is geen beletsel om hangende de termijn waarbinnen hoger beroep kan worden ingesteld, de overige getuigen te horen. De rechtbank verwijst de zaak naar de rol voor opgave door beide partijen van hun verhinderdata in de periode april tot en met juni 2014.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart het beroep van de getuige op een verschoningsrecht toelaatbaar;
3.2.
verwijst de zaak naar de rol van 2 april 2014 voor akte uitlating partijen over hetgeen is vermeld onder 2.9.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2014. [1]

Voetnoten

1.type: sms