ECLI:NL:RBNNE:2014:3216

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
19.614011-11
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van witwassen door schijnconstructie met vastgoedtransacties en geldbedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 4 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van witwassen. De verdachte heeft zich geleend om mee te werken aan een schijnconstructie om geld wit te wassen door het aangaan van een lening op papier en het aankopen van twee panden in [plaats] via een Duitse bank. De tenlastelegging omvatte onder andere het verwerven en voorhanden hebben van twee geldbedragen van respectievelijk €149.198,82 en €138.579,60, alsook het appartementsrecht van twee appartementen in [plaats]. De verdachte heeft deze voorwerpen verworven en gebruikt, terwijl hij wist dat ze afkomstig waren uit misdrijf.

Het onderzoek ter terechtzitting vond plaats op verschillende data in juni 2014, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. W. Coppoolse. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden besproken en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen op basis van de gepresenteerde bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren, en een werkstraf van 180 uren. De rechtbank heeft de verbeurdverklaring van de appartementen, zoals opgenomen in de tenlastelegging, niet toegewezen, omdat deze al bij de medeverdachte waren verbeurd verklaard. De rechtbank heeft ook de relevante wetsartikelen in overweging genomen, waaronder artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, en heeft de verdachte vrijgesproken van het meer of anders tenlastegelegde.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht, Noordelijke Fraudekamer
Locatie Assen
Parketnummer: 19.614011-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 04 juli 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]1973,
wonende [Adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 02, 03, 04, 06 en 26 juni 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. W. Coppoolse, advocaat te Groningen.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
feit 1
hij in of omstreeks de periode 10 november 2010 tot en met 06 mei 2013, de gemeente Groningen en/of in de gemeente Emmen, althans in Nederland, en/of in Meppen (Duitsland),
meermalen, althans eenmaal, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een of meer voorwerpen, te weten
a. twee geldbedragen (van EURO 149.198,82 en EURO 138.579,60), en/of
b. het appartement[Adres 1] te [plaats], althans het appartementsrecht/de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van het appartement[Adres 1] te [plaats], en/of
c. het appartement [Adres 2] te [plaats], althans het appartementsrecht/de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van het appartement [Adres 2] te [plaats],
heeft verworven, en/of voorhanden heeft gehad, en/of daarvan gebruik heeft gemaakt (door genoemde appartementen te verhuren), en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet (door die geldbedragen over te maken),
en/of
van die voorwerpen de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op die voorwerpen was/waren of wie die voorwerpen voorhanden had(den),
terwijl hij, verdachte, en/of diens mededader(s) (telkens) wist (en) , althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2.
hij op of omstreeks 19 juli 2011, in de gemeente Emmen, althans in Nederland en/of in Meppen (Duitsland) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(van) een of meer voorwerpen, te weten
a. een geldbedrag (van EURO 150.000,=), en/of
b. 2.000 gram, althans een hoeveelheid, goud, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad,
en/of
in of omstreeks de periode van 19 juli 2011 tot en met 07 mei 2013, in de gemeente Emmen, althans in Nederland en/of in Meppen (Duitsland) (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
van die voorwerpen de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats heeft verhuld, en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op dat geldbedrag en/of dat goud was/waren of wie dat geldbedrag en/of dat goud voorhanden had(den),
terwijl hij, verdachte, en/of diens mededader(s) (telkens) wist(en), althans redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.
De rechtbank zal, waar in de tenlastelegging staat “verdachte en/of zijn mededader(s)” lezen alsof daar staat “verdachte en/of zijn medeverdachte(n)”. De term mededader namelijk impliceert dat verdachte ook als dader moet worden aangemerkt, hetgeen in strijd is met de presumptie van onschuld: een verdachte dient tot aan het moment van onherroepelijke bewezenverklaring van het hem tenlastegelegde voor onschuldig te worden gehouden.

Vordering van de officier van justitie

De officier van justitie mr. M. Haan acht hetgeen onder 1 en 2 is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank als volgt zal beslissen:
9 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met en proeftijd van 2 jaren;
 verbeurdverklaring van diverse in beslag genomen voorwerpen.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Bespreking van de feiten 1 en 2

De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 tenlastegelegde feit in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] niet kan worden bewezen en dat daardoor de verweten witwasfeiten niet kunnen worden bewezen. Naar het standpunt van de raadsvrouw dient verdachte van deze feiten te worden vrijgesproken.
De rechtbank heeft het onder 1 tenlastegelegde feit in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] bewezen geacht. Op grond van de hierna opgenomen bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Gelet op de grote bedragen, en de handelingen die door verdachte zijn verricht wist verdachte, op zijn minst in voorwaardelijke zin, dat de gelden van misdrijf afkomstig waren.
Verdachte heeft geen verklaring gegeven waarom het nodig was dat de kluishuur, de bankrekeningen en de appartementsrechten op zijn naam gesteld moesten worden, terwijl hij wist dat deze voorwerpen aan [medeverdachte 1] toebehoorden.
Hiermee heeft hij willens en wetens meegewerkt aan het opzetten van een schijnconstructie.
De rechtbank acht de feiten wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen waarbij de in de voetnoten opgenomen paginanummers dan wel documenten steeds verwijzen naar het dossier Austin met dossiernummer 04BRF10011.
Uit het proces-verbaal [1] dat met betrekking tot de verweten witwashandelingen is opgemaakt komt het volgende naar voren.
Bij de [naam bank] te [plaats] worden door medeverdachten
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de volgende (relevante) rekeningen aangehouden [2] :
a. Privérekening van [medeverdachte 1] [rekeningnummer] welke is geopend op 07-06-2010
;
b. Zakelijke rekening van [naam BV] (directeur [medeverdachte 1]) [rekeningnummer] welke is geopend op 03-06-2010
.Beschikkingsbevoegden zijn [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2];
Op 8 juni 2010 komen er overschrijvingen binnen ter hoogte van ongeveer 363.000 euro op rekening [rekeningnummer]. Op 15 juni 2010 wordt van deze rekening 350.000 euro contant opgenomen [3] .
Uit informatie van een aan de Duitse autoriteiten gericht rechtshulpverzoek komt het volgende naar voren [4] .
Op 27 juli 2010 wordt een gesprek tussen[naam] (politie te Osnabrück) en de [naam bank]vastgelegd. Uit dit gesprek blijkt dat [medeverdachte 1] bij de [naam bank] de vraag heeft gesteld of hij anoniem een kluis kan huren bij de bank. Als de bankmedewerker zegt dat dit niet kan, vraagt hij of het dan mogelijk is een kluis te openen op naam van een ander.
Sinds 02 augustus 2010 heeft de verdachte [verdachte] een rekening bij de[naam bank] te [plaats] met het nummer [rekeningnummer]. Uit een e-mail van de [naam bank] gericht aan[naam] (politie Osnabrück) blijkt dat er geld gestort wordt op deze rekening van [verdachte]. Ook blijkt uit die e-mail dat [verdachte] sinds 02 augustus 2010 bij de bank een kluis huurt onder nr. 156. Tussen 8 augustus 2010 en 03 november 2010 heeft [verdachte] de kluis totaal 8 keer bezocht.
In het rechtshulpverzoek bevindt zich overzicht van een aantal mutaties op de bovengenoemde bankrekening van [verdachte]. De meest opvallende mutaties zijn:
- 21-10-2010 een kaststoring van 96.950 euro en
- 25-10-2010 een kasstorting van 197.500 euro.
Op 21 oktober 2010 en 25 oktober 2010, de data dat de kluis van [verdachte] geopend wordt, wordt door [medeverdachte 1] tevens de, hierboven genoemde kasstortingen gedaan. De toegang tot de kluisruimte geschiedt middels een VR-BankCard.
Op 13 januari 2011 opent [verdachte] een rekening bij de [naam bank] te [plaats]. Het rekeningnummer dat hij krijgt is [rekeningnummer].
[verdachte] heeft sinds 14 januari 2011 bij de [naam bank] een kluis. Het nummer van de kluis is[nummer]. Uit RHV-007-02-02 en RHV-007-02-02-V blijkt dat naast [verdachte] tevens [medeverdachte 2] gemachtigd is voor deze kluis.
Op grond van een rechtshulpverzoek aan Duitsland is er op 19 juli 2011 een doorzoeking ter inbeslagneming van de daarvoor vatbare voorwerpen verricht op de volgende adressen:
- [Adres] te [plaats], een bedrijfspand, in gebruik bij [naam bank], met het doel het openen van een kluis, nummer [nummer] op naam van [verdachte];
Tijdens de doorzoeking in de kluis van de [naam bank] te [plaats] werden de volgende zaken aangetroffen en conform artikel 94a Wetboek van Strafvordering in beslag genomen:
- € 150.000,- in contanten (3 pakjes met elk 500 stuks € 100,- biljetten) en
- 2.0 kilogram goud in 2 pakjes met elk 10 stuks 100 gram baren.
Op 8 november 2010 verschijnen bij de [naam bank] te [plaats] de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Met behulp van een overschrijvingsformulier willen zij een bedrag van € 295.000,- overmaken naar een Nederlandse rekening met het nummer [rekeningnummer]. Het geld moet overgemaakt worden van rekening [rekeningnummer]. Deze rekening staat op naam van de verdachte [verdachte]. Omdat volgens de bank de handtekening op het overschrijvingsformulier niet correct is, wordt de overboeking door de bank niet uitgevoerd.
Vervolgens neemt de bank telefonisch contact op met de verdachte [verdachte] en zij deelt hem mede dat de overboeking niet uitgevoerd zal worden. Deze weigering wordt schriftelijk bevestigd ondanks het uitdrukkelijk telefonische verzoek van [verdachte] aan de bank om de overboeking wel uit te voeren.
Twee dagen later, namelijk op 10 november 2010, verschijnen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wederom bij de [naam bank] te [plaats]. Aan de bank verstrekken zij nu twee overboekingen. Eén overboeking heeft betrekking op een bedrag van
€ 149.198,82 en de andere op een bedrag van € 138.579,60. Beide bedragen dienen wederom ten laste van rekening [rekeningnummer] t.n.v. [verdachte] worden overgemaakt naar de Nederlandse rekening met het nummer [rekeningnummer] t.n.v. notaris [naam] te [plaats].
Wederom neemt de bank telefonisch contact op met de verdachte [verdachte]. Die verklaart tegen de bank dat hij op dat moment in Polen is en niet naar de bank kan komen. Voor de tweede maal maakt de bank het geld niet over naar de rekening van de notaris.
Op 16 november 2010 wordt het geld overgeboekt naar de rekening van notaris mr. [naam] te [plaats].
Op 19 november verschijnt de verdachte [verdachte] bij notaris mr. [naam] te [plaats]. Op deze dag worden bij genoemde notaris twee appartementen geleverd. Het gaat om de appartementen aan de volgende twee adressen en bijbehorende koopsom:
- [Adres 1] te [plaats] € 130.000,-
-[Adres 2] te [plaats] € 140.000,-
Beide koopsommen zijn betaald middels storting op de rekening van notaris [naam].
Uit de verklaring van[getuige] blijkt het volgende.
"Ik werkte bij [naam]. Daar stond het pand van[Adres 2] te koop.[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zijn toen bij dat pand komen kijken. Dat was voor een persoon genaamd [verdachte]. Zij vertelden tegen mij dat zij bemiddelden voor [verdachte]. lk denk ergens rond augustus/september 2010. Door [verdachte] werd dit pand gekocht en blijkbaar ook de woning gelegen aan de [Adres 1] werd rond die periode ook gekocht. lk heb alleen maar contact gehad met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. lk heb weleens gevraagd aan één van hun of ik een telefoonnummer kon krijgen van [verdachte] maar dit was niet nodig omdat zij voor hem bemiddelden".
Verder verklaart [getuige] [verdachte] nooit persoonlijk gezien te hebben of contact mee gehad. Met betrekking tot de verhuur heeft [getuige] contact met [medeverdachte 1].
Verder verklaart [getuige]: "Ik heb alleen in het van [Adres 2] bemiddeld tussen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [naam]. Zij zochten een pand om in te beleggen voor [verdachte]. Toen [verdachte] de woning opgeleverd had gekregen werd aan mij gevraagd of er kon worden bemiddeld in verhuur. Ze waren op zoek naar een beheerder voor dit pand. lk heb toen uit eigen beweging dit geregeld voor het [Adres 2]. Gelijktijdig werd over een ander pand gesproken aan de [Adres 1] te [plaats]. Die was al in hun bezit en volgens hun ook van [verdachte]. Ze wilden dat ik ook van dit pand de beheerder zou worden en namens [verdachte] de huur en de contracten regelde".
[getuige] verklaart dat er nog geen opdracht tot dienstverlening met een handtekening van [verdachte] is opgemaakt en dat er weinig contact is. [getuige] ontvangt de huren en boekt deze over naar een door [medeverdachte 1]en [medeverdachte 2] opgegeven bankrekening [rekeningnummer] op naam van [verdachte], [Adres].
In een e-mail geeft [getuige] aan dat er elke maand € 1.924,56 overgemaakt wordt naar eerder genoemd rekeningnummer.
Tijdens de doorzoeking ter inbeslagneming in de woning van verdachte [verdachte] aan de [Adres] op 19 juli 2011 is een geldleningovereenkomst (C.02.01.13.01) in beslag genomen. Genoemde geldleningovereenkomst is op 19 november 2010 opgemaakt door medeverdachte [medeverdachte 1] en verdachte [verdachte], in de respectievelijke hoedanigheid van schuldeiser en schuldenaar.
In genoemde geldleningovereenkomst wordt door de schuldeiser een bedrag van € 300.000,- geleend aan de schuldenaar.
In de geldleningovereenkomst wordt niet gesproken over:
- Een looptijd van de lening;
- In welke termijnen dient te worden terugbetaald;
- Op welke rekening de betalingen moeten plaatsvinden;
- Op welke wijze de lening wordt verleend.
Uit onderzoek naar uitgaven vanaf de rekening van medeverdachte [medeverdachte 1]: [rekeningnummer] en [rekeningnummer] en de overige bankrekeningnummers is gebleken dat er geen directe geldverplaatsing van € 300.000,- naar de bankrekeningnummers, in gebruik bij verdachte [verdachte], heeft plaats gevonden omstreeks de datum van de geldlening dan wel in de onderzoeksperiode. Daar komt bovenop dat uit analyse van afschriften van bovengenoemde bankrekeningen niet geconstateerd is dat er sprake is van een rentebetaling.
Bij de doorzoeking ter inbeslagneming wordt op het adres [Adres] van medeverdachte [medeverdachte 2] o.a. een document (B.01.03.02.02) aangetroffen, welke op naam staat van verdachte [verdachte]. Het betreft een opheffing van een bankrekening op naam van verdachte [verdachte] van een Duitse bankrekening. Dat betreft de rekening die verdachte [verdachte] sinds 02 augustus 2010 heeft bij de [naam bank] te [plaats] met het nummer [rekeningnummer].
In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen is een verklaring opgenomen van verdachte [verdachte] d.d. 06 mei 2013.
[verdachte] geeft in deze verklaring aan dat hij op verzoek van [medeverdachte 1] een kluis heeft gehuurd bij de [naam bank] in [plaats], Duitsland. De in die kluis aangetroffen 150.000 euro welke was verpakt in seal bags, en 2 kilogram goud was van [medeverdachte 1] en is door [verdachte] in die kluis gelegd op verzoek van [medeverdachte 1].
[verdachte] wist dat [medeverdachte 1] goed verdiend had en hij veronderstelde dat het verzoek van [medeverdachte 1] te maken met het feit dat [medeverdachte 1] niet zoveel geld in huis wilde hebben.
[medeverdachte 1] kon die kluis niet openen.
[verdachte] heeft aangegeven dat hij de eigenaar van het geld en goud bekend heeft gemaakt op verzoek van [medeverdachte 1].
Over de aankoop van de panden in [plaats] heeft [verdachte] verklaard dat de bedragen (in totaal 295.000 euro) die[medeverdachte 1]en [medeverdachte 2] probeerden over te maken vanuit Duitsland naar Nederland toebehoorden aan [medeverdachte 1].

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
feit 1
dat hij in de periode van 10 november 2010 tot en met 06 mei 2013 in Nederland en/of in [plaats], meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
voorwerpen, te weten
a. twee geldbedragen (van EURO 149.198,82 en EURO 138.579,60), en
b. het appartementsrecht/de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van het appartement [Adres 1]te [plaats], en
c. het appartementsrecht/de bevoegdheid tot het uitsluitend gebruik van het appartement [Adres 2] te [plaats],
heeft verworven, en voorhanden heeft gehad, en daarvan gebruik heeft gemaakt door genoemde appartementen te verhuren, en heeft omgezet door die geldbedragen over te maken,
en
van die voorwerpen de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld, en heeft verborgen en verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen was,
terwijl hij, verdachte, en diens medeverdachten wisten, dat bovenomschreven voorwerpen
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
feit 2.
hij op 19 juli 2011 in Nederland of in [plaats] tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten
a. een geldbedrag van EURO 150.000,=, en
b. 2.000 gram goud, voorhanden heeft gehad,
en
in de periode van 19 juli 2011 tot en met 07 mei 2013, in Nederland en/of in [plaats] tezamen en in vereniging met een ander,
van die voorwerpen de werkelijke aard en de herkomst heeft verhuld
terwijl hij, verdachte, en diens medeverdachte wisten, dat bovenomschreven voorwerpen
- onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht. De in de bewijsmiddelen opgenomen andere geschriften zijn uitsluitend gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het bewezen geachte levert op:
onder 1 en 2, telkens:
medeplegen van witwassen,
telkens strafbaar gesteld bij artikel 420bis in verbinding met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van geld dat door zijn medeverdachte [medeverdachte 1] was verkregen uit strafbare feiten gepleegd door [naam BV]van welke vennootschap die [medeverdachte 1] oprichter en directeur was. Verdachte heeft zich ervoor geleend mee te werken aan een schijnconstructie om geld wit te wassen door het op papier aangaan van een lening en via een Duitse bank aankopen van een tweetal panden in [plaats]. Voorts heeft verdachte zich ervoor geleend in een door hem in Duitsland gehuurde kluis voor die [medeverdachte 1] een groot geldbedrag en twee kilo goud te verhullen, eveneens afkomstig van strafbare feiten.
Witwassen ondermijnt de formele economie en schaadt de integriteit van het financiële stelsel. Bovendien wordt door witwassen een richtige belastingheffing verijdeld. In de samenleving is een groeiende weerzin tegen frauduleus handelen –zoals witwassen- merkbaar.
Verdachte is niet eerder voor het plegen van een misdrijf veroordeeld.
Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een werkstraf voor de duur van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden opleggen.
De rechtbank gaat voorbij aan de gevorderde verbeurdverklaring van de appartementen als opgenomen in de tenlastelegging nu die appartementen verbeurd worden verklaard bij medeverdachte [medeverdachte 1].

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 en 2 tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
 een gevangenisstraf voor de duur van
6 maandengeheel voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
 een taakstraf bestaande uit
180 uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis voor de duur van
90 dagenzal worden toegepast;
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter en mrs. J.G. de Bock en M.A.A. van Capelle, rechters in tegenwoordigheid van D.C. Witvoet, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 04 juli 2014.

Voetnoten

1.p.1117ev tevens inhoudende verwijzingen naar onderliggende ambtshandelingen en rechtshulpverzoeken
2.p.1132
3.AH-001-01-A-08
4.p.1135