ECLI:NL:RBNNE:2014:2773

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
3 juni 2014
Zaaknummer
K L 2613115 - CV EXPL 13-11349 (E)
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling op basis van vaststellingsovereenkomst en misbruik van omstandigheden

In deze zaak vordert eiser [A] betaling van een bedrag van € 6.400,00 van gedaagde [B], voortvloeiend uit een vaststellingsovereenkomst die tussen partijen is gesloten. De procedure is gestart na een eerdere overeenkomst waarbij [B] een bedrag van € 7.400,00 aan [A] zou terugbetalen, maar [B] heeft slechts gedeeltelijk voldaan aan zijn verplichtingen. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak onderzocht, waaronder de communicatie tussen de partijen en de inhoud van de vaststellingsovereenkomst.

Eiser [A] heeft in 2009 aan [B] in totaal € 10.000,00 uitgeleend, waarvan [B] tot op heden slechts € 2.600,00 heeft terugbetaald. Na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst heeft [B] nog een bedrag van € 800,00 voldaan, maar het resterende bedrag van € 6.600,00 is niet betaald. [B] heeft aangevoerd dat hij onder druk is gezet om de overeenkomst te ondertekenen en dat er sprake is van misbruik van omstandigheden. De kantonrechter heeft deze argumenten verworpen, omdat [B] niet voldoende heeft aangetoond dat hij onder bijzondere omstandigheden heeft gehandeld die de vernietigbaarheid van de overeenkomst rechtvaardigen.

De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vaststellingsovereenkomst duidelijk de verplichtingen van [B] vastlegt en dat hij zich bewust was van de gevolgen van zijn handtekening. De vordering van [A] is dan ook toewijsbaar, inclusief de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De proceskosten worden eveneens aan [B] opgelegd, aangezien hij grotendeels in het ongelijk is gesteld. Het vonnis is uitgesproken op 10 juni 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaak-/rolnummer: 2613115 \ CV EXPL 13-11349
vonnis van de kantonrechter d.d. 10 juni 2014
inzake
[A],
wonende te [Woonplaats],
eiser,
gemachtigde: mr. S.L. Elzinga,
tegen
[B],
wonende te [Woonplaats],
gedaagde,
gemachtigde: mr. H. de Boer,
Partijen zullen hierna [A] en [B] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 25 februari 2014 en de daarin genoemde stukken;
- het proces-verbaal van comparitie van 28 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A] heeft geld verstrekt aan [B]. [B] heeft dit geld benut om daarvoor in Italië kleding aan te schaffen voor de door zijn echtgenote geëxploiteerde damesmodezaak. De kleding is betaald maar niet geleverd.
2.2.
[B] heeft [A] een bedrag van € 2.600,00 terugbetaald. [A] wilde meer geld terug van [B] en heeft zich tot zijn raadsman mr. Elzinga gewend. Deze heeft een gesprek gehad met [B] op zijn kantoor, waarna mr. Elzinga bij e-mail bericht van 7 juni 2013, voor zover hier van belang, aan [B] heeft medegedeeld:
"Naar aanleiding van onze bespreking, waarin u een betalingsregeling voorstelde, heb ik overleg gehad met cliënt.
Alhoewel de door u voorgestelde regeling een looptijd heeft van maar liefst circa 20 maanden, kan hij instemmen met de regeling. Hieraan verbindt cliënt wel de voorwaarde dat het bedrag van EUR 7.400,-- niet ter discussie staat. Ik merk hierbij op dat in een bespreking tussen u en cliënt het bedrag van EUR 7.400,-- ook niet ter discussie heeft gestaan; u erkende de schuld, maar gaf aan in betalingsmoeilijkheden te verkeren."
2.3.
Bij het e-mailbericht zat een concept vaststellingsovereenkomst gevoegd, die [B] verzocht werd te ondertekenen. Deze vaststellingsovereenkomst, te sluiten tussen [A] en [B], vermeldt, voor zover hier van belang:
"NEMEN IN AANMERKING:
a) Dat [A] stelt dat hij in 2009 twee keer een bedrag van EUR 5.000,00 aan [B] heeft uitgeleend, waarvan [B] nog een bedrag van EUR 7.400,-- aan [A] dient terug te betalen;
b) Dat [B] stelt dat [A] in 2009 weliswaar een geldbedrag aan hem ter beschikking heeft gesteld, maar dat hij dit geldbedrag niet ten titel van geldlening van [A] kreeg, maar in verband met een gezamenlijke investering;
c) Dat [B] erkent aan [A] te hebben toegezegd zijn investering te zullen terugbetalen, maar betwist dat het nog om een bedrag van EUR 7.400,-- gaat; het zou gaan om een bedrag van circa EUR 5.000,--;
d) Dat [B] het door hem aan [A] verschuldigde bedrag niet ineens kan betalen en een betalingsregeling heeft voorgesteld;
e) Dat [A] kan instemmen met de voorgestelde betalingsregeling, mits [B] erkent in totaal EUR 7.400,-- verschuldigd te zijn;
EN KOMEN HET VOLGENDE OVEREEN:
I. Partijen stellen vast dat [B] thans in totaal een bedrag van EUR 7.400,-- aan [A] is verschuldigd;
II. [B] zal het bedrag ad EUR 7.400,-- aan [A] voldoen conform de navolgende betalingsregeling
(…)"
waarna de overeenkomst een maandelijkse betaling van (eerst) € 200,00 en (later) € 400,00 vermeldt, alsmede dat bij niet voldoening [B] van rechtswege in verzuim verkeert en het saldo onmiddellijk opeisbaar wordt.
2.4.
Bij e-mail bericht van 14 juni 2013 antwoordt [B] aan mr. Elzinga:
"Geachte heer Elzinga,
De vaststellingsovereenkomst is akkoord,
deze is getekend per post aan u verzonden,
met vriendelijke groet,
[B]"
2.5.
De door mr. Elzinga op 19 juni 2013 ontvangen vaststellingsovereenkomst is door [B] ondertekend met datum 16 juni 2013 te [Woonplaats]. [A] heeft de overeenkomst op 22 juni 2013 te [Woonplaats] ondertekend.
2.6.
[B] heeft de volgens de vaststellingsovereenkomst verschuldigde eerste drie termijnen van € 200,00 tijdig voldaan. De vierde termijn ad € 200,00 is na sommatie, drie weken te laat, op 21 oktober 2013 voldaan. Op 31 oktober 2013 heeft [B] ten kantore van mr. Elzinga aangegeven niet in staat te zijn verdere betalingen te verrichten wegens betalingsonmacht.
2.7.
Per 1 november 2013 stond volgens de vaststellingsovereenkomst nog een bedrag van € 6.600,00 open dat, ingevolge de tekst van de vaststellingsovereenkomst, in een keer opeisbaar werd.

3.De vordering

3.1.
[A] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van de som van € 7.305,00, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.600,00, te rekenen vanaf 1 november 2013 tot en met de dag der algehele voldoening, alsmede [B] veroordeelt in de kosten van het geding.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. [A] heeft aan [B] in 2009 tweemaal een bedrag van € 5.000,00 uitgeleend, in totaal € 10.000,00. [B] heeft daarvan aanvankelijk € 2.600,00 terugbetaald en later, na ondertekening van een vaststellingsovereenkomst, nog eens € 800,00. Het saldo ad € 6.600,00 is, ondanks sommaties, niet voldaan en wordt in rechte gevorderd, vermeerderd met de wettelijke rente. Het gevorderde bedrag ad € 7.305,-- bestaat uit een bedrag van € 6.600,00 aan hoofdsom en € 705,00 aan incassokosten.
3.3.
[B] voert verweer. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

4.1.
Ter comparitie is zijdens [A] aangegeven dat [B] op 27 november 2013 nog € 200,00 heeft voldaan, zodat [A] zijn vordering met dit bedrag vermindert, waarmee er volgens [A] nog een bedrag aan hoofdsom ad € 6.400,00 door [B] verschuldigd is.
4.2.
[B] heeft tot zijn verweer aangevoerd dat hij een brief heeft gestuurd aan mr. Elzinga, gedateerd 28 juni 2013, waarin hij aangeeft dat hij slechts € 5000,00 van [A] heeft ontvangen ten behoeve van een gezamenlijke investering en dat hij, geheel onverplicht, heeft toegezegd om dat bedrag (en niet meer) terug te betalen. Ter comparitie heeft [B] erkend nog € 1.400,00 aan [A] te moeten voldoen. Het meerdere betwist hij verschuldigd te zijn. [B] heeft voorts tot zijn verweer aangevoerd dat hij zich onder druk gezet voelde om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, omdat hij bang was dat anders zijn werkgever zou worden geconfronteerd met de gezamenlijke investering van hem en [A]. De vaststellingsovereenkomst is, gezien het aldaar onder b) van de considerans bepaalde, onder valse voorwendselen gesloten. [B] had bij het ondertekenen geen juridische bijstand en hij kon de gevolgen van wat hij ondertekende niet overzien. Er is sprake van misbruik van omstandigheden op basis waarvan [B] zich op vernietigbaarheid van de overeenkomst beroept.
4.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. De vaststellingsovereenkomst vermeldt in de considerans (onder a) t/m c)) in, naar het oordeel van de kantonrechter, duidelijke bewoordingen de uiteenlopende standpunten van partijen over de omvang van de bedragen die [A] aan [B] heeft voldaan en de titel die daaraan ten grondslag lag, om vervolgens over te gaan tot de - naar het oordeel van de kantonrechter eveneens duidelijk beschreven - vaststelling dat [B] aan [A] € 7.400,00 zal voldoen. Ter comparitie heeft [B] desgevraagd erkend dat hij heeft begrepen dat hij volgens de door hem getekende overeenkomst een bedrag van € 7.400,00 diende te betalen. Daaruit volgt dat [B] zich bij het ondertekenen van de overeenkomst bewust was van hetgeen hij ondertekende en daarmee van de verplichting die hij daarmee aanging.
4.4.
Het beroep op vernietigbaarheid wegens misbruik van omstandigheden wordt verworpen nu [B] daartoe slechts heeft aangevoerd dat hij niet wilde dat zijn werkgever zou worden benaderd. Dit is onvoldoende om te gelden als de volgens artikel 3:44 lid 4 BW benodigde bijzondere omstandigheden die vereist zijn voor een geslaagd beroep op misbruik van omstandigheden. [B] heeft voorts op geen enkele wijze onderbouwd hoe uit het verloop van de totstandkoming van de vaststellingsovereenkomst, inclusief de bespreking ten kantore van mr. Elzinga en de daarop volgende de e-mailcorrespondentie, volgt dat [A] (dan wel dienst gemachtigde) wist of had moeten begrijpen dat [B] de vaststellingsovereenkomst slechts tekende onder invloed van zodanige bijzondere omstandigheden dat [A] [B] daarvan had behoren te weerhouden. De geruime tijd die is gelegen tussen het moment van toesturen door de gemachtigde van [A] van de concept vaststellingsovereenkomst en het moment van ondertekening daarvan door [B] (tenminste een week) getuigt voorts ook niet van enig 'onder druk tekenen' zoals door [B] aangevoerd.
4.5.
Het feit dat [B] naar zijn zeggen in een, na ondertekening van de vaststellingsovereenkomst verzonden brief, gedateerd 28 juni 2013 - welke brief [A] gemachtigde stelt niet te hebben ontvangen - wederom aanvoert dat hij slechts € 5.000,00 van [A] heeft ontvangen en dus ook niet meer zal terugbetalen, doet aan hetgeen in de vaststellingsovereenkomst overeen is gekomen niet af nu [B] met de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst de discussie over de omvang van het bedrag definitief heeft beslecht en de verplichting op zich heeft genomen om het aldaar vermelde bedrag aan [A] te betalen.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [A] ten aanzien van de hoofdsom, na vermindering van eis per saldo groot € 6.400,00, toewijsbaar is.
4.7.
De over de hoofdsom gevorderde wettelijke rente vanaf 1 november 2013 is eveneens toewijsbaar nu hiertegen geen verweer is gevoerd en [B] volgens de vaststellingsovereenkomst vanaf dat moment in verzuim is komen te verkeren.
4.8.
De kantonrechter stelt vast dat [A] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 705,00 aan buitengerechtelijk incassokosten komt overeen met het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief, uitgaande van de oorspronkelijk gevorderde hoofdsom. Na vermindering eis leidt toepassing van dit tarief tot een bedrag van € 695,00. Dit bedrag zal worden toegewezen.
4.9.
[B] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van [A] worden vastgesteld op:
- explootkosten € 92,82
- griffierecht € 213,00
- salaris gemachtigde
€ 500,00(2 punten x tarief € 250,00)
totaal € 805,82.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag groot € 6.400,00 te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 1 november 2013 tot aan de dag der algehele voldoening;
5.2.
veroordeelt [B] tot betaling aan [A] van een bedrag van € 695,00 aan buitengerechtelijke incassokosten;
5.3.
veroordeelt [B] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [A] vastgesteld op € 805,82;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.
615