3.3Ingevolge artikel 48c, eerste en tweede lid, Wet Justitie-subsidies kan Onze Minister subsidie verstrekken ten behoeve van het optreden als bewindvoerder als bedoeld in artikel 287, derde lid, Faillissementswet en ten behoeve van activiteiten ter ondersteuning van bewindvoerders.
Ingevolge artikel 48d, eerste lid, Wet Justitie-subsidies worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels gesteld omtrent:
De personen of instellingen waaraan de subsidies kunnen worden verstrekt;
De wijze waarop het bedrag van de subsidies wordt bepaald;
De aan de subsidies voor de ontvanger verbonden verplichtingen voor zover niet reeds voortvloeiend uit de derde titel van de Faillissementswet;
De verlening van voorschotten;
De vaststelling en verdeling van een of meer subsidieplafonds.
Bij het Besluit (van 6 februari 2001, Stb 2001, 80) is aan artikel 48c en 48d van de Wet Justitie-subsidies uitvoering gegeven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit, verstrekt het bestuur van de Raad namens Onze Minister subsidie.
Bij besluit van 23 juli 2009 (nr. 5612426/09) heeft de Minister van Justitie mandaat verleend aan de Raad voor de rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch tot het nemen van besluiten met betrekking tot het verlenen van subsidie als bedoeld in artikel 48c van de Wet Justitie-subsidies en het vaststellen van beleidsregels met betrekking tot de onder a verleende bevoegdheid.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit, zoals gold ten tijde van belang, wordt de bewindvoerderssubsidie verstrekt naar de stand van de zaak ten tijde van de benoeming tot bewindvoerder en bedraagt per afgewikkelde zaak, inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW, en onverminderd de aanspraak op een salaris uit hoofde van het Besluit salaris bewindvoerder:
Indien de schulden niet in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: € 1.029,-;
Indien de schulden in belangrijke mate voortvloeien uit beroeps- of bedrijfsmatige werkzaamheden: € 2.281,-.
Ingevolge artikel 4, vierde lid, van het Besluit wordt de subsidie, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, jaarlijks door Onze Minister aangepast overeenkomstig het voor dat jaar vastgestelde percentage voor de bijdrage in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling aan niet VWS-gebonden gepremieerde en gesubsidieerde sectoren. Het basisbedrag wordt afgerond op hele euro's.
In de Nota van Toelichting bij het Besluit is op pagina 9 vermeld dat de subsidiebedragen in het eerste lid van artikel 4 gelden inclusief BTW. Op pagina 10 van de Nota van Toelichting is het volgende vermeld:
‘In het vierde en vijfde lid is de indexering van de subsidie geregeld, zulks naar analogie van de indexeringsbepaling in artikel 3 van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. Een dergelijke jaarlijkse aanpassing kwam in het tijdelijke subsidiebesluit bewindvoerder schuldsanering niet voor, doch is nu gezien de in beginsel onbepaalde looptijd van dit besluit wel wenselijk. Een indexering voorkomt dat de hoogte van de subsidie in verhouding tot de arbeidsvoorwaardenontwikkeling geleidelijk afneemt, en waarborgt tevens dat een aanpassing relatief snel kan worden verwezenlijkt. Eventuele wijzigingen in het BTW-tarief zullen afzonderlijk in de tariefstelling worden betrokken.‘
3.4Niet in geschil is dat het aan eiser uitgekeerde bedrag overeenkomt met het in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, genoemde bedrag.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt noch uit de tekst, noch uit de toelichting bij het Besluit, dat een verhoging van de BTW automatisch tot gevolg heeft dat de subsidiebedragen die op grond van het Besluit worden toegekend met het bedrag van een verhoging van het BTW-tarief moeten worden verhoogd.
Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat uit het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, dat de subsidie wordt verstrekt inclusief de door de bewindvoerder verschuldigde BTW, niet kan worden afgeleid dat de hoogte van de BTW, die in het subsidiebedrag is verrekend, gelijk moet zijn aan het alsdan geldende BTW-tarief. Naar het oordeel van de rechtbank kan enkel worden geconcludeerd dat de subsidie inclusief BTW wordt uitbetaald. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat in het Besluit alleen een indexeringsbepaling is opgenomen ten aanzien van het voor dat jaar vastgestelde percentage voor de bijdrage in de kosten van de arbeidsvoorwaardenontwikkeling. Deze dient volgens het bepaalde in artikel 4, vierde lid, van het Besluit, jaarlijks te worden meegenomen bij de vaststelling van het subsidiebedrag. Er geldt echter geen wettelijke bepaling ten aanzien van de verhoging van het BTW-tarief.
Voor haar oordeel vindt de rechtbank steun in de Nota van Toelichting, waarin ten aanzien van artikel 4 van het Besluit wordt vermeld dat ‘eventuele wijzigingen in het BTW tarief afzonderlijk in de tariefstelling zullen worden betrokken’. De rechtbank kan dit niet anders uitleggen dan dat de subsidiebedragen niet automatisch worden aangepast aan de wijzigingen in het BTW-tarief. Dat de subsidie niet meer kostendekkend is indien het gewijzigde BTW-tarief hierin niet wordt doorgevoerd, kan, wat daar ook van zij, niet tot een ander oordeel leiden.
De rechtbank komt tot het oordeel dat de Raad het Besluit op juiste wijze heeft toegepast.
4.3De rechtbank vat eisers beroep als omschreven onder rechtsoverweging 4.1 op als een beroep op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank overweegt dienaangaande dat een dergelijk beroep volgens vaste rechtspraak (o.a. CRvB, 9 augustus 2011, LJN BR4926) alleen kan slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegd orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde en gedragsbepalende verwachtingen hebben gewekt. In de bedoelde nieuwsbrief worden dergelijke toezeggingen niet gedaan, zodat de beroepsgrond faalt.
Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de omstandigheid, dat in het verleden de BTW-verhoging wel is doorberekend in de bewindvoerderssubsidie, evenmin meebrengt dat eiser erop mocht vertrouwen dat dit ook voor de periode in geding zou plaatsvinden. Dat verweerder besloten heeft om vanaf 1 oktober 2013 de verhoging van de BTW wel door te voeren brengt ook niet mee dat voor een eerdere periode aanspraak kan worden gemaakt op een hogere vergoeding.