ECLI:NL:RBNNE:2014:2993

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
18 juni 2014
Zaaknummer
2757568 CV EXPL 14-1824
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen na reparatie van een auto

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 18 juni 2014, heeft eiser, handelend onder de naam [naam], een vordering ingesteld tegen gedaagde, die in persoon procedeerde. De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen voor werkzaamheden aan een Audi A6 Avant, uitgevoerd door eiser in opdracht van gedaagde. Eiser heeft op 21 januari 2013 werkzaamheden verricht aan de auto van gedaagde, waarvoor een factuur van € 1.220,59 is verzonden. Gedaagde heeft deze factuur echter niet betaald, ondanks meerdere aanmaningen. Gedaagde heeft wel een andere factuur van € 144,75 voor een andere reparatie voldaan.

Gedaagde heeft in zijn verweer gesteld dat er een mondelinge afspraak was gemaakt over een prijs van € 900,00 voor de vervanging van de luchtpomp, en dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd. Hij heeft eiser in gebreke gesteld en de auto later door een derde laten repareren, wat hem € 641,77 heeft gekost. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagde niet voldoende bewijs heeft geleverd voor zijn stelling dat er een prijsafspraak was gemaakt en dat hij eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld om het vermeende gebrek te herstellen. De rechter heeft vastgesteld dat gedaagde zijn betalingsverplichtingen niet heeft nagekomen en dat de vordering van eiser toewijsbaar is, met uitzondering van de gevorderde administratiekosten.

De kantonrechter heeft gedaagde veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 1.403,68 aan eiser, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft gedaagde ook in de proceskosten veroordeeld. Dit vonnis is uitgesproken door mr. M.A.B. Faber-Siermann en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak\rolnummer: 2757568 CV EXPL 14-1824
Vonnis d.d. 18 juni 2014
inzake
[naam], handelend onder de naam [naam], wonende te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam],
eiser, hierna [eiser] te noemen,
gemachtigde GGN Tijhuis & Partners incasso & gerechtsdeurwaarders,
tegen

[naam], wonende te [plaatsnaam], gemeente [plaatsnaam], [adres],

gedaagde, hierna [gedaagde] te noemen,
in persoon procederende.

PROCESGANG

De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende processtukken:
- dagvaarding;
- conclusie van antwoord met productie;
- conclusie van repliek met producties;
- conclusie van dupliek met producties.
Tenslotte is vonnis bepaald. De uitspraak daarvan is, nader, vastgesteld op heden.

OVERWEGINGEN

De vaststaande feiten
1.1.[eiser] heeft op of omstreeks 21 januari 2013 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] werkzaamheden verricht aan een auto van [gedaagde], zijnde een Audi A6 Avant, gekentekend [kenteken]. De werkzaamheden hebben bestaan uit het vervangen van een defecte pomp van het luchtveringsysteem van de auto. Op de reparatieovereenkomst zijn de algemene voorwaarden van [eiser] van toepassing. [gedaagde] heeft de auto op 23 januari 2013 weer opgehaald.
1.2. [eiser] heeft voormelde werkzaamheden alsmede de kosten van het ter beschikken stellen van een huurauto bij factuur d.d. 28 januari 2013 ad € 1.220,59 (inclusief BTW) bij [gedaagde] in rekening gebracht. Ondanks aanmaningen daartoe heeft [gedaagde] deze factuur onbetaald gelaten.
1.3. Daarnaast heeft [eiser] op 13 februari 2013 in opdracht en voor rekening van [gedaagde] de brandstofmeter van voormelde auto vervangen. Deze werkzaamheden zijn bij factuur d.d. 13 februari 2013 ad € 144,75 bij [gedaagde] in rekening gebracht. Voormeld factuurbedrag is door [gedaagde] voldaan.
1.4. [gedaagde] heeft een aan [eiser] gerichte ingebrekestelling d.d. 15 februari 2013 in het geding gebracht. In dat schrijven staat - voor zover hier van belang - vermeld:
“(….). Voor deze reparatie hebben we toen een all-in prijs afgesproken van € 900,- (….).
De hoogte is niet conform afspraak en de reparatie is ondeugdelijk uitgevoerd en daarom stel ik u in gebreke. Graag ontvang ik van u schriftelijk een voorstel hoe en wanneer u de pomp van de luchtvering wél goed kan repareren (….).”
1.5. [eiser] heeft de vordering terzake van voormelde openstaande factuur op of omstreeks 28 maart 2013 ter incasso uit handen gegeven aan haar incassogemachtigde. Deze heeft [gedaagde] bij brieven d.d. 28 maart 2013, 3 mei 2013, 5 juni 2013, 12 juni 2013, 9 juli 2013, 2 december 2013 en 27 december 2013 tot betaling aangemaand.
1.6. Looij heeft bij dupliek een factuur d.d. 25 februari 2014 van Autobedrijf [A] te [plaatsnaam] in het geding gebracht. Daaruit blijkt dat er bij [gedaagde] werkzaamheden in rekening zijn gebracht tot een bedrag van € 641,77. De werkzaamheden hebben volgens deze factuur onder meer bestaan uit het stellen van een diagnose en het verrichten van metingen en controles aan het luchtveringsysteem en de vervanging van een relais en een spanningsregelaar.
Het standpunt van [eiser]
2.1. Uit de conclusie van repliek, gelezen in combinatie met de dagvaarding, volgt dat [eiser] aanspraak maakt op een bedrag van € 1.270,59 aan hoofdsom, zijnde inclusief een bedrag van € 50,00 wegens administratiekosten, vermeerderd met een bedrag van € 36,98 aan rente en € 212,30 aan buitengerechtelijke incassokosten. Kort weergegeven legt hij naast de vaststaande feiten het volgende aan de vordering ten grondslag.
2.2. [eiser] ontkent dat hij met [gedaagde] een afspraak heeft gemaakt dat de luchtpomp voor een bedrag van € 900,00 inclusief BTW zou worden vervangen, zoals door [gedaagde] is gesteld. Met [gedaagde] is een prijsafspraak van rond de € 1.000,00 exclusief BTW gemaakt. Daarnaast ontkent [eiser] dat hij door [gedaagde] in de gelegenheid is gesteld om herstelreparaties uit te voeren. De in dit kader door [gedaagde] overgelegde ingebrekestelling stelt hij niet te hebben ontvangen.
Het standpunt van [gedaagde]
3.1. [gedaagde] voert verweer tegen de hoogte van de vordering en voert - voor zover hier terzake doende - daartoe het volgende aan.
3.2. [gedaagde] stelt met [eiser] een afspraak te hebben gemaakt dat de ten processe bedoelde reparatie voor een bedrag van € 900,00 inclusief BTW zou worden uitgevoerd.
3.3. Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat de reparatie met betrekking tot de vervanging van de luchtpomp ondeugdelijk is uitgevoerd, aangezien hij na de reparatie ruim een jaar lang heeft rondgereden met een lawaaimakende auto, terwijl de luchtvering regelmatig in storing sprong. Bij brief d.d. 15 februari 2013 heeft hij [eiser] terzake in gebreke gesteld. Aangezien [eiser] niet wenste over te gaan tot het verrichten van herstelwerkzaamheden, heeft hij de auto op 25 februari 2014 bij een derde laten repareren. De kosten van deze reparatie hebben € 641,77 bedragen.
De beoordeling
4.1. [gedaagde] heeft allereerst aangevoerd dat hij met [eiser] mondeling is overeengekomen dat deze de luchtpomp voor € 900,00 inclusief BTW zou vervangen. Gelet op de gemotiveerde betwisting van deze afspraak, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om deze afspraak nader met feiten en omstandigheden te onderbouwen, zoals waar, wanneer en met wie deze afspraak zou zijn gemaakt. Aangezien [gedaagde] daarmee in gebreke is gebleven heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht, zodat dit onderdeel van zijn verweer zal worden gepasseerd.
4.2. Voorts leidt de kantonrechter leidt uit het verweer van [gedaagde] af dat hij zijn betalingsverplichtingen jegens [eiser] heeft opgeschort, omdat [eiser] de reparatie niet deugdelijk heeft verricht. Naar het oordeel van de kantonrechter dient een dergelijke opschorting per definitie vooruit te lopen op een ten gronde in te stellen actie tot, zoals bijvoorbeeld nakoming van de overeenkomst, (gedeeltelijke) ontbinding van die overeenkomst en/of schadevergoeding. Doorgaans wordt een beroep op opschorting gecombineerd met een tegenvordering. Noodzakelijk is dat echter niet. Wel brengen de redelijkheid en de billijkheid mee dat de partij die zich op opschorting beroept wegens (vermeende) wanprestatie, zijn wederpartij een termijn geeft om het gepretendeerde euvel te herstellen en aangeeft hoe hij uiteindelijk voornemens is zijn rechten te effectueren. Laat hij dit na dan moet het ervoor worden gehouden dat hij de opschorting een definitief karakter wil geven, hetgeen zich niet verhoudt met de aard van dit verweer. Met betrekking tot het antwoord op de vraag of [eiser] door [gedaagde] voldoende in de gelegenheid is gesteld om het vermeende gebrek aan de luchtvering te herstellen, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.3. [gedaagde] heeft in dit verband aangevoerd dat hij [eiser] bij brief d.d. 15 februari 2013 in de gelegenheid heeft gesteld om het vermeende gebrek te herstellen, onder mededeling aan hem dat hij eerst na het uitvoeren van herstelwerkzaamheden de openstaande factuur tot het volgens hem overeengekomen bedrag van € 900,00 inclusief BTW zal voldoen. [eiser] heeft de ontvangst van voormeld schrijven gemotiveerd weersproken.
4.4. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:37 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat het risico van de verzending en correcte bezorging aan het adres van [eiser] van de hiervoor bedoelde brief in de sfeer van [gedaagde] ligt. Aangezien gesteld noch gebleken is dat de door [gedaagde] bedoelde brief aangetekend is verzonden, had het op de weg van [gedaagde] gelegen om aannemelijk te maken dat deze brief [eiser] daadwerkelijk heeft bereikt. Aangezien [gedaagde] hiermee in gebreke is gebleven, heeft hij niet voldaan aan de op hem rustende stelplicht.
4.5. Evenmin heeft [gedaagde] aannemelijk dat hij [eiser] mondeling heeft verzocht om herstelreparaties uit te voeren. Zo lag het naar het oordeel van de kantonrechter in een dergelijk geval voor de hand dat [gedaagde] de auto na de op 11 februari 2013 plaatsgevonden reparatie aan de brandstofmeter pas zou hebben meegenomen nadat [eiser] het gebrek aan het luchtveringsysteem zou hebben verholpen. Hiervan is in casu geen sprake geweest. Daar komt nog bij dat [gedaagde] pas na verloop van ruim een jaar en nadat de vordering van [gedaagde] reeds ter incasso uit handen was gegeven bij een derde herstelwerkzaamheden heeft laten verrichten, nog daargelaten dat uit de in dat kader door [gedaagde] overgelegde factuur onvoldoende kan worden afgeleid dat deze in rekening gebrachte werkzaamheden direct het gevolg zijn geweest van een door [eiser] uitgevoerde onjuiste reparatie. Gelet op de omvang van de bij deze factuur in rekening gebrachte werkzaamheden stond het [gedaagde] bovendien niet vrij om het factuurbedrag tot een bedrag van € 1.220,59 op te schorten. Het beroep op opschorting faalt derhalve.
4.6. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde hoofdsom zal worden toegewezen, met dien verstande dat de daarin begrepen administratiekosten zullen worden afgewezen, aangezien deze kosten worden geacht te zijn begrepen in de vordering terzake van de buitengerechtelijke incassokosten. De meegevorderde wettelijke rente is toewijsbaar te rekenen vanaf de vervaldag van de betreffende factuur. Met betrekking tot de toewijsbaarheid van de buitengerechtelijke incassokosten, overweegt de kantonrechter als volgt.
4.7. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke kosten van toepassing is nu het verzuim op of na 1 juli 2012 is ingetreden en dat [eiser] een aanmaning aan [gedaagde] heeft verstuurd die voldoet aan de eisen van het bepaalde in artikel 6:96 lid 6 BW. Daarnaast heeft [eiser] voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht, zodat de buitengerechtelijke incassokosten toewijsbaar zijn, met dien verstande dat deze zullen vastgesteld op basis van de toe te wijzen hoofdsom van € 1.220,59. Terzake is derhalve toewijsbaar een bedrag van € 183,09.
4.8. [gedaagde] zal, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van de procedure.

BESLISSING

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiser] te betalen € 1.403,68 vermeerderd met de wettelijke rente over € 1.220,59 te rekenen vanaf de vervaldag van de betreffende factuur tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van [eiser] tot aan deze uitspraak worden vastgesteld op € 79,15 aan explootkosten, € 219,00 aan vastrecht en € 300,00 voor salaris van de gemachtigde;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.B. Faber-Siermann, kantonrechter, en op woensdag 18 juni 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.
typ: gv