ECLI:NL:RBNNE:2014:227

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
17 januari 2014
Zaaknummer
2292296 - CV EXPL 13-6290
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van managementfee en reiskosten in het kader van een samenwerkingsovereenkomst

In deze zaak vordert [A], eiser in conventie en verweerder in reconventie, dat de kantonrechter Groenleven, gedaagde in conventie en eiseres in reconventie, veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 16.472,37, bestaande uit een hoofdsom van € 12.118,58, wettelijke handelsrente, en beslagkosten. De vordering is gebaseerd op onbetaalde facturen voor werkzaamheden die [A] heeft verricht in het kader van een samenwerkingsovereenkomst met Groenleven. De samenwerking is gestart op 4 februari 2013, maar is per 25 juni 2013 beëindigd. Groenleven heeft in de periode van februari tot en met april 2013 wel voorschotten betaald, maar heeft de facturen van [A] voor de maanden april, mei en juni 2013 niet voldaan, ondanks herhaalde aanmaningen. Groenleven voert verweer en stelt dat de betalingen als voorschotten moeten worden gezien en dat deze verrekend moeten worden met toekomstige provisies. De kantonrechter oordeelt dat er geen ondertekende overeenkomst is en dat de communicatie tussen partijen niet wijst op een afspraak over verrekening. De kantonrechter wijst de vordering van [A] in conventie toe en wijst de vordering van Groenleven in reconventie af. Groenleven wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2292296 \ CV EXPL 13-6290
vonnis van de kantonrechter d.d. 21 januari 2014
inzake
[A],
h.o.d.n. [B],
wonende en zaakdoende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
gemachtigde: mr. J. Werle,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROENLEVEN PARTICULIEREN B.V.,
gevestigd te Heerenveen,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. G.P. Wempe,
Partijen zullen hierna [A] en Groenleven worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2013 en de daarin genoemde stukken;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de akte inbreng producties zijdens Groenleven ten behoeve van de comparitie van partijen;
- het proces-verbaal van comparitie van 20 november 2013.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in conventie en in reconventie
2.1.
Groenleven is actief op het gebied van advisering, verkoop en installatie van zonne-energie c.q. zonnepanelen. In dat kader is tussen partijen gesproken over een samenwerkingsovereenkomst waarbij [A] diensten zou verlenen aan Groenleven.
2.2.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2013 heeft Groenleven onder meer aan [A] geschreven:
“Goedemorgen [A], hierbij doe ik een beknopte bevestiging van onze overeengekomen uitgangspunten en afspraken toekomen.

Wij zullen gezamenlijk de distributie (…) gaan oppakken.(…) De start van onze samenwerking zal feitelijk maandag 4 februari a.s. zijn en onze eerste evaluatie zal vrijdag 26 april a.s. zijn.

Tot het moment van evalueren zal jij o.b.v. een samenwerkingsovereenkomst (welke je de komende dagen nog zal ontvangen) (…) gaan opereren, m.b.t. de financiële paragraaf zijn wij naast een variabele beloning van € 0,04 van de WP een maandelijkse fee van € 3.000,00 en een kilometervergoeding van € 0,19 overeengekomen.”
2.3.
De samenwerking tussen partijen is per 4 februari 2013 feitelijk van start gegaan.
2.4.
Op 10 februari 2013 heeft Groenleven [A] per e-mail een document gezonden dat zij omschreef als een “aanzet voor onze samenwerkingsovereenkomst”. Dit document vermeldt, voor zover hier van belang:
“Artikel 1
Aanvang en duur samenwerkingsovereenkomst
1.
Deze samenwerkingsovereenkomst is van kracht per 4 februari tot en met 26 april 2013;
(…)
Artikel 3
Vergoedingen
1.
Indien een particuliere klant een offerte van Groenleven heeft getekend en de eerste (aan) betaling aan Groenleven heeft gedaan dan ontvangt de Businesspartner(lees: [A], kantonrechter)
een vergoeding van € 0,04 over de met de klant overeengekomen en te leveren Watt piek (WP) van Groenleven.
2.
Er zal een kilometervergoeding van € 0,19 per kilometer worden vergoed.
Opmerkingen en toepassingen:
(…)
• Voor de eerste 3 maanden (februari, maart en april 2013) van deze samenwerking ontvangt businesspartner een maandelijks voorschot van € 3.000,00 per maand, welke verrekend zal gaan worden met toekomstige te ontvangen provisies.”
2.5.
Bij e-mailbericht van 11 februari 2013 heeft [A] op dit concept gereageerd waarbij hij voor wat betreft de opmerking bij artikel 3 heeft gesuggereerd om toe te voegen “betaling van de maandelijkse voorschot en onkostenvergoedingen worden iedere maand de 25e overgemaakt”. Verdere opmerkingen heeft hij over artikel 3 niet gemaakt.
2.6.
Nader overleg over de (inhoud van de) concept samenwerkingsovereenkomst heeft niet plaats gevonden. De overeenkomst is door [A] niet ondertekend.
2.7.
[A] heeft maandelijks facturen gezonden aan Groenwegen voor honorarium (€ 3.000,00 plus BTW) en voor reiskosten, voor het eerst op 3 maart 2013. [A] heeft daarbij per e-mail geschreven:
“Voor bovengenoemde werkzaamheden zijn wij op 15 februari een vast honorarium overeengekomen van 4 februari tot en met 17 mei 2013 waarna een evaluatiegesprek zal plaatsvinden.”
In reactie daarop heeft Groenleven op 3 maart 2013 per e-mail geschreven:
“M.b.t. de factuur aangaande het honorarium zijn wij m.i. overeengekomen een maandelijks voorschot van € 3.000,00. Deze voorschotten hoeven m.i. niet gefactureerd te worden en worden ‘later’ verrekend.”
2.8.
Medio maart 2013 heeft Groenleven het honorarium over februari 2013, zonder BTW, aan [A] overgemaakt. Na enige e-mailcorrespondentie tussen partijen – waarbij [A] aangaf dat er volgens zijn accountant diende te worden gefactureerd inclusief BTW - heeft Groenleven alsnog de BTW voldaan, alsmede het honorarium inclusief BTW over de maand maart 2013. Ook de reiskosten over februari en maart zijn voldaan.
2.9.
De facturen vanaf de maand april 2013 zijn door Groenleven niet voldaan, ondanks diverse aanmaningen zijdens [A]. Op 7 mei 2013 heeft Groenleven, naar aanleiding van een aanmaning van [A], per e-mail gemeld:
“Beste [A], dat gaat vandaag helaas niet lukken. Ik wacht nog op een aantal betalingen en tegelijkertijd doen we wel betalingen om de operatie te laten draaien.”
2.10.
Op 2 juni 2013 meldt [A] per e-mail aan Groenleven:
“Je hebt mij medegedeeld dat jij komend eerste week van juni een teruggave verwacht van belastinggeld ad. Groot 30k. Hierdoor lijkt het mij een juist moment de gelden die mij nog toekomen op 5 juni of zoveel eerder te voldoen.(…)”
waarop Groenleven diezelfde avond heeft geschreven:
“Beste [A], het zou erg helpen als de Belastingdienst snel gaat uitbetalen. Nu ligt er (nog) steeds de druk om de operatie (…) aan de gang te houden. (…) Ik zal morgen met de Belastingdienst schakelen hoe ik het proces verder kan bespoedigen. Ik kan niets garanderen in deze.”
2.11.
Bij e-mail bericht van 24 juni 2013 heeft Groenleven aan [A] geschreven:
“… zoals ook bij jou bekend – is de druk op de liquiditeit een zorgenkindje. (…) Dit betekent dat ik de ‘tering naar de nering’ moet gaan zetten (…). De huidige context heeft voor mij betekent dat ik alle processen en posities nogmaals kritisch heb beoordeeld, dus ook onze samenwerking. Ik wil hier morgenochtend om 10.00 uur in Hotel Prinsenhof te Eernewoude nader met je over spreken.”
2.12.
Op 25 juni 2013 hebben partijen elkaar getroffen in Eernewoude. Groenleven heeft daar aangegeven dat zij de samenwerking met [A] wilde beëindigen. [A] heeft Groenleven tijdens het overleg een brief voorgelegd ter ondertekening waarin Groenleven erkent aan [A] een bedrag van € 12.118,58 inclusief BTW schuldig te zijn aan managementfee en reiskosten en toezegt dit bedrag vóór 30 juni 2013 te betalen, waarna partijen verklaren over en weer geen verplichtingen meer te hebben. Groenleven heeft geweigerd de brief te ondertekenen maar wel toegezegd er nog diezelfde dag schriftelijk bij [A] op terug te zullen komen.
2.13.
Diezelfde avond heeft Groenleven aan [A] per e-mail bevestigd:
“Jouw ‘lijntje’ binnen de Belastingdienst kan je bevestigen: beschikkingsdatum 28 juni 2013 en het hierbij horende bedrag van de teruggave ad. € 35.535,00.Ik ga morgen wederom bellen omtrent de status van het bankrekeningnummer. Nogmaals ik erken je vordering op Groenleven Particulieren BV en wil deze z.s.m. (bij voorkeur voor het weekend) aan je voldoen.”
2.14.
Groenleven heeft geen (verdere) betalingen gedaan aan [A]. De samenwerking tussen partijen is per 25 juni 2013 geëindigd.
2.15.
Op 2 juli 2013 heeft [A], na verkregen verlof, conservatoir derdenbeslag doen leggen.

3.De vordering

in conventie
3.1.
[A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, Groenleven veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te betalen
i) de somma van € 16.472,37;
ii) de wettelijke handelsrente over € 16.472,37 sedert 15 juli 2013 tot aan de dag van algehele voldoening;
iii) nadere (beslag)kosten
alsmede om Groenleven te veroordelen in de kosten van de procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft in opdracht van Groenleven werkzaamheden verricht en daarvoor facturen verzonden die onbetaald zijn gebleven. Het gevorderde bedrag ad € 16.472,37 bestaat uit een bedrag aan hoofdsom groot € 12.118,58 vermeerderd met € 136,06 aan wettelijke handelsrente tot 15 juli 2013, € 3.281,52 aan buitengerechtelijke (incasso)kosten ex artikel 6:96 BW van 27 juni tot 12 juli 2013 en € 936,21 aan beslagkosten (zonder griffierecht beslag). De gevorderde hoofdsom is opgebouwd uit drie maanden managementfee (april, mei en juni) ad € 3.630,00 inclusief BTW en een bedrag van € 1.228,58 aan reiskosten over die maanden.
3.3.
Groenleven voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
Groenleven vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [A] veroordeelt tot betaling van € 2.319,15 voor zover verrekening met door Groenleven aan [A] betaalde voorschotten ad € 7.260,00 wordt toegestaan en, voor zover verrekening niet wordt toegestaan, na vermeerdering van eis, tot betaling van € 10.889,00, kosten rechtens.
3.5.
Groenleven voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Aan [A] komt toe een bedrag ad € 4.939,65 voor werkzaamheden in de maand mei 2013 plus reiskosten. Groenleven heeft aan [A], bij wege van voorschot, voldaan een bedrag van € 7.260,00. Per saldo heeft Groenleven dus een bedrag van € 2.319,15 van [A] te vorderen. Voor zover het Groenleven niet zou zijn toegestaan om het aan [A] verschuldigde te verrekenen met het reeds betaalde voorschot vordert zij € 2.319,15 plus € 7.260,00 plus € 1.309,85 reiskosten, tezamen € 10.889,00.
3.6.
[A] voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
De in conventie en in reconventie door partijen ingenomen stellingen en de daarop gebaseerde vorderingen lenen zich, door hun verwevenheid, voor een gezamenlijke beoordeling.
4.2.
De kern van het geschil tussen partijen is gelegen in de vraag of partijen zijn overeengekomen dat de maandelijkse vergoedingen die [A] volgens afspraak mocht declareren over de maanden februari, maart en april 2013, voorschotbetalingen zijn die door Groenleven mogen worden verrekend met (toekomstige) provisies. De kantonrechter beantwoordt die vraag ontkennend, waartoe het volgende wordt overwogen.
4.3.
De tussen partijen gemaakte afspraken over hun samenwerking – meer in bijzonder waar het betreft de aanspraken van [A] op betaling voor door hem verrichte diensten - zijn niet vastgelegd in een door beide partijen ondertekend document, zodat de inhoud van de afspraken dient te worden afgeleid uit de onderlinge communicatie alsmede de gedragingen van partijen en de verwachtingen die partijen op basis daarvan over en weer redelijkerwijs mochten hebben. De door Groenleven opgestelde “aanzet voor onze samenwerkingsovereenkomst” en de daarop door [A] gegeven reactie maken weliswaar onderdeel uit van die schriftelijke communicatie maar zijn daarvoor niet doorslaggevend, nu partijen dat document niet hebben ondertekend en de aanspraken van [A] op betaling voor zijn diensten zowel voordien als nadien - zo blijkt uit de overlegde e-mailcorrespondentie - bij herhaling onderwerp van gesprek zijn geweest.
4.4.
Uit dit geheel van correspondentie – waarbij de kantonrechter in het bijzonder verwijst naar het e-mailbericht van 22 januari 2013 en naar de e-mailberichten van 2, 24 en 25 juni 2013, welke e-mailberichten deels een bevestiging vormen van gesprekken tussen partijen – volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat Groenleven heeft erkend de door [A] gevorderde bedragen verschuldigd te zijn zonder dat zij daarbij een voorbehoud heeft gemaakt voor wat betreft een verrekening met door [A] in de toekomst te verdienen provisie op basis van nog te realiseren omzet. Immers, ook nadat Groenleven op 25 juni 2013 aan [A] mededeelde de samenwerking te beëindigen – waardoor het realiseren van omzet en het naar aanleiding daarvan verdienen van provisie voor [A] niet langer mogelijk was – heeft Groenleven nog diezelfde avond per e-mailbericht aan [A] medegedeeld dat zij zijn vordering erkende en dat zij deze zo spoedig mogelijk, bij voorkeur binnen enkele dagen, aan hem zou voldoen. De betaling werd daarbij slechts afhankelijk gemaakt van de vraag wanneer Groenleven bepaalde gelden van de belastingdienst zou ontvangen. Uit de door Groenleven ingestelde vordering in reconventie volgt voorts dat [A] kennelijk in het totaal geen provisie heeft verdiend over de maanden februari tot en met april 2013. Naar het oordeel van de kantonrechter moet dit gegeven aan Groenleven bekend zijn geweest op het moment dat zij tijdens de bespreking op 25 juni 2013 aan [A] mededeelde de samenwerking te beëindigen en diezelfde avond per e-mail de verschuldigdheid van het door [A] gevorderde bedrag erkende. Dit gedrag van Groenleven komt niet overeen met het door haar thans in rechte ingenomen standpunt. Ter comparitie heeft Groenleven daartoe nog aangevoerd dat de positie van partijen haar op 25 juni 2013 niet bekend was en dat haar pas later bleek dat “er was afgesproken dat de managementvergoeding als voorschot werd betaald en dat die dus nog verrekend moest worden”. Daargelaten dat dit verweer de kantonrechter niet geloofwaardig voor komt nu uit de e-mailcorrespondentie tussen partijen volgt dat Groenleven steeds zeer betrokken was bij de financiële positie van haar onderneming, heeft Groenleven nagelaten aan te geven waar die “afspraak” dan uit zou voortvloeien anders dan uit het ongetekende concept document ter zake waarvan de kantonrechter hierboven reeds heeft overwogen dat dat document niet doorslaggevend is voor de vraag welke afspraken er gelden tussen partijen.
4.5.
Nu Groenleven voor het overige geen inhoudelijk verweer heeft gevoerd tegen de vordering van [A] zal deze voor wat betreft de gevorderde hoofdsom ad € 12.118,58 worden toegewezen. De gevorderde wettelijke handelsrente tot 15 juli 2013 zal worden toegewezen nu de samenwerking tussen partijen te duiden is als een overeenkomst tussen een rechtspersoon (Groenleven) en een natuurlijk persoon handelende in de uitoefening van een beroep of bedrijf ([A]). Ingevolge artikel 6:119a lid 3 BW is evenwel alleen over achterstallige rente die over een vol jaar verschuldigd is opnieuw rente verschuldigd, zodat de rente vanaf 15 juli 2013 slechts zal worden toegewezen over de hoofdsom. De door [A] gevorderde kosten van beslag ad € 936,21 zullen worden toegewezen nu de onderliggende bescheiden waaruit deze kosten blijken door haar zijn overgelegd.
4.6.
[A] heeft gesteld buitenrechtelijke kosten gemaakt te hebben en hij heeft terzake daarvan een bedrag van € 3.281,52 gevorderd. [A] heeft deze kosten verder niet gespecificeerd terwijl evenmin is gebleken dat de gestelde verrichtingen meer hebben omvat dan een (herhaalde) sommatie of het doen van een niet aanvaard schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De daarop betrekking hebbende kosten moeten, nu een geding is gevolgd, worden aangemerkt als betrekking hebbende op verrichtingen waarvoor de in de artikelen 237 e.v. van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bedoelde kosten een vergoeding plegen in te sluiten. De kantonrechter zal de vordering voor zover betrekking hebbende op deze kosten dan ook afwijzen.
4.7.
Nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat de vordering van [A] in conventie voor wat betreft de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen omdat geen sprake is van voor verrekening vatbare voorschotbetalingen, volgt daaruit dat de vordering van Groenleven in reconventie zal worden afgewezen.
4.8.
Groenleven zal als de (grotendeels) in conventie en in reconventie in het ongelijk te stellen partij, in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [A] in conventie worden vastgesteld op:
  • explootkosten € 92,82
  • vast recht € 448,00 (inclusief vast recht beslagrekest)
  • salaris gemachtigde
totaal € 1.140,82.
De kosten aan de zijde van [A] in reconventie worden vastgesteld op € 300,00 aan salaris gemachtigde (2 punten ad € 300,00 x 0,5), waarbij het te hanteren aantal punten – gezien de verwevenheid van de vordering in reconventie met die in conventie – wordt gehalveerd.
4.9.
De vordering van [A] in conventie tot veroordeling van Groenleven in de nakosten is toewijsbaar als nader in het dictum te bepalen, nu hiertegen geen specifiek verweer is gevoerd en deze kosten zich reeds thans laten begroten.

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt Groenleven om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A] te voldoen de somma van € 12.118,58 en € 136,06 aan wettelijke handelsrente tot aan 15 juli 2013, te vermeerderen met de wettelijke rente ex art. 6:119a BW over € 12.118,58 vanaf 15 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening alsmede € 936,21 aan beslagkosten;
5.2.
veroordeelt Groenleven in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 1.140,82;
5.3.
veroordeelt Groenleven, indien niet binnen veertien dagen na heden vrijwillig aan dit vonnis is voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien Groenleven niet binnen veertien dagen na aanschrijving door [A] aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vordering af;
5.7.
veroordeelt Groenleven in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 300,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2014.
244