In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De verdachte heeft zich geleend om mee te werken aan een schijnconstructie om geld wit te wassen door het aangaan van een lening op papier en het aankopen van twee panden in [plaats] via een Duitse bank. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van twee geldbedragen van respectievelijk €149.198,82 en €138.579,60, alsook het appartementsrecht van twee appartementen in [plaats]. De verdachte heeft deze voorwerpen verworven en gebruikt, terwijl hij wist dat ze afkomstig waren uit misdrijf.
Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data in juni 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Coppoolse. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden besproken en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de gepresenteerde bewijsmiddelen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een werkstraf van 180 uren. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de appartementen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, niet toegewezen, omdat deze al bij de medeverdachte waren verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen in overweging genomen, waaronder artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.