ECLI:NL:RBNNE:2014:3414

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
C-17-131389 - HA ZA 13-374
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buitengerechtelijke ontbinding van overeenkomst wegens uitblijven van prestatie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen [A 1], eiser, en de besloten vennootschap Geologistiek B.V., gedaagde. De zaak betreft de buitengerechtelijke ontbinding van een overeenkomst die was gesloten voor de verwerking van baggerspecie op percelen landbouwgrond. Eiser vorderde betaling van een vergoeding voor de niet nagekomen prestatie, terwijl gedaagde zich beriep op overmacht vanwege het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van overmacht, aangezien de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de vergunningen bij Geologistiek lag. De rechtbank concludeerde dat Geologistiek tekortgeschoten was in haar verplichtingen en dat de ontbinding van de overeenkomst door [A 1] terecht was. Eiser vorderde schadevergoeding op basis van het positief contractsbelang, maar de rechtbank wees deze vordering af wegens onvoldoende onderbouwing. De rechtbank oordeelde dat de schade niet voldoende was aangetoond en dat de vordering van [A 1] om vergoeding van de kosten voor het aanvoeren van grond ook niet was onderbouwd. Uiteindelijk werden de vorderingen van [A 1] afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van Geologistiek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/131389 / HA ZA 13-374
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
[A 1],
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. P.J. Gijsbertsen te Gouda,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GEOLOGISTIEK B.V.,
gevestigd te Nijehaske,
gedaagde,
advocaat mr. B.M. Vijverberg te Diessen.
Partijen zullen hierna [A 1] en Geologistiek genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • het tussenvonnis van 26 februari 2014 waarbij een comparitie is bepaald;
  • het proces-verbaal van comparitie van 10 april 2014.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[A 1] is huurder van de percelen landbouwgrond aan de[kadastrale gegevens] (hierna: de percelen).
2.2.
Bij brief van 5 januari 2011 heeft Geologistiek aan [A 1] bevestigd het volgende te zijn overeengekomen met betrekking tot de verwerking op de percelen van een partij baggerspecie afkomstig uit het Rijn-Schiekanaal en het Korte Vlietkanaal te [plaats] door Geologistiek:
Aanvullende voorwaarden
(…)
- Verrekening vindt plaats op basis van ontvangst 50.000 m3 baggerspecie.
- Periode van uitvoering zal in overleg met de ontvanger (De heer [A 1]) uitgevoerd worden.
(…)
- Melding bevoegd gezag, aanlegvergunning, watervergunning, etc. (indien van toepassing) zullen door Geologistiek BV verzorgd worden. De benodigde gegevens zullen door de ontvanger aangeleverd worden.
(…)
- Werkzaamheden worden aangevangen, met een capaciteit van 5.000 m3 per week, direct als de aanlegvergunning (omgevingsvergunning) is verstrekt door de gemeente [plaats].
Tarieven en betalingsvoorwaarden
- Acceptatie van klasse "Verspreidbare" baggerspecie, voor een bedrag van € 2,00 per m3 in situ, exclusief BTW.
(…)
- Genoemd tarief inclusief voorbehandeling (o.a. woelen, aanleg kaders etc.) en afhandeling (o.a. frezen, egaliseren etc) van perceel, op eigen inzicht en beheer van eigenaar.
Deze brief is niet door [A 1] voor akkoord ondertekend.
2.3.
De omgevingsvergunning is op 14 februari 2011 verleend.
2.4.
Een door Geologistiek gedane "Melding besluit bodemkwaliteit" met betrekking tot het verwerken van baggerspecie op de percelen is hierna door de gemeente [plaats] afgekeurd.
2.5.
Bij brief van 20 februari 2013 heeft (de rechtsbijstandsverzekeraar van) [A 1] Geologistiek gesommeerd tot nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van voornoemde overeenkomst.
2.6.
Bij brief van 25 februari 2013 heeft Geologistiek hierop geantwoord dat de baggerspecie niet verwerkt kan worden vanwege de nog lopende rechtbankprocedure (over voornoemde Melding) en vanwege een door het Hoogheemraadschap van Rijnland aan de aannemer opgelegde stop.
2.7.
Bij brief van 25 juni 2013 (verzonden op 26 juni 2013) heeft de gemeente [plaats] opnieuw een door Geologistiek gedane Melding besluit bodemkwaliteit met betrekking tot het verwerken van baggerspecie - andere dan waarop de hiervoor in 2.4 genoemde Melding betrekking had - op de percelen afgekeurd.
2.8.
Bij brief van 5 augustus 2013 heeft (de advocaat van) [A 1] de overeenkomst ontbonden en aanspraak gemaakt op vergoeding van de door [A 1] geleden schade.

3.De vordering

3.1.
[A 1] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Geologistiek veroordeelt om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A 1] te betalen:
A. de overeengekomen vergoeding van € 2,00 per m3 voor minimaal 50.000 m3, in totaal € 100.000,00;
B. te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 1 mei 2013, althans vanaf de dag der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
C. te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten volgens de Wet normering buitengerechtelijke incassokosten, groot zijnde € 2.147,75, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag waarop dit bedrag verschuldigd is tot aan de dag der algehele voldoening;
D. de kosten van deze procedure, het salaris van de advocaat van [A 1] en het griffierecht daaronder begrepen;
en geheel voorwaardelijk:
E. de overeenkomst tot verwerking van baggerspecie "klasse verspreidbaar"
d.d. 5 januari 2011 te ontbinden.
3.2.
[A 1] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Geologistiek is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst van 5 januari 2011, door niet de minimale hoeveelheid baggerspecie van 50.000 m3 op de percelen aan te brengen. Gelet hierop heeft [A 1] de overeenkomst bevoegd ontbonden. Voorts is Geologistiek gehouden de schade te vergoeden die [A 1] als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst heeft geleden.
3.3.
Geologistiek voert verweer, met conclusie dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A 1] niet-ontvankelijk verklaart in zijn vorderingen dan wel hem zijn vorderingen ontzegt als ongegrond, althans deze afwijst, zulks met veroordeling van [A 1] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het betaalde griffierecht en een tegemoetkoming in de kosten van de aan Geologistiek verleende rechtsbijstand, met bepaling dat indien niet binnen veertien dagen na dagtekening vonnis aan deze proceskostenveroordeling zal zijn voldaan, wettelijke rente verschuldigd is, alsmede veroordeling van [A 1] in de nakosten en - onder voorwaarde dat het vonnis wordt betekend en [A 1] niet binnen 14 dagen na betekening aan het vonnis voldoet - te vermeerderen met € 68,00 en onder de bepaling dat over de nakosten de wettelijke rente is verschuldigd veertien dagen na het ten deze te wijzen vonnist tot en met de dag der algehele veroordeling.
3.4.
Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling daarvan

4.1.
Geologistiek betwist allereerst dat er een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, omdat de brief van 5 januari 2011 niet door [A 1] is ondertekend en er voorts geen bewijs is dat de eigenaar van de percelen ook akkoord was met het voorstel van Geologistiek. De rechtbank oordeelt dat tussen partijen wel een overeenkomst tot stand is gekomen met (onder meer) de afspraken zoals hiervoor onder 2.2 is weergegeven. Vaststaat dat [A 1] de brief van 5 januari 2011 niet voor akkoord heeft ondertekend, maar uit zijn verklaringen en gedragingen nadien blijkt dat hij zich wel aan de onderhavige overeenkomst gebonden achtte. Bovendien veronderstelt ook de door hem ingestelde vordering het bestaan van die overeenkomst aangezien [A 1] stelt bevoegd tot ontbinding daarvan te zijn overgegaan. Het feit dat [A 1] huurder van de percelen is staat niet in de weg aan de totstandkoming van die overeenkomst. Het (gestelde) ontbreken van de toestemming van de eigenaar van de percelen maakt [A 1] niet handelingsonbekwaam, maar is een omstandigheid die hooguit in de weg kan staan aan de correcte uitvoering van de overeenkomst zijnerzijds. In dat verband is gesteld noch gebleken dat [A 1] voorafgaand aan de ontbinding zelf niet in staat of bereid was om aan zijn verplichtingen uit hoofde van de overeenkomst te voldoen. Dit verweer van Geologistiek faalt derhalve.
4.2.
Voorts verweert Geologistiek zich met de stelling dat de overeenkomst geen verplichting tot het maken van gebruik van de percelen inhoudt. De rechtbank kan Geologistiek hierin niet volgen. Blijkens de hiervoor onder 2.2 weergegeven afspraken heeft Geologistiek zich jegens [A 1] verbonden tot de verwerking van baggerspecie op de percelen, zonder dat zij zich enige keuzevrijheid heeft voorbehouden. Slechts de aanvang van die werkzaamheden is blijkens de aanvullende voorwaarden afhankelijk gemaakt van de verlening van de omgevingsvergunning. Geologistiek heeft zich in de conclusie van antwoord op het standpunt gesteld dat zij in de gesprekken met [A 1] heeft aangegeven dat alleen tot gebruik van de percelen kon worden overgegaan indien (onder meer) alle benodigde vergunningen en goedkeuringen verleend zouden zijn. Ter comparitie heeft de heer [B], de directeur van Geologistiek, echter desgevraagd verklaard dat in de gesprekken voorafgaande aan de totstandkoming van de overeenkomst niet gesproken is over vergunningen en goedkeuringen, waaronder ter zake van de Melding besluit bodemkwaliteit. De rechtbank begrijpt uit deze verklaring dat Geologistiek haar aanvankelijk ingenomen standpunt heeft verlaten. Uit het voorgaande volgt dat Geologistiek, niettegenstaande het uitblijven van goedkeuring voor de hiervoor genoemde Melding, verplicht was om gebruik te maken van de percelen. Dit heeft Geologistiek niet gedaan, zodat zij is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de onderhavige overeenkomst.
4.3.
Geologistiek stelt zich verder op het standpunt dat [A 1] pas op 20 februari 2013 nakoming heeft gevorderd, terwijl hij wist dat de benodigde goedkeuring voor de Melding besluit bodemkwaliteit nog steeds ontbrak. Voor zover Geologistiek met deze stelling bedoeld heeft zich te beroepen op rechtsverwerking, wijst de rechtbank dat beroep af. Hiertoe overweegt de rechtbank op dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zijn door Geologistiek niet gesteld, zodat haar betoog wordt verworpen.
4.4.
Volgens Geologistiek is er hier sprake van overmacht, althans van onvoorziene omstandigheden en kon van haar niet verlangd om in strijd met de regelgeving te handelen. Hierover oordeelt de rechtbank als volgt. Beantwoording van de vraag of de tekortkoming toerekenbaar is aan Geologistiek is niet relevant voor de ontbinding van de overeenkomst door [A 1], maar slechts voor de vordering tot schadevergoeding van [A 1]. Op grond van artikel 6:265 lid 1 BW geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden. Slechts in uitzonderingsgevallen rechtvaardigt de tekortkoming vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis niet de ontbinding van de overeenkomst. Geologistiek heeft niet gesteld, terwijl ook niet is gebleken dat zich hier een dergelijke uitzondering voordoet. De rechtbank heeft in 4.2 reeds geoordeeld dat er sprake is van een tekortkoming van Geologistiek. Door geen gehoor te geven aan de in 2.5 genoemde sommatiebrief is Geologistiek bovendien in verzuim geraakt. Uit het voorgaande volgt dat [A 1] bevoegd de overeenkomst bij brief van 5 augustus 2013 heeft ontbonden. Ontbinding bevrijdt de partijen van de daardoor getroffen verbintenissen. In dit geval is aan de overeenkomst door geen der partijen uitvoering gegeven, zodat zij daartoe ook niet langer gehouden zijn.
4.5.
Wat betreft de door [A 1] gevorderde schadevergoeding oordeelt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:277 BW is de schuldenaar in beginsel verplicht tot volledige vergoeding van de schade die de schuldeiser lijdt doordat geen wederzijdse nakoming doch ontbinding van de overeenkomst plaatsvindt. Dit is anders - aldus lid 2 van dit wetsartikel - in het geval dat de tekortkoming niet aan de schuldenaar kan worden toegerekend, in welk geval hij slechts binnen de grenzen van het in artikel 6:78 BW bepaalde tot schadevergoeding gehouden is. Daarmee ziet de rechtbank zich alsnog voor de vraag gesteld of, zoals Geologistiek stelt, er sprake is van een overmachtssituatie. Deze vraag wordt ontkennend beantwoord, omdat het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen of goedkeuringen naar het oordeel van de rechtbank krachtens de in het verkeer geldende opvattingen voor haar rekening komt. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat blijkens de aanvullende voorwaarden van de overeenkomst de verantwoordelijkheid voor het aanvragen van de vergunningen bij Geologistiek lag. Voorts overweegt de rechtbank dat Geologistiek blijkens de door haar directeur ter comparitie afgelegde verklaring ermee bekend was dat een Melding besluit bodemkwaliteit moest worden gedaan, maar dat er niet verwacht werd dat deze zou worden afgekeurd. Het had voor de hand gelegen dat Geologistiek, indien zij dit risico niet voor haar rekening wilde nemen op dit punt een voorbehoud zou hebben gemaakt, hetgeen zij niet heeft gedaan. Daarmee is de schadevergoedingsplicht van Geologistiek niet in de in artikel 6:277 lid 2 BW bedoelde zin beperkt.
4.6.
[A 1] vordert vergoeding van het positief contractsbelang, zijnde
50.000 m3 x € 2,00 = € 100.000,00. Geologistiek betwist dat [A 1] schade heeft geleden, omdat de situatie van het perceel ongewijzigd is gebleven en [A 1] het perceel onder normale omstandigheden heeft kunnen exploiteren. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Anders dan [A 1] kennelijk betoogt, is zijn schade niet zonder meer gelijk te stellen aan de vergoeding die hij bij een onberispelijke nakoming door Geologistiek zou hebben ontvangen. De omvang van de schadevergoeding dient te worden vastgesteld door met elkaar in vergelijking te brengen, enerzijds, de hypothetische situatie waarin [A 1] zou hebben verkeerd bij een in alle opzichten onberispelijke wederzijdse nakoming en, anderzijds, de feitelijke situatie waarin hij na de ontbinding van de overeenkomst verkeert. Zoals [A 1] zelf in de dagvaarding stelt, zouden de percelen gedurende ten minste één jaar na het aanbrengen van de baggerspecie niets voor hem opleveren. Daarnaast heeft Geologistiek onbetwist gesteld dat [A 1] ook kosten bespaard zijn gebleven doordat hij de percelen niet heeft hoeven egaliseren, wat na het aanbrengen van de baggerspecie wel nodig zou zijn geweest. De overeenkomst bracht dus niet, zoals [A 1] kennelijk betoogt, alleen maar voordelen mee. Gelet op het gemotiveerde verweer van Geologistiek had het op de weg van [A 1] gelegen om zijn schade nader te onderbouwen. Dit heeft hij evenwel nagelaten, zodat aan bewijslevering ter zake van het bestaan en de omvang van schade niet wordt toegekomen. Zijn vordering zal - voor zover hij bedoeld heeft gederfde inkomsten te vorderen - daarom worden afgewezen. Dat [A 1] naar eigen zeggen de percelen al die tijd beschikbaar heeft gehouden - hetgeen Geologistiek ontkent - doet naar het oordeel van de rechtbank aan het voorgaande niet aan af. Op grond van de overeenkomst was [A 1] niet verplicht om de landbouwgrond ongebruikt te laten zolang Geologistiek nog niet tot verwerking van de baggerspecie was overgegaan. In de aanvullende voorwaarden staat met zoveel woorden dat er over de periode van uitvoering overleg met [A 1] zou zijn en Geologistiek heeft onbetwist gesteld dat [A 1] steeds op de hoogte is gehouden over de uitvoering van het werk en de problemen die daarbij werden ondervonden. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat [A 1] er zelf voor gekozen heeft om, zoals hij stelt, de percelen niet te gebruiken. In zoverre kan het (eventueel) niet gebruiken van de landbouwgrond naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden aangemerkt als schade die als gevolg van de ontbinding van de overeenkomst is ontstaan.
4.7.
[A 1] baseert zijn schadevergoedingsvordering mede op een door hem misgelopen besparing op kosten voor het aanvoeren van plusminus 17.000 m3 schone grond. Volgens [A 1] was een bijkomend voordeel van de overeenkomst dat na het inklinken van de baggerspecie het restant van de aangebrachte hoeveelheid ongeveer gelijk zou zijn aan de hoeveelheid grond die [A 1] anders had moeten aanbrengen ter verbetering van de percelen. [A 1] stelt nu alsnog € 131.750,00 voor die beoogde verbetering uit te moeten geven, waartoe hij een offerte d.d. juli 2013 van
M. v.d. Kraan BV heeft overgelegd. Geologistiek betwist deze stellingen van [A 1]. Volgens Geologistiek willen de gemeente en de eigenaar de percelen inrichten als "plas dras gebied" wat betekent dat de landbouwgrond niet opgehoogd maar juist verlaagd moet worden. De rechtbank constateert allereerst dat de vordering van [A 1] uitgaat van de overeengekomen vergoeding, en niet van kosten voor grondaanvoer. Wat daar ook van zij, dat de landbouwgrond ter verbetering opgehoogd moet worden is door [A 1] wel gesteld maar niet onderbouwd. Dit had wel op zijn weg gelegen te doen, gelet op het verweer van Geologistiek op dit punt. Zo blijkt bijvoorbeeld nergens uit dat [A 1] daadwerkelijk al het plan had opgevat om de landbouwgrond ter verbetering op te hogen voordat hij de overeenkomst met Geologistiek aanging. Evenmin is gebleken dat de noodzaak hiertoe nog steeds bestaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [A 1] zijn schadevergoedingsvordering ook in zoverre onvoldoende onderbouwd. Het voorgaande brengt mee dat de door [A 1] gevorderde schadevergoeding afgewezen zal worden. De nevenvorderingen ter zake van de buitengerechtelijke kosten en de rente delen hetzelfde lot.
4.8.
Nu is geoordeeld dat de overeenkomst reeds bevoegd (buitengerechtelijk) ontbonden is, behoeft de voorwaardelijk ingestelde vordering strekkende tot de ontbinding door de rechtbank geen beoordeling en beslissing.
4.9.
[A 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Geologistiek worden vastgesteld op:
- griffierecht 3.715,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.557,00.
4.10.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden vastgesteld. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A 1] in de proceskosten, aan de zijde van Geologistiek tot op heden vastgesteld op € 6.557,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.3.
veroordeelt [A 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, vastgesteld op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [A 1] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten vanaf veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2014. [1]
Samenvatting t.b.v. publicatie:
Terechte buitengerechtelijke ontbinding wegens geheel uitblijven van de prestatie. Geen overmacht wegens het niet verkrijgen van de benodigde vergunningen en/of goedkeuringen voor het verwerken van een partij baggerspecie. Geen schadevergoeding ex 6:277 BW wegens onvoldoende onderbouwing van het positief contractsbelang.

Voetnoten

1.c 588