ECLI:NL:RBNNE:2014:3240

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
2 juli 2014
Publicatiedatum
3 juli 2014
Zaaknummer
C-17-124501 - HA ZA 13-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige onttrekking van grondwater door Wetterskip Fryslân leidt tot verzakkingen van woningen

In deze zaak vorderden [A] c.s. en [C] c.s. dat de rechtbank zou verklaren dat het Wetterskip Fryslân onrechtmatig had gehandeld door grondwater aan hun percelen te onttrekken, wat zou hebben geleid tot verzakkingen van hun woningen. De eisers stelden dat er te veel bemaling had plaatsgevonden en dat de grondwaterstand onrechtmatig was verlaagd door de werkzaamheden van het Wetterskip. De rechtbank oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd om hun stellingen te onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de eisers niet in staat waren om aan te tonen dat de onttrekking van grondwater door het Wetterskip onrechtmatig was en dat de waterloop niet was gewijzigd op een wijze die als onrechtmatig kon worden gekwalificeerd. De rechtbank wees de vorderingen van [A] c.s. en [C] c.s. af en veroordeelde hen in de proceskosten. De rechtbank concludeerde dat, zelfs als er onrechtmatige onttrekking van grondwater zou zijn vastgesteld, dit niet aan het Wetterskip kon worden toegerekend, omdat de aannemer Oosterhuis niet als ondergeschikte van het Wetterskip kon worden beschouwd. De rechtbank benadrukte dat de overheid niet als bedrijf wordt beschouwd in de zin van artikel 6:171 BW, waardoor aansprakelijkheid voor de daden van de aannemer niet kon worden aangenomen. Het vonnis werd uitgesproken op 2 juli 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/124501 / HA ZA 13-21
Vonnis van 2 juli 2014
in de zaak van

1.[A],

wonende te [woonplaats],
2.
[B],
wonende te[woonplaats],
3.
[C],
wonende te [woonplaats],
4.
[D],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. B. Korvemaker te Leeuwarden,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WETTERSKIP FRYSLÂN,
zetelend te Leeuwarden,
gedaagde,
advocaat mr. J.H. Tuit te Almere.
[A] en [B] zullen hierna gezamenlijk [A] c.s. worden genoemd. [C] en [D] zullen hierna gezamenlijk [C] c.s. worden genoemd. Het Wetterskip Fryslân zal hierna het Wetterskip worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[A] c.s. is eigenaar van een (recreatie)woning gelegen aan de [adres].
2.2.
[C] c.s. is eigenaar van een (recreatie)woning gelegen aan de [adres].
2.3.
De woningen liggen naast elkaar. Het terrein waarop de woningen staan, staat bekend als "de Haanskrite", en is gelegen in de nabijheid van het Pikmeer.
2.4.
Ter hoogte van een (recreatie)woning gelegen aan de[adres] bevindt zich een gemaal, dat in eigendom toebehoort aan het Wetterskip.
2.5.
In opdracht van het Wetterskip is door Grontmij onder besteknummer WF209-90 en projectnummer 282334 een bestek opgesteld, conform de RAW-systematiek voor het vervangen van drie gemalen en drie stuwen/inlaten. Eén van de te vervangen gemalen betreft vorenbedoeld gemaal te Grou.
2.6.
Om de werkzaamheden, te weten het slopen van het oude gemaal en het plaatsen van het nieuwe gemaal, te kunnen uitvoeren, is het gemaal stilgezet en is een droge ruimte gecreëerd. Grontmij heeft in het bestek voorzieningen voorgeschreven om het onderpand (dat gemiddeld op een niveau van - 1,40 nap staat) en het bovenpand (dat gemiddeld op een niveau van - 0,52 nap staat) af te dammen. Grontmij heeft daartoe voorgeschreven dat een deel van de sloot wordt afgedamd en leeggepompt. Tevens is in het bestek voorgeschreven dat er een separate pompvoorziening dient te worden getroffen om een ongestoorde afvoer van het onderpand naar het bovenpand te waarborgen.
2.7.
In het bestek is hieromtrent het volgende - voor zover van belang - opgenomen:
BESTEKSPOSTNUMMER
(…)
OMSCHRIJVING
(…)
310210
Ontwerpen en berekenen hulpconstructies.
Betreft het ontwerpen en het berekenen van de in bestekspost 110230 en 110250 genoemde hulpconstructies ten behoeve van de bouwwerkzaamheden
Bodemgegevens: zie sonderingen
Uitgangspunten en randvoorwaarden
- waterpeil t.p.v. onderpand is -1,40 n.a.p;
- waterpeil t.p.v. bovenpand is -0,52 n.a.p;
- de bovenkant van de waterkerende hulpconstructie dient minimaal 0,75 m hoger dan het naastgelegen waterpeil te zijn;
- verlaging van de waterstand buiten de bouwkuip is niet mogelijk;
- het verlagen van de waterstand binnen de bouwkuip is wel toegestaan;
- Waterkerende hulpconstructie waterkerend aansluiten op bestaande constructie; (…)
310230
Toepassen stalen damwand bouwkuip onderpand. Betreft het toepassen van een stalen damwand aan de instroomzijde van het gemaal.
Profiel stalen damwand en eventuele stempeling van de stalen damwand ter keuze van de aannemer. Afmetingen stalen bouwkuip ter keuze van de aannemer.
Periode van instandhouding: zolang als voor de uitvoering noodzakelijk is.
310250
Toepassen stalen damwand bouwkuip bovenpand.
Betreft het toepassen van een stalen damwand aan de uitstroomzijde van het gemaal.
Profiel stalen damwand en eventuele stempeling van de stalen damwand ter keuze van de aannemer. Afmetingen stalen bouwkuip ter keuze van de aannemer.
Periode van instandhouding: zolang als voor de uitvoering noodzakelijk is.
3103
Tijdelijke pompvoorziening
310310
Toepassen tijdelijke pompvoorziening
Betreft: aanbrengen, instandhouden en nadien verwijderen tijdelijke pompvoorziening.
Uitvoeringswijze: ter keuze van de aannemer.
Periode van instandhouding: zolang als voor de uitvoering noodzakelijk is.
De noodpomp dient dezelfde capaciteit te hebben als de nieuw aan te brengen pomp.
Capaciteit: 5 m3/min.
Capaciteit aantonen d.m.v. pompcurve
De aandrijving ter keuze van en voor rekening van de aannemer. (…)
313
BEMALINGEN
313010
Toepassen bemaling onderpand.
Betreft het toepassen van bemaling in de bouwkuip aan de instroomzijde van het gemaal.
Waterstand verlagen tot zover voor uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is.
Aannemer dient uit te gaan van bronbemaling.
Verdere dimensionering van de bemaling ter keuze van de aannemer.
Periode van instandhouding afhankelijk van de uitvoeringswijze van de aannemer
Aanbrengen debietmeetpunt in de afvoerleiding van de bemaling. Meting debiet met totaaltelling van de afgevoerde hoeveelheid water 1 x / dag.
313030
Toepassing bemaling bovenpand.
Betreft het toepassen van bemaling in de bouwkuip aan de uitstroomzijde van het gemaal.
Waterstand verlagen tot zover voor uitvoering van de werkzaamheden noodzakelijk is.
Aannemer dient uit te gaan van bronbemaling.
Verdere dimensionering van de bemaling ter keuze van de aannemer.
Periode van instandhouding afhankelijk van de uitvoeringswijze van de aannemer
Aanbrengen debietmeetpunt in de afvoerleiding van de bemaling. Meting debiet met totaaltelling van de afgevoerde hoeveelheid water 1 x / dag.
2.8.
Het Wetterskip heeft bij haar CAR-verzekeraar, Delta Lloyd, melding gedaan van de werkzaamheden. In het formulier is - voor zover van belang - het volgende aangegeven:
Werkzaamheden
Korte omschrijving
Het vervangen van 3 gemalen
(…)
Reden van de melding
(aankruisen)
(…)
Heiwerk binnen 15 meter van belending
x damwanden
x paalfundering
tbv Nabij woningen op percelen kad bekend 1 2 3
Grou sectie C 1614 1429 en 1658 (…) 5 6 7
ja
ja
(…)
Bemalingswerkzaamheden
(…)
tbv
Het toepassen van bronbemaling voor een periode van ca 2 tot 3 weken
Graag onderstaande stukken indien beschikbaar bijvoegen
1. sonderingsrapport
2 funderingsadvies
3 palenplan
4 bemalingsadvies
5 voorblad vooropnamerapport
6 gegevens fundaties belendingen
7 situatietekeningen"
2.9.
De heer [X] van Delta Lloyd heeft de onderhavige locatie bezichtigd en verzocht om van de woningen aan de[adres] en aan[adres] vooropnames te maken met het doel bestaande scheurvorming in de opgenomen gebouwen vast te leggen.
2.10.
Bij brief van 20 april 2010 heeft het Wetterskip omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen werkzaamheden.
2.11.
Bij brief van 3 juni 2010 heeft het Wetterskip de direct omwonenden geïnformeerd over de voorgenomen vooropname van onder meer de woning van [A] c.s.
2.12.
De heer [Y], makelaar te [plaats] (hierna te noemen: [Y]), heeft de vooropname van de woning van [A] c.s. uitgevoerd. [Y] heeft foto's gemaakt van de binnenkant en de buitenkant van de woning van [A] c.s.
2.13.
De werkzaamheden ten behoeve van de vervanging van het gemaal zijn uitgevoerd door (een rechtsopvolger van) Oosterhuis BV gevestigd te Hoogezand (hierna te noemen: Oosterhuis).
2.14.
De voorbereidende werkzaamheden zijn begonnen op 7 oktober 2010. In week 41 van 2010 is het bestaande gemaal gesloopt en op 22 oktober 2010 is door Fortec, de onderaannemer voor het bemalen, de bemaling aangebracht. Er heeft zowel open bemaling middels een vuilwaterpomp, die gebruikt is voor het overpompen van het onderpand naar het bovenpand, als bronbemaling plaatsgevonden.
2.15.
Bij de uitvoering van de werkzaamheden is gekozen voor een slootschot, een lichtere constructie dan de in het bestek genoemde damwandconstructie.
2.16.
Bij brief van 4 maart 2011 hebben [A] c.s. en [C] c.s. het Wetterskip aansprakelijk gesteld. In hun brief hebben zij - voor zover van belang - het volgende geschreven:
"In februari 2011 hebben wij geconstateerd dat na de werkzaamheden van de aanleg gemaal, [adres], verzakkingen zijn opgetreden aan onze huizen [adres].
Tijdens de bouwwerkzaamheden welke in opdracht van Wetterskip Fryslân zijn uitgevoerd is gebruik gemaakt van een bronbemaling. Deze bemaling heeft een dusdanige invloed op de ondergrond gehad dat onze funderingen zijn gaan verzakken.
Op grond van onze bevindingen en constateringen stellen wij u dan ook aansprakelijk voor de door ons geleden en nog te lijden schade aan onze woningen."
2.17.
Het Wetterskip heeft de brief van [A] c.s. en [C] c.s. doorgezonden aan Delta Lloyd. Op verzoek van Delta Lloyd is het expertisebureau Lengkeek Expertises (hierna te noemen: Lengkeek) ingeschakeld. De heer ing. H.W. van der Meulen (hierna te noemen: Van der Meulen) van Lengkeek heeft op basis van twee bezichtigingen op 18 maart 2011 en 24 juni 2011 en verkregen informatie, waaronder bouwtekeningen van de woningen, bij brief van 20 juli 2011 partijen geïnformeerd over zijn bevindingen.
2.18.
Vervolgens is tussen Lengkeek en de heer ir. H. Janssen van Hanselmangroep Expertises (hierna te noemen: Hanselman), die [A] c.s. en [C] c.s. heeft geadviseerd, gecorrespondeerd over de aansprakelijkheidsstelling in dezen en het causaal verband tussen de gestelde schade en de in opdracht van het Wetterskip uitgevoerde werkzaamheden.
2.19.
Op 25 april 2013 heeft Van der Meulen zijn afsluitende expertiserapport uitgebracht aan Delta Lloyd. Voor zover van belang, is daarin het volgende opgenomen:
"
OMSCHRIJVING UITGEVOERDE WERKZAAMHEDEN
In verband met de aanleg van het gemaal is gedurende een periode van 3 weken in oktober en november 2010 een open bouwputbemaling toegepast. Naast de bouwputbemaling is sprake van de reguliere polderbemaling, die overigens ongewijzigd is gebleven. Ten behoeve van de werkzaamheden zou de sloot oorspronkelijk volgens het bestek aan weerszijden van het gemaal worden voorzien van een damwand.
In afwijking op het bestek is, na overleg tussen de betrokken partijen, aan beide zijden echter een stalen slootschot toegepast. Deze zogenaamde slootschotten dienden, evenals de oorspronkelijke damwand, slechts als tijdelijke dam in de sloot om de werkzaamheden rond het gemaal in den droge uit te kunnen voeren. De voornoemde wijziging heeft geen invloed uitgeoefend op de grondwaterstand. De damwanden zouden net als de slootschotten worden aangebracht om de toevoer van water via de sloot richting de bouwkuip te voorkomen. Daarnaast is er een tijdelijke pomp geïnstalleerd als bypass tussen het lage en het hoge deel van de sloot.
De open bouwkuip is gedurende drie weken droog gehouden middels een open (filter)bemaling. De open bouwkuip is aan drie zijden (de westkant, de oostkant en de zuidkant) voorzien van filters met een hart—op—hart afstand van 2 meter die op een diepte van 9,5 meter water hebben onttrokken. Tijdens de uitvoering bleek dat de filters de bouwkuip niet droog konden krijgen. Dit is achteraf verklaard doordat werd gewerkt op het grensgebied van het oppervlaktewater en het polderpeil. Het water werd op deze diepte met name uit de boezem onttrokken en minder uit de polder. De zuidzijde van het gerealiseerde gemaal en dus de eerste filters van de aangebrachte bemaling bevinden zich op circa 9 meter van het oppervlaktewater (het meer).
Door de relatief gemakkelijke toestroom van water bleek het noodzakelijk om een horizontale drainage bij te plaatsen op circa 3,5 meter diepte alsmede een noodoverloop die het water uit de sloot over het slootschot heeft gepompt.
In deze periode is 3.442 m3 water onttrokken. Dit is gemiddeld circa 5,3 kubieke meter per uur. Beneden de 10 kubieke meter wateronttrekking per uur hoeft geen onttrekkingvergunning aangevraagd te worden. De werkzaamheden zijn overeenkomstig de ter zake toepasselijke normen uitgevoerd.
Aan de westzijde van de kavels van tegenpartijen is een houten damwandconstructie aanwezig die parallel aan de sloot is aangebracht. Deze damwand maakte geen deel uit van de werkzaamheden. Hieronder treft u aan een aantal foto’s van de voornoemde damwand.
(…)
ONDERZOEK
Wij bezochten tegenpartijen op vrijdag 18 maart 2011. De woningen van beide tegenpartijen zijn gebouwd in 1962. Ze zijn van hout gebouwd op een stenen voet. De woningen zijn gelegen op een recreatieterrein in een polder in een waterrijk gebied.
Tegenpartijen geven aan dat gedurende een lange periode het grondwaterniveau van een sloot naast het terrein is verlaagd vanwege de aanleg van een gemaal. Hierdoor zouden de voornoemde verzakkingen zijn ontstaan. De woningen zouden volgens tegenpartijen niet op palen gefundeerd zijn, maar op een betonnen funderingsvoet.
Wij hebben in verband met ons onderzoek bij tegenpartijen informatie opgevraagd die betrekking heeft op de oorspronkelijke bouwwijze en funderingswijze.
Uit de door ons ontvangen bouwtekeningen blijkt dat de woningen zijn gefundeerd middels een betonnen ringbalk en een aantal poeren die zijn afgesteund op een houten palenfundering. De houten palen zijn voorzien van een betonopzetter. De houten palen hebben een lengte van circa 3,5 meter en zijn conform de bouwtekening afgesteund op een zandplaat. Hieronder treft u aan een doorsnede zoals weergegeven op de van tegenpartij ontvangen tekening.
Wij hebben geconstateerd dat het waterpeil van het oppervlaktewater zich op circa -0,50 meter ten opzichte van NAP bevindt. Het niveau van het water van de onderhavige sloot aan de andere zijde van de woningen is circa 80 tot 90 centimeter lager gelegen dan het oppervlaktewater.
Tussen de voorzijde en de achterzijde van de kavels van tegenpartijen is derhalve een niveauverschil in de grondwaterstand. Langs deze lijn is derhalve al geruime tijd sprake van een verhanglijn. Het niveau van het water in de polder is tijdens de uitvoering van de werkzaamheden niet gewijzigd behalve plaatselijk rondom de bouwkuip daar waar bemalingwerkzaamheden zijn uitgevoerd.
De afstand van de woningen tot het water aan de voorzijde is circa 15 meter. De afstand aan de achterzijde van de woning van tegenpartij Anema tot het slootje is tevens circa 15 meter.
De normaal optredende verhanglijn in het gebied rondom de open bouwkuip zal tijdelijk zijn gewijzigd tijdens het droogmaken van de open bouwkuip. De houten damwand tussen de woningen van tegenpartijen en het slootje is naar alle waarschijnlijkheid doorgezet tot op een diepte van circa 3 meter beneden het maaiveld. Deze houten damwand zal een snelle daling van het grondwaterniveau achter de damwand hebben belemmerd.
Het grondwater is onttrokken in een relatief natte periode waardoor de kans dat het grondwater is verlaagd tot beneden de geschatte laagste grondwaterstand relatief klein is.
Tegenpartij [A]
Van de woning van de tegenpartij G. Anema—[A] ([adres]) is een vooropname beschikbaar. In deze vooropname wordt enkel de destijds geconstateerde scheurvorming beschreven. Het niet horizontaal liggen van de vloeren wordt niet beschreven. Vooralsnog zijn door ons tijdens ons bezoek geen verschillen geconstateerd met de in de vooropname beschreven scheurvorming.
Tegenpartij [A] wees ons op de verzakking van de begane grond vloer. Wij constateerden dat deze betegelde vloer niet in waterpaslijn is. Wij hebben gemeten dat de vloer circa 2 centimeter afloopt over een lengte van 2 meter richting de achterzijde van de woning. Tegenpartij gaf aan dat de badkamer (aan de achterzijde) in een later stadium is gerealiseerd. In deze ruimte, alsmede in de keuken aan de voorzijde van de woning, is door ons een afschot gemeten van circa 1 centimeter per meter.
Uit de aan ons beschikbaar gestelde gegevens/informatie blijkt dat de inrichting van de bad kamer niet oorspronkelijk is, maar in een later stadium is gebouwd. Opmerkelijk hierbij is dat door ons is gemeten dat het ligbad in de badkamer nagenoeg waterpas is.
Tegenpartij [C]
Tegenpartij [C], eigenaar van de woning [adres], wees ons tijdens het eerste bezoek op de verzakking van de begane grond vloer, op scheefstand van vloeren, op kiervorming tussen vloer en wand van een badkamer en verzakking van het maaiveld. Wij constateerden dat de begane grondvloer niet in waterpaslijn is. Wij hebben gemeten dat de vloer circa 1 centimeter afloopt over een lengte van 2 meter. Daarnaast wees tegenpartij ons op de scheefstand van een houten berging. Wij constateerden dat deze berging ernstig is verzakt.
Tegenpartij [C] heeft later nog melding gemaakt van het ontstaan van een schuin aflopende kier boven een deur van het toilet en vermeende verergering van de kier tussen vloer en wand van de badkamer.
CONCLUSIES
Tegenpartij [A]
Zoals voornoemd zijn door ons tijdens ons bezoek geen verschillen geconstateerd met de in de vooropname beschreven scheurvorming. De krachten die ons inziens noodzakelijk zijn voor het veroorzaken van de geconstateerde verzakking, in de relatief korte periode na de uitgevoerde werkzaamheden, zouden aan de buitenzijde van de woning tot duidelijke sporen moeten hebben leiden. Deze deformatietekenen hebben wij niet aangetroffen.
Uit de aan ons beschikbaar gestelde gegevens/informatie blijkt dat de inrichting van de badkamer niet oorspronkelijk is, maar in een later stadium is gebouwd. Opmerkelijk hierbij is dat door ons is gemeten dat het ligbad in de badkamer nagenoeg waterpas is.
Wij concludeerden dat bij de renovatie van de badkamer kennelijk is geanticipeerd op de al bestaande scheefstand van de woning.
Tegenpartij [C]
De door tegenpartij gemelde scheefstand van de berging en aangekoppelde houten schutting uit zich in duidelijk zichtbaar blijvend vervormde houten planken. Het schilderwerk van de schutting vertoont al onthechting ter plaatse van de spanningslijnen” in het hout. Hieronder treft u aan een aantal foto’s van de aangetroffen situatie met betrekking tot de berging.
(…)
Op basis van de door ons aangetroffen kenmerken van de gemelde problemen ten aanzien van de houten berging en schutting concludeerden wij dat de vervorming van de houten planken c.q. houten onderdelen van de berging en schutting niet kunnen zijn ontstaan in een relatief zeer korte periode. Ten aanzien van dit onderdeel van de claim is sprake van bestaande problemen.
Tegenpartij wees ons op een schuin aflopende kier boven de deur van het toilet. Zie de onderstaande foto’s.
(…)
Gelet op het feit dat de deur nergens aanloopt tegen stijl of dorpel, in combinatie met het feit dat de deur aan weerszijden goed aansluit zonder kiervorming en aan de onderzijde even eens niet aanloopt en ons niet gebleken is dat de deur recent door tegenpartij is “pasgemaakt”, concludeerden wij dat met betrekking tot dit onderdeel van de claim sprake is van bestaande problemen.
Op basis van de door ons aangetroffen kenmerken van de kiervorming tussen wand en vloer van de badkamer concludeerden wij dat er geen verergering is opgetreden in de periode tussen ons eerste en tweede bezoek.
Indien er door de uitgevoerde werkzaamheden al enige uitbreiding van de bestaande problemen heeft plaatsgevonden, hetgeen overigens niet is gebleken, dan nog zal dit ons in ziens geen extra herstelkosten met zich meebrengen dan oorspronkelijk noodzakelijk zou zijn geweest.
Conclusie algemeen
Wij concludeerden dat, wanneer de scheefstand niet is beschreven in het bij de vooropname behorende tekstdeel, dit niet automatisch betekent dat de scheefstand voor uitvoering van de werkzaamheden niet aanwezig geweest kan zijn.
Met betrekking tot de gestelde problemen inzake het in algemene zin verzakken van de woning kon door wederpartij niet worden aangetoond of en in hoeverre hier sprake is van bestaande problemen dan wel dat hier een verband met het uitgevoerde werk zou bestaan. Met het enkelvoudige feit dat er thans sprake is van scheefstand is niet aangetoond dat de woningen voor uitvoering van de werkzaamheden in waterpaslijn zijn geweest en dat deze scheefstand een verband kent met de aanleg van het gemaal.
De krachten die ons inziens noodzakelijk zijn voor het veroorzaken van de geconstateerde verzakking in de relatief korte periode na de uitgevoerde werkzaamheden zouden aan de buitenzijde van de woning tot duidelijke sporen moeten hebben leiden.
Gelet op het ontbreken van deze zichtbare deformatietekenen is een causaal verband met betrekking tot dit punt geenszins aangetoond en zelfs ook niet aannemelijk.
Hierbij willen wij nog de kanttekening plaatsen dat de vloeren van de woning vrijdragend zijn, ze worden afgesteund op de funderingsbalk. De woning is volgens de aan ons beschikbaar gestelde gegevens/tekening gebouwd op houten palen met betonopzetters. De houten palen zijn afgesteund op een zandplaat op circa 4 meter diepte.
Indien er in deze kwestie al sprake zou zijn geweest van een (tijdelijk) lager grondwaterpeil waardoor natte veenlagen zouden zijn ingedroogd en dientengevolge inklinken, zou dit mogelijk een plaatselijke verzakking van het maaiveld tot gevolg kunnen hebben. Het ons in ziens uitgesloten dat in dat geval een invloed zou zijn uitgeoefend op het zandpakket waarop de houten palen zijn afgesteund. Daarnaast is het sowieso onwaarschijnlijk dat een inklinking c.q. verdichting zou kunnen ontstaan van het voornoemde zandpakket indien deze zandlaag droog zou zijn komen te staan.
Indien sprake is van een dergelijk funderingsysteem van houten palen met betonopzetters kan bij een langdurige of permanente grondwaterstandverlaging zogenaamde paalkoprot” ontstaan waardoor vervorming c.q. deformatie van de paalkop kan ontstaan en dientengevolge verzakkingen op kunnen treden.
Het hiervoor beschreven proces manifesteert zich echter niet in een korte tijd maar openbaart zich pas na een zeer lange periode van houtaantasting gedurende een aantal jaren waardoor de belastbaarheid van de fundering afneemt.
Uit de door ons ontvangen gegevens blijkt dat de betonopzetters tot een diepte van 1,40 meter beneden peil reiken. Uit onderzoek van de heer M. Bootsma (hydroloog) is ons gebleken dat het niet uit te sluiten is dat door de uitgevoerde bemalingwerkzaamheden gedurende korte tijd sprake is geweest van een plaatselijke grondwaterstandverlaging waardoor de bovenzijde van de houten palen tijdelijk droog zijn komen te staan.
Tevens is gebleken uit voornoemd onderzoek dat de bovenkanten van de houten palen (die zich bevinden op een diepte van circa 90 tot 100 centimeter beneden NAP) al geruime tijd ieder jaar gedurende bepaalde periodes droog komen te staan door normaal optredende fluctuaties van de grondwaterstand. Dit is een gevolg van de opgetreden maaivelddaling die zich heeft voorgedaan vanaf de bouw van de woningen in 1962. Een kopie van het verslag van de heer Bootsma van 22 april 201 3 is als bijlage toegevoegd (bijlage 1).
Wij komen in verband met het voorgaande tot de conclusie dat met betrekking tot de schadeclaims een causaal verband niet is aangetoond en ook niet aannemelijk moet worden geacht."
2.20.
In bijlage 1 bij het expertiserapport van 25 april 2013 van Van der Meulen is een intern memo van 28 maart 2013 van het Wetterskip opgenomen. In deze bijlage is het volgende - voor zover van belang - opgenomen:
"
Bodem
De bodemopbouw in de omgeving wordt gekenmerkt door een klei op veen profiel met in de ondergrond zand. Van een locatie op circa 200 meter zijn boorgegevens beschikbaar. Daaruit blijkt dat er tot op 3 m beneden maaiveld nog een veenlaag voorkomt.
(…)
Uit de sondeergrafiek (bijlage 1) is af te lezen dat op NAP -4.0 m nog veen voorkomt. Dit bevestigt het beeld dat er maaivelddaling is opgetreden en in reactie daarop de peilen periodiek zijn aangepast.
Fundering
De objecten zijn op de onderliggende zandlaag gefundeerd middels houten paalfundering met betonnen opzetters. Hierdoor zijn de panden gevoelig voor structurele peilverlaging (houtrot) maar niet voor een kortstondige verlaging.
Uit de bouwtekeningen kan worden opgemaakt dat de bovenkant houtenfundering ergens tussen NAP -0.90 m en NAP -1.00 m ligt. Deze inschatting is als volgt tot stand gekomen:
- Huidige maaiveld NAP + 0.05
- Maaivelddaling 5 mm/jaar
- 1962 maaiveld NAP + 0.30
- Bouwpeil NAP + 0.50 (0.20 m boven maaiveld).
- Betonopzetters tot 1.40 m - Peil
Waterbeheer
Tijdelijke droogstand in de zomer is bij een peil van NAP -1.40 m aannemelijk. Uit oude peilenkaart van 1993 blijkt dat dit toen reeds bemalen werd op een niveau van NAP - 1.40m. Aan de zuid en oostkan van het gebiedje bevindt zich boezemwater met een gemiddeld peil van NAP -0.52 m.
In de periode 1987— 1988 is tweemaandelijks een peilbuis met twee filters waargenomen. In onderstaande figuur zijn de resultaten opgenomen. In het voorjaar van 1988 is een duidelijk verlaging n de tijd-stijghoogtelijnen te zien, zowel in het ondiepe als in het diepe filter.
(…)
Het verschil tussen het diepe en ondiepe filter is na de vermeende peilverlaging groter dan daarvoor. Ook dit past in het beeld van een peilverlaging, de kwel druk over de scheidende laag wordt groter.
Wat verder opvalt in de grafiek is dat er zeer weinig seizoensfluctuatie in de
grondwaterstanden zit. Dit wijst op een sterke beïnvloeding door het oppervlaktewaterpeil en in minder mate door neerslag en verdamping.
(…)
Relatie met schade
Uit grafiek 1 blijkt dat de grondwaterstand tussen de NAP -1.20 en -1.30 schommelt. In droge zomers mogelijk nog lager. De bovenkant van de houtenfunderingsdelen ligt tussen NAP - 0.9 en -1.0 m, hieruit kan geconcludeerd worden dat er vrijwel zeker sprake is droogstand en er al voor de werkzaamheden van het waterschap tot schade heeft geleid. Wanneer nu kortstondig de grondwaterstand wordt verlaagd neemt de belasting op het tussenveenlaagje toe waardoor zetting ontstaat.
Wanneer de fundering al aangetast is en de belasting daardoor niet meer goed kan overdragen op de zandlaag bestaat de kans dat zetting tot een verergering van het schadebeeld leidt.
Uitsluitsel over de toestand van de houtenfunderingsdelen kan worden verkregen door enkele paalkoppen te inspecteren."

3.Het geschil

3.1.
[A] c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het Wetterskip jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door grondwater aan zijn perceel te onttrekken, als gevolg waarvan zijn woning is gaan verzakken;
het Wetterskip veroordeelt tot vergoeding van de schade, door [A] c.s. geleden als gevolg van het onder 1. bedoelde onrechtmatig handelen van het Wetterskip, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
het Wetterskip veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[C] c.s. heeft gevorderd dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat het Wetterskip jegens hem onrechtmatig heeft gehandeld door grondwater aan zijn perceel te onttrekken, als gevolg waarvan zijn woning is gaan verzakken;
het Wetterskip veroordeelt tot vergoeding van de schade, door [C] c.s. geleden als gevolg van het onder 1. bedoelde onrechtmatig handelen van het Wetterskip, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
het Wetterskip veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.3.
Het Wetterskip heeft verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De standpunten van partijen en de beoordeling daarvan

4.1.
[A] c.s. en [C] c.s. hebben zich - samengevat - op het standpunt gesteld, met een verwijzing naar artikel 5:39 BW, dat het Wetterskip onrechtmatig heeft gehandeld door grondwater te onttrekken aan hun percelen. Volgens [A] c.s. en [C] c.s. heeft teveel bemaling plaatsgevonden en is sprake geweest van een grondwaterdaling als gevolg van de werkzaamheden die ten behoeve van het vervangen van het gemaal hebben plaatsgevonden. Van een kortdurende bemaling en van een beperkte onttrekking van water, is, aldus [A] c.s. en [C] c.s., geen sprake geweest. Voorts hebben [A] c.s. en [C] c.s. aangevoerd dat de fluctuaties in de grondwaterstand extremer zijn geweest dan normaal. In dit verband hebben [A] c.s. en [C] c.s. tevens aangevoerd dat het Wetterskip damwanden in plaats van slootschotten had moeten gebruiken en dat zij ook in de lengterichting (ter hoogte van de ondeugdelijke houten keerconstructie) nadere voorzieningen had moeten treffen.
4.2.
Het Wetterskip heeft ten verwere - samengevat - aangevoerd dat er geen wijziging is aangebracht in de waterloop, zodat niet aan de vereisten van het bepaalde in artikel 5:39 BW is voldaan. De loop van de watergang op het eiland (de sloot) is niet gewijzigd. Een gedeelte van de sloot is weliswaar afgeschot geweest, maar de verbinding tussen onderpand en bovenpand is daardoor niet verhinderd, aldus het Wetterskip. Voorts heeft het Wetterskip aangevoerd dat er sprake is van een constante stroom van grondwater vanuit het Pikmeer onder de percelen van [A] c.s. en [C] c.s. door naar de sloot als gevolg van het hoogteverschil tussen het water in het Pikmeer en het water in de sloot. Deze grondwaterstroming is volgens het Wetterskip niet gewijzigd of anderszins beïnvloed door haar op een wijze die als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. In dit verband heeft het Wetterskip nog aangevoerd dat de houten keerwand, die tussen de bemaling en de panden van [A] c.s. en [C] c.s. aanwezig was en reikte tot een diepte van ongeveer -3,0 nap, een belemmerende functie op de stroming van het grondwater heeft, op grond waarvan aangenomen moet worden dat de grondwaterstand aan de niet-bemaalde zijde van de keerwand hoger is dan op grond van de reguliere verhanglijn verwacht mag worden. De grondwaterstand ter hoogte van de panden van [A] c.s. en [C] c.s. is volgens het Wetterskip derhalve nog minder verlaagd dan op grond van schattingen verwacht zou mogen worden. Voorts heeft het Wetterskip aangevoerd dat was ingeschat dat de periode van bemaling twee tot drie weken zou duren en dat uiteindelijk gedurende drie en een halve week is bemalen. Met betrekking tot de bemaling heeft het Wetterskip aangevoerd dat de aannemer naast de bronbemaling een aanvullende open bemaling heeft aangebracht om de bouwput volledig droog te krijgen. Gedurende de periode van 7 oktober 2010 tot en met 17 november 2010 is bemaling toegepast op het onderhavige project en is 3.438 m3 water onttrokken, waarvoor geen vergunning benodigd was, aldus het Wetterskip.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5:39 BW is bepaald dat de eigenaar van een erf niet in een mate of op een wijze die volgens artikel 162 van Boek 6 onrechtmatig is, aan eigenaars van andere erven hinder mag toebrengen door wijziging te brengen in de loop, hoeveelheid of hoedanigheid van over zijn erf stromend water of van het grondwater, dan wel door gebruik van water dat zich op zijn erf bevindt en in open gemeenschap staat met het water op eens anders erf.
4.4.
Op grond van artikel 150 Rv. ligt het op de weg van [A] c.s. en [C] c.s. om gemotiveerd te stellen en - bij voldoende gemotiveerde betwisting - te bewijzen dat het Wetterskip onrechtmatig grondwater aan hun percelen heeft onttrokken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben [A] c.s. en [C] c.s. weliswaar gesteld dat het Wetterskip grondwater heeft onttrokken aan hun percelen, maar hebben zij na de gemotiveerde, specifieke, concrete en gedetailleerde betwisting van die stelling door het Wetterskip, nagelaten hun stelling nader te onderbouwen, bijvoorbeeld door overlegging van een rapport waaruit blijkt dat in de periode, waarin de bemaling ten behoeve van de onderhavige werkzaamheden heeft plaatsgevonden, door toedoen van het Wetterskip grondwater is onttrokken. Zij hebben volstaan met onvoldoende onderbouwde, algemene stellingen op dit punt. Naar het oordeel van de rechtbank zijn die algemene stellingen niet toereikend om aannemelijk te maken dat ten behoeve van bedoelde werkzaamheden grondwater aan de percelen van [A] c.s. en [C] c.s. is onttrokken of de waterloop is gewijzigd op een wijze die als onrechtmatig moet worden aangemerkt. Omdat [A] c.s. en [C] c.s. hebben nagelaten voldoende feiten of omstandigheden te stellen, ziet de rechtbank geen aanleiding om hen nog toe te laten bewijs bij te brengen. De rechtbank zal het door [A] c.s. en [C] c.s. ter zake gedane bewijsaanbod dan ook passeren.
4.5.
Daar komt nog het volgende bij. Indien zou zijn vastgesteld dat grondwater aan de percelen van [A] c.s. en [C] c.s. zou zijn onttrokken op een wijze die als onrechtmatig moet worden aangemerkt, is het de - ontkennend te beantwoorden - vraag of dit handelen aan het Wetterskip kan worden toegerekend op grond van artikel 6:171 BW, zoals door [A] c.s. en [C] c.s. is betoogd.
4.6.
Het Wetterskip heeft ten verwere - samengevat - aangevoerd dat Oosterhuis haar werkzaamheden uitdrukkelijk niet ter uitvoering van het bedrijf van het Wetterskip heeft uitgevoerd, zodat niet is voldaan aan de criteria voor aansprakelijkheid van het Wetterskip op grond van artikel 6:171 BW. Eventuele fouten die door de aannemer in dezen zijn gemaakt tijdens de bouwwerkzaamheden vallen binnen de bedrijfsvoering en risicosfeer van de aannemer en niet binnen die van het Wetterskip. Daar komt, aldus het Wetterskip, bij dat artikel 6:171 BW niet voor de overheid in haar rol als opdrachtgever geldt. Artikel 6:171 BW staat dan ook aan toerekening in de weg.
4.7.
De rechtbank overweegt als volgt. Indien een niet ondergeschikte in opdracht van een ander werkzaamheden ter uitoefening van diens bedrijf verricht, is ingevolge artikel 6:171 BW ook die ander jegens een derde aansprakelijk voor een bij die werkzaamheden begane fout. Uit de wetsgeschiedenis (Parlementaire geschiedenis boek 6, p. 729-731) volgt dat artikel 6:171 BW niet geldt in de situatie dat de overheid de opdrachtgever is. Immers, de overheid, waaronder ook het Wetterskip, wordt bij de uitoefening van haar taak niet als bedrijf beschouwd (vgl. Hof 's-Gravenhage 20 mei 1999, NJ 2000, 77). Ook overigens is, gelet op de restrictieve wijze waarop de vereisten van artikel 6:171 BW dienen te worden uitgelegd (HR 21 december 2001, LJN: AD7395), niet voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van genoemd artikel. Aansprakelijkheid bestaat volgens de Hoge Raad alleen indien aan de bedrijfsuitoefening zelf van de opdrachtgever is deelgenomen. In de parlementaire geschiedenis wordt de nadruk erop gelegd dat aansprakelijkheid voor onrechtmatig handelen van een niet ondergeschikte opdrachtnemer alleen kan worden aangenomen indien het gaat om werkzaamheden die een opdrachtgever ter uitvoering van zijn bedrijf door die opdrachtnemer doet verrichten. Aansprakelijkheid kan niet worden aangenomen indien de benadeelde de dader en het bedrijf van diens opdrachtgever niet als een zekere eenheid kan beschouwen.
4.8.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat ook in het geval zou zijn geoordeeld dat onrechtmatig grondwater is onttrokken aan de percelen van [A] c.s. en [C] c.s., dit niet aan het Wetterskip kan worden toegerekend, nu zij niet voor het handelen van Oosterhuis aansprakelijk is te houden op grond van artikel 6:171 BW.
4.9.
Ten aanzien van de stelling van [A] c.s. en [C] c.s. dat het Wetterskip haar zorgplicht heeft geschonden door geen toezicht te houden op de uitvoering van de onderhavige werkzaamheden door Oosterhuis overweegt de rechtbank dat [A] c.s. en [C] c.s. dit weliswaar hebben gesteld, maar dat zij hun vorderingen niet in die zin hebben gewijzigd dat tevens gevorderd is voor recht te verklaren dat het Wetterskip deswege onrechtmatig heeft gehandeld, omdat zij haar zorgplicht jegens hen heeft geschonden. De rechtbank zal aan de betreffende stellingen en verweren van partijen voorbijgaan, nu deze voor de beoordeling van de vorderingen niet van belang zijn.
4.10.
Omdat de vorderingen van [A] c.s. en [C] c.s. reeds op het voorgaande zullen worden afgewezen, wordt aan een bespreking van de overige stellingen en verweren van partijen niet meer toegekomen.
Proceskosten en nakosten
4.11.
[A] c.s. en [C] c.s. zullen als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van dit geding worden veroordeeld, aan de zijde van het Wetterskip vastgesteld op:
- griffierecht € 589,00
- salaris gemachtigde
€ 904,00(2 punten x tarief € 452,00)
totaal € 1.493,00.
4.12.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in het dictum vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [A] c.s. af;
5.2.
wijst de vorderingen van [C] c.s. af;
5.3.
veroordeelt [A] c.s. en [C] c.s. in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van het Wetterskip vastgesteld op een bedrag van € 1.493,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten met ingang van de achtste dag na de betekening van het vonnis;
5.4.
veroordeelt [A] c.s. en [C] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op een bedrag van € 131,00 zonder betekening van het vonnis, te vermeerderen met een bedrag van € 68,00 na betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Smit en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier mr. S. Ambachtsheer. [1]

Voetnoten

1.type: