In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 mei 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de aftrekbaarheid van uitgaven voor een monumentenpand. Eiser had in 2009 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen ontvangen, berekend op basis van een belastbaar inkomen van € 48.449. Eiser stelde dat hij recht had op aftrek van kosten die hij had gemaakt voor de verbouwing van het monumentenpand, dat na een brand in 2000 was aangekocht. De inspecteur had deze kosten niet erkend en de aanslag gehandhaafd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de brand in 2000 het pand niet zodanig had verwoest dat het niet meer als bron van inkomen kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden die aan het pand waren uitgevoerd, niet leidden tot een radicale vernieuwing, maar dat de bouwkundige identiteit van het pand behouden was gebleven. Dit betekende dat de uitgaven voor de restauratie in beginsel als aftrekbare onderhoudskosten konden worden aangemerkt.
Eiser had kosten van € 28.790,56 opgevoerd, maar de rechtbank oordeelde dat niet alle kosten als onderhoudskosten konden worden aangemerkt. De rechtbank schatte de aftrekbare onderhoudskosten uiteindelijk op € 20.000, waarvan € 10.000 aan eiser was toe te rekenen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de aanslag tot een belastbaar inkomen van € 38.449. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 974.