ECLI:NL:RBNNE:2014:3429

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
11 juli 2014
Zaaknummer
C/18/140811 / HA ZA 13-133
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van factuur en verrekening wegens wanprestatie in distributieovereenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, vorderde Rixona B.V. betaling van een factuur van € 39.145,80 van Oostrom V.O.F. en haar vennoten, die zich op verrekening beriepen wegens wanprestatie. De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst van 27 juni 2002, waar de vordering op was gebaseerd, niet met Oostrom V.O.F. was gesloten, maar met de vennootschap onder firma Groothandel [naam1]. De rechtbank concludeerde dat er geen rechtsopvolging onder algemene titel of contractsovername had plaatsgevonden, en dat de nieuwe vennoot niet stilzwijgend was toegetreden tot de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de vordering van Rixona toewijsbaar was, omdat Oostrom c.s. niet kon aantonen dat er sprake was van wanprestatie. De rechtbank wees de vordering in reconventie van Oostrom c.s. af, omdat deze geen recht had op verrekening van een vermeende schadevergoeding. De rechtbank veroordeelde Oostrom c.s. tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Zittingsplaats Groningen
zaaknummer / rolnummer: C/18/140811 / HA ZA 13-133
Vonnis van 9 juli 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
RIXONA B.V.,
tevens handelend onder de naam: Aviko Rixona
gevestigd te Oostrom,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. C. Jeunink te ‘s Hertogenbosch,
tegen

1.vennootschap onder firma OOSTROM V.O.F.,

gevestigd te Eenrum,
tevens handelend onder de naam: Max Patat Eenrum,
2.
[vennoot 1],
in haar hoedanigheid van vennoot van Oostrom V.O.F.,
wonende te Eenrum,
3.
[vennoot2],
in zijn hoedanigheid van vennoot van Oostrom V.O.F.,
wonende te Eenrum,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. M.S.B. Schiphorst te Groningen.
Partijen zullen hierna enerzijds Rixona en anderzijds Oostrom V.O.F., [vennoten], gezamenlijk Oostrom c.s., genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie,
  • de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie,
  • de conclusie van dupliek in reconventie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Rixona is een bedrijf dat onderdeel uitmaakt van een groter concern, het Aviko concern. Rixona houdt zich bezig met de vervaardiging van aardappelproducten en de vervaardiging van machines voor de productie van voedings- en genotmiddelen. Rixona produceert onder andere Ras Super Fritespoeder (hierna te noemen: Raspatat) en aardappelvlokken en daarvan afgeleide artikelen. Raspatat is een product dat aanvankelijk uitsluitend werd aangeboden in de horeca, met name in snackbars en cafetaria’s.
2.2.
[vennoten] zijn met elkaar gehuwd en zijn gezamenlijk de vennoten van Oostrom V.O.F. Oostrom V.O.F. heeft zich bezig gehouden met de distributie van Raspatat.
2.3.
Op 25 januari 1994 is een distributieovereenkomst tot stand gekomen tussen (de rechtsvoorganger van) Rixona en de heer [naam1] (hierna: [naam1]), de vader van [vennoot 1]. [naam1] kreeg het exclusieve verkooprecht van Raspatat, Ras Aardappelkrokettenpoeder en Ras Pureepoeder voor het rayon Groningen, Friesland en Drente. Voor het resterende deel van Nederland had Rixona het exclusieve verkooprecht van genoemde producten aan een ander toegekend.
2.4.
Op 1 januari 1995 is de vennootschap onder firma [naam1] V.O.F. (hierna; [naam1] V.O.F.) opgericht. Vennoten van [naam1] V.O.F. waren [naam1] en zijn vrouw [naam2].
2.5.
Op enig moment is [vennoot 2] in het bedrijf van zijn schoonvader [naam1] gaan werken. De samenwerking tussen [naam1] en [vennoot 2] werd in de loop der tijd intensiever.
2.6.
Op 27 juni 2002 is een schriftelijke overeenkomst gesloten. In deze overeenkomst is voor zover hier relevant het volgende opgenomen:
“OVEREENKOMST
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidRixona B.V.(….), verder te noemen, “Rixona”,
en
2. de vennootschap onder firmaGroothandel [naam1], gevestigd te Warfhuizen, ten deze vertegenwoordigd door haar beide vennoten, de heer [naam1] en de heer [vennoot2], verder te noemen, “[naam1]”;
In aanmerking nemende:
  • Rixona heeft op 1 maart 1994 aan de heer [naam1] het exclusieve verkooprecht van Ras Super Fritespoeder, Ras Aardappelkrokettenpoeder en Ras Pureepoeder voor de horecasector overgedragen voor de provincies Groningen, Friesland en Drenthe;
  • de verhouding tussen Rixona en de heer [naam1] is neergelegd in de overeenkomst d.d. 25 januari 1994;
  • de heer [naam1] heeft aan Rixona te kennen gegeven dat hij tezamen met de heer [vennoot2] vennootschap onder firma heeft opgericht en gaarne zou zien dat de verkooprechten terzake van de producten van Rixona verder worden uitgeoefend door deze vennootschap onder firma (Groothandel [naam1];
  • Rixona is bereid de vennootschap onder firma als nieuwe contractspartij te aanvaarden onder de voorwaarde dat de overeenkomst tussen Rixona en de heer [naam1] d.d. 25 januari 1994 wordt beëindigd;
  • Rixona en de vennootschap onder firma Groothandel [naam1] wensen hun rechtsverhouding als volgt te regelen.
Zijn overeengekomen als volgt:
Artikel 1 – exclusiviteitsrechten in het rayon
Lid 1
[naam1] zal met ingang van 1 januari 2003 optreden als dealer voor Rixona in het lid 5 te noemen rayon.
(…)
Lid 6
[naam1] is niet bevoegd om zonder toestemming van Rixona de rechten uit deze overeenkomst geheel of ten dele aan een derde over te dragen.
(…)
Artikel 3 – prijzen
Lid 1
Rixona verkoopt haar producten aan [naam1] voor prijzen die door Rixona zullen worden vastgesteld. De prijzen zijn af fabriek Warffum. Dit houdt in dat de vrachtkosten vanaf de fabriek in Warffum tot aan welk magazijn binnen het rayon dan ook voor rekening komen van [naam1].”
De overeenkomst is namens Rixona ondertekend door de heer [naam3]. De overeenkomst is verder ondertekend door [naam1] en [vennoot 2].
2.7.
Op 28 juni 2002 hebben Rixona en [naam1] een beëindigingsovereenkomst getekend, welke strekt tot beëindiging per 8 maart 2002 van de tussen Rixona en [naam1] bestaande overeenkomst van 25 januari 1994. In de overwegingen van de beëindigingsovereenkomst zijn nagenoeg gelijke overwegingen opgenomen als onder de vier gedachtestreepjes in de hiervoor genoemde overeenkomst van 27 juni 2002.
2.8.
In 2004 is (de rechtsvoorganger van) Rixona in handen gekomen van het Aviko concern.
2.9.
In 2005 heeft Rixona besloten de productie van Raspatat in haar fabriek te Warffum te staken en te verplaatsen naar haar fabriek in Venray. Na de productieverplaatsing heeft Rixona gedurende enige maanden voor eigen rekening Raspatat vanuit Venray naar Warffum gereden.
2.10.
Bij brief van 20 december 2005 heeft Rixona, Groothandel [naam1], het volgende bericht:
“Momenteel houden wij RAS poeder in Warffum voor u in opslag en betalen wij de transportkosten van Venray naar Warffum.
Gezien wij u normaliter op de conditie Af fabriek leveren, verzoeken wij u om op korte termijn zelf opslagfaciliteiten te zoeken. Tot 1 april 2006 zullen wij het RAS poeder in Warffum kosteloos voor u in voorraad houden en zullen wij tevens de transportkosten betalen. Na 1 april bent u zelf verantwoordelijk voor opslag en transport.
(…)”
2.11.
Bij brief van 11 januari 2006 heeft [naam1], op briefpapier van Groothandel [naam1], Rixona het volgende bericht:
“ Naar aanleiding van je brief van 20-12-2005 het volgende; in ons contract met Rixona staat dat wij Ras Superfrites poeder af fabriek Warffum betrekken. Nu gaan jullie ons ineens op onnodige transport en opslagkosten jagen. Wij zijn het hier helemaal niet mee eens en gaan hier ook zeker niet mee akkoord. (…) We spreken elkaar hier nog wel over op de volgende vergadering.”
2.12.
Vanaf 1 april 2006 is Rixona Raspatat gaan leveren tegen een prijs af fabriek Venray.
2.13.
Op 1 januari 2011 is Oostrom V.O.F. opgericht. De handelsnaam van Oostrom V.O.F. was op dat moment “Ras-service Oostrom”. Oostrum V.O.F. heeft vanaf haar oprichting producten van het merk Ras van Rixona afgenomen, waaronder Raspatat, Ras Aardappelkrokettenpoeder en Ras Pureepoeder.
2.14.
Per 1 mei 2011 is [naam1] V.O.F. (de vennootschap van [naam1] en zijn vrouw) uitgeschreven uit het handelsregister.
2.15.
Eind 2011 is er een geschil ontstaan tussen Rixona en Oostrom c.s. nadat Rixona had aangekondigd dat zij een kant en klare vorm van Raspatat rechtstreeks wilde gaan aanbieden in winkels. Sinds oktober 2012 is deze kant en klare Raspatat in de supermarkt verkrijgbaar. De distributie daarvan wordt door Rixona zelf verzorgd.
2.16.
In november 2012 heeft Rixona aan Oostrom c.s. Raspatat geleverd. Bij factuur van 30 november 2012 heeft Rixona bij “Ras Service Oostrom V.O.F.” een bedrag van € 39.686,40 in rekening gebracht voor de levering van deze Raspatat.
2.17.
Op 17 december 2012 is er een bespreking geweest tussen Rixona en de distributeurs van Raspatat. Deze heeft geleid tot beëindiging van de samenwerking met de distributeurs.
2.18.
Bij brief van 21 december 2012 heeft Rixona aan [vennoot 2] bevestigd de ontbinding met wederzijds goedvinden van de
“distributieovereenkomst tussen Rixona en het bedrijf Ras-Service Oostrom (voorheen Groothandel [naam1]).”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
Rixona vordert samengevat - veroordeling van Oostrom c.s. tot betaling van de factuur van 30 november 2012 tot een bedrag van € 39.145,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
Oostrom c.s. voert verweer en betoogt daarbij primair dat Rixona niet-ontvankelijk is in haar vordering omdat zij niet alle voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid naar voren heeft gebracht. Subsidiair stelt zij dat zij niet gehouden is tot betaling omdat zij de factuur kan verrekenen met een vordering op Rixona uit hoofde van wanprestatie en deze vordering de hoogte van de factuur overstijgt. De wanprestatie bestaat daarin dat Rixona vanaf 1 april 2006 in afwijking van de contractuele afspraken Raspatat heeft geleverd tegen een prijs af fabriek Venray. Hierdoor heeft Oostrom c.s. € 43.839,25 aan schade geleden, bestaande uit extra transport- en opslagkosten in de periode van 1 april 2006 tot en met december 2012.
in reconventie
3.3.
Oostrom c.s. vordert samengevat – primair veroordeling van Rixona tot vergoeding van de schade welke resteert na verrekening met de factuur van Rixona, te weten een bedrag van € 4.152,80, vermeerderd met rente en kosten.
3.4.
Voor het geval het beroep op verrekening niet slaagt, vordert Oostrom c.s. subsidiair vergoeding van schade die zij vanaf 14 februari 2008 heeft geleden, te weten € 31.288,20.
3.5.
Rixona voert de volgende verweren.
Allereerst is Oostrom c.s. geen partij bij de overeenkomst van 27 juni 2002, maar [naam1] V.O.F., waarvan [vennoot 2] geen vennoot was. Van contractovername is evenmin sprake.
Voor zover moet worden aangenomen dat Oostrom c.s. wel partij is bij de overeenkomst van 27 juni 2002, betwist Rixona dat sprake is van wanprestatie. [naam1] heeft uiteindelijk ingestemd met levering af fabriek Venray. Mondeling is overeengekomen dat Rixona ter compensatie een verlate en beperkte prijsstijging zou doorvoeren. Rixona betwist ook de hoogte van de gestelde schade.
Voor zover moet worden aangenomen dat Rixona toerekenbaar jegens Oostrom c.s. is tekort geschoten, heeft Oostrom c.s. niet tijdig geklaagd, waardoor haar rechten zijn vervallen.
Voor zover Oostrom c.s. al een vordering heeft op Rixona, komt deze niet voor verrekening in aanmerking omdat schuldenaar en schuldeiser niet dezelfde partijen zijn en de vordering en schuld in van elkaar gescheiden vermogens vallen. Voorts kan de vordering van Oostrom c.s. niet eenvoudig worden vastgesteld en is de vordering gedeeltelijk verjaard.
Ten slotte voert Rixona verweer tegen de gevorderde wettelijke handelsrente.

4.De beoordeling

in conventie
Ontvankelijkheid Rixona
4.1.
Volgens Oostrom c.s. zijn de relevante feiten zoals bij dagvaarding door Rixona geschetst onjuist althans onvolledig, waardoor Rixona de op haar rustende informatie- en waarheidsplicht uit artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft geschonden. Naar het oordeel van de rechtbank is hier echter geen sprake van. Een deel van de feiten die Rixona heeft gesteld, wordt door Oostrom c.s. betwist, hetgeen echter nog niet betekent dat deze feiten ook onjuist zijn. Artikel 21 Rv staat er voorts niet aan in de weg dat partijen de naar hun oordeel relevante feiten selecteren en vanuit eigen invalshoek interpreteren. Rixona heeft ervoor mogen kiezen in de dagvaarding niet in te gaan op de achtergrond van de beëindiging van de overeenkomst tussen partijen, te weten het conflict tussen partijen omtrent de verkoop van Rasproducten aan de supermarkten. Noch voor de beoordeling van de vraag of de factuur van 30 november 2012 door Oostrom c.s. moet worden betaald noch voor de beoordeling van de vraag of Rixona jegens Oostrom c.s. wanprestatie heeft gepleegd doordat geleverd is af fabriek Venray in plaats van af fabriek Warffum, is deze informatie direct relevant. Van verdoezelen of het achterhouden van relevante informatie is niet gebleken. Dit verweer faalt derhalve.
Wanprestatie Rixona
4.2.
Oostrom c.s. heeft gesteld dat Rixona in conventie geen verweer heeft gevoerd tegen haar stelling dat zij een verrekenbare vordering heeft op Rixona uit hoofde van wanprestatie. Gelet op de inhoudelijke samenhang tussen het verweer in conventie en de vordering in reconventie, is het naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat het verweer in reconventie tevens als een reactie op het verweer in conventie moet worden aangemerkt, zoals Rixona bij conclusie van dupliek in reconventie heeft aangegeven. Ook Oostrom c.s. heeft deze inhoudelijke samenhang onderkend en heeft verzocht in dat geval al hetgeen zij in reconventie aanvoert als herhaald en ingelast in conventie te beschouwen (vide punt 6 conclusie van dupliek in conventie, tevens conclusie van repliek in reconventie). Door het verweer in reconventie tevens als een reactie op het verweer in conventie aan te merken, wordt Oostrom c.s. dan ook niet in haar processuele belangen geschaad.
4.3.
Voor de vraag of Rixona jegens Oostrom c.s. wanprestatie heeft gepleegd doordat geleverd is af fabriek Venray in plaats van af fabriek Warffum, dient allereerst vastgesteld te worden of Rixona jegens Oostrom V.O.F. contractueel gehouden was te leveren af fabriek Warffum. De verplichting om te leveren af fabriek Warffum is neergelegd in de overeenkomst van 27 juni 2002. De rechtbank zal eerst ingaan op de vraag tussen welke partijen deze overeenkomst is gesloten en vervolgens ingaan op de vraag of Oostrom c.s.. op een later tijdstip partij is geworden bij deze overeenkomst.
Partijen bij het sluiten van de overeenkomst
4.4.
De rechtbank merkt vooraf op dat een vennootschap onder firma geen rechtspersoon is, maar een personenvennootschap. Dit betekent dat een vennootschap onder firma zelf geen partij kan zijn bij een overeenkomst. Als een vennootschap onder firma in een overeenkomst als partij wordt aangeduid, moet dit worden aangemerkt als de benaming van de gezamenlijke vennoten in hun vennootschappelijk verband, waarbij de vennoten de dragers van de rechten en verplichtingen van de vennootschap zijn. Dit wil zeggen dat de vennoten van deze vennootschap onder firma de feitelijke partijen zijn bij de overeenkomst. De rechtbank merkt in dit verband op dat waar in dit vonnis de vraag aan de orde komt of Oostrom V.O.F. partij is (geworden) bij de overeenkomst van 27 juni 2002, gedoeld wordt op het vennootschappelijk verband van [vennoot 2] en [vennoot 1] als vennoten van Oostrom V.O.F..
4.5.
Oostrom c.s. stelt dat de overeenkomst van 27 juni 2002 is gesloten tussen Rixona en de vennootschap onder firma Groothandel [naam1], een vennootschap onder firma die tot stand is gekomen tussen [naam1] en [vennoot 2]. Rixona stelt dat de overeenkomst tot stand is gekomen tussen Rixona en [naam1] V.O.F. Rixona heeft daartoe, onder verwijzing naar de tekst van de overeenkomst, gesteld dat zij expliciet heeft bedongen dat [naam1] V.O.F. haar contractspartij is en dat zij zich altijd ook zo tegenover elkaar hebben gedragen. De rechtbank constateert dat de stelling van Rixona in strijd is met de eenduidige tekst van de overeenkomst. [naam1] V.O.F. wordt in de overeenkomst in het geheel niet genoemd. Als contractspartij is genoemd een vennootschap onder firma genaamd Groothandel [naam1], waarvan de vennoten [naam1] en [vennoot 2] zijn. Verder blijkt uit zowel de tekst van de overeenkomst als uit de tekst van de beëindigingsovereenkomst die op 28 juni 2002 met [naam1] is gesloten, dat het de bedoeling van partijen was de overeenkomst tussen Rixona en [naam1] in persoon te beëindigen en een nieuwe overeenkomst aan te gaan met een vennootschap onder firma waarvan [naam1] en [vennoot 2] de vennoten zijn. Uit de kop van de overeenkomst van 27 juni 2002 blijkt dat waar in de tekst van de overeenkomst [naam1] wordt genoemd, wordt gedoeld op Groothandel [naam1], de naam van de vennootschap onder firma van [naam1] en [vennoot 2]. Rixona heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die tot een andere uitleg van de overeenkomst nopen. De omstandigheid dat het adres van Groothandel [naam1] gelijk is aan het adres van [naam1] V.O.F. en de omstandigheid dat een gedeelte van de facturen van Rixona op naam was gesteld van [naam1] V.O.F. zijn onvoldoende om uit af te leiden dat de overeenkomst van 27 juni 2002 met [naam1] V.O.F. is gesloten.
4.6.
Rixona heeft betwist dat een vennootschap onder firma tussen [naam1] en [vennoot 2] tot stand is gekomen. Het antwoord op deze vraag kan in dit geschil in het midden worden gelaten. Zowel in de situatie dat de vennootschap onder firma wel tot stand is gekomen als in de situatie dat deze niet tot stand is gekomen, zijn [naam1] en [vennoot 2] immers de feitelijke partijen bij de overeenkomst van 27 juni 2002.
Oostrom V.O.F. partij geworden bij de overeenkomst?
4.7.
Volgens Oostrom c.s. heeft [naam1] in april 2010 zijn activiteiten binnen de onderneming gestaakt en heeft [vennoot 2] vanaf dat moment de onderneming alleen voortgezet. Volgens Oostrom c.s heeft [vennoot 2] daarmee ook de overeenkomst van 27 juni 2002 voortgezet. Contractsovername was hiervoor niet nodig. Bij de oprichting van Oostrom V.O.F. heeft [vennoot 2] de onderneming ingebracht. Daarmee is volgens Oostrom c.s. de overeenkomst in deze vennootschap onder firma ingebracht. Rixona was hiervan ook op de hoogte zoals blijkt uit de correspondentie. Het argument dat Oostrom V.O.F. geen partij is bij de overeenkomst, is een gelegenheidsargument dat voor het eerst bij dagvaarding naar voren is gebracht. Rixona heeft dit argument laten varen door haar beroep richting Oostrom c.s. op de algemene voorwaarden die op de overeenkomst van 27 juni 2002 van toepassing zijn, aldus Oostrom c.s..
4.8.
De rechtbank stelt bij de beoordeling voorop dat van een gerechtelijke erkentenis als bedoeld in artikel 154 Rv. geen sprake is. Voor zover Rixona - buiten rechte - zich in haar relatie tot Oostrom V.O.F. heeft beroepen op de algemene voorwaarden uit de overeenkomst van 27 juni 2002, betekent dat niet dat zij zich nadien (al dan niet in rechte) niet meer op het standpunt kan stellen dat Oostrom V.O.F. geen partij is (geworden) bij de overeenkomst van 27 juni 2002.
4.9.
Niet in geschil is dat [naam1] op enig moment zijn activiteiten in de distributie van Raspatat heeft gestaakt. In het midden kan worden gelaten of dit al in 2010 was, zoals Oostrom c.s. stelt, of pas in mei 2011, het moment waarop [naam1] V.O.F. uit het handelsregister is uitgeschreven, zoals Rixona stelt. [naam1] is in ieder geval sinds het moment dat hij zijn activiteiten heeft gestaakt, geen partij meer bij de overeenkomst van 27 juni 2002. Nu de overeenkomst van 27 juni 2002 nimmer is opgezegd, is [vennoot 2] partij gebleven bij deze overeenkomst.
4.10.
Niet in geschil is dat [vennoot 2] en [vennoot 1] vanaf de oprichting van Oostrom V.O.F. op 1 januari 2011, feitelijk distributeurs zijn geworden van Raspatat. De rechtbank begrijpt uit de stellingen van partijen dat Rixona hiervan op de hoogte was en ermee heeft ingestemd dat Oostrom V.O.F., bestaande uit [vennoot 2] en [vennoot 1], vanaf dat moment haar handelspartner is geworden. De vraag is in hoeverre daarmee ook de bepaling uit de overeenkomst van 27 juni 2002 betreffende de levering af fabriek Warffum op de rechtsverhouding tussen Rixona en Oostrom V.O.F. van toepassing is geworden.
4.11.
De rechtbank begrijpt de stelling van Oostrom c.s. aldus dat door inbreng van “de onderneming” in Oostrom V.O.F., Oostrom V.O.F. rechtsopvolger is geworden van deze “onderneming”. Met “de onderneming” doelt Oostrom c.s. kennelijk op de bedrijfsactiviteiten die onder de naam van Groothandel [naam1] aanvankelijk door hem en [naam1] gezamenlijk en later door hem alleen werden verricht, waarbij Oostrom c.s. er vanuit gaat dat de onderneming werd gedreven door de vennootschap onder firma, die hij samen met [naam1] voerde. De rechtbank oordeelt dat voor zover Oostrom c.s. doelt op rechtsopvolging onder algemene titel, daarvan geen sprake kan zijn, omdat geen van de vier in artikel 3:80, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (BW) limitatief omschreven situaties waarin verkrijging onder algemene titel kan plaatsvinden, in dit geval aan de orde is. De rechtbank merkt daarbij op dat de door Oostrom c.s. bedoelde onderneming – ook als aangenomen zou moeten worden dat de vennootschap onder firma tussen [naam1] en [vennoot 2] wel tot stand was gekomen - geen rechtspersoon is. Voorts is evenmin van contractsovername sprake. Gesteld noch gebleken is immers dat er een akte is waarbij de vennootschap die tussen [naam1] en [vennoot 2] zou hebben bestaan, dan wel [vennoot 2] en/of [naam1] in persoon, de overeenkomst van 27 juni 2002 heeft of hebben overgedragen aan Oostrom V.O.F. (artikel 6:159, derde lid BW).
4.12.
Een andere mogelijkheid is dat Oostrom V.O.F. partij is geworden bij de overeenkomst van 27 juni 2002 doordat [vennoot 1] op 1 januari 2011 – stilzwijgend – aan de zijde van [vennoot 2] is toegetreden tot de overeenkomst. Nu Oostrom c.s. zich beroept op de rechtsgevolgen van het van toepassing zijn van de overeenkomst van 27 juni 2002 op de rechtsverhouding tussen partijen, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op haar de stelplicht hiervan en indien aan de orde de bewijslast. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Oostrom c.s. onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld om aan te kunnen nemen dat [vennoot 1] tot de overeenkomst van 27 juni 2002 is toegetreden. Voor de vraag hoe in een overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld, zal gekeken moeten worden naar de bedoelingen van partijen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Op het moment dat Oostrom V.O.F. werd opgericht en [vennoot 1] in de onderneming betrokken raakte, is tussen partijen niet gesproken over de voorwaarden waaronder de distributie van Raspatat zou worden voortgezet. De rechtbank begrijpt dat partijen met elkaar hebben gehandeld op dezelfde voet als voorheen werd gehandeld tussen Rixona en Groothandel [naam1]. In de correspondentie wordt gerefereerd aan bepalingen uit de overeenkomst van 27 juni 2002. Dit is echter nog niet voldoende om aan te kunnen nemen dat [vennoot 1] tot de gehele overeenkomst van 27 juni 2002 is toegetreden. De rechtbank merkt op dat de wijziging van de levering af fabriek Venray reeds had plaatsgevonden in 2006. Dat was ruim voordat Oostrom V.O.F. was opgericht en [vennoot 1] in de onderneming betrokken raakte. Oostrom c.s. heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat rond de oprichting van Oostrom V.O.F. en de toetreding van [vennoot 1] tot de onderneming, de levering af fabriek Venray nog expliciet tussen partijen in discussie was. Rixona heeft hieruit de verwachting mogen ontlenen dat in de rechtsverhouding tot Oostrom V.O.F. de prijzen golden uitgaande van levering af fabriek Venray. Van wanprestatie richting Oostrom V.O.F. is dan ook geen sprake.
[vennoot 2] in persoon
4.13.
Zoals in 4.5 is overwogen, moet worden aangenomen dat de overeenkomst van 27 juni 2002 is gesloten met [naam1] en [vennoot 2] gezamenlijk. De rechtbank overweegt dat [vennoot 2], voor zover hij in persoon aan de gestelde wanprestatie een vordering op Rixona zou kunnen ontlenen, deze vordering niet kan verrekenen met de schuld van Oostrom V.O.F. jegens Rixona, omdat vordering en schuld in van elkaar gescheiden vermogens vallen (artikel 6:127, derde lid, BW).
Conclusie in conventie
4.14.
De rechtbank concludeert dat het beroep van Oostrom c.s. op een verrekenbare vordering op Rixona uit hoofde van wanprestatie, niet opgaat. Oostrum c.s. heeft de verschuldigdheid tot betaling van de factuur van 30 november 2012 overigens niet betwist. De vordering in conventie kan daarom worden toegewezen.
4.15.
Oostrom c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rixona worden begroot op:
- dagvaarding € 81,27
- griffierecht € 1.836,00
- salaris advocaat €
1.788,00(2 punten × tarief € 894,00)
Totaal € 3.705,27
in reconventie
4.16.
Nu er geen sprake is van een verrekenbare vordering van Oostrom V.O.F. op Rixona, moet de primaire vordering in reconventie worden afgewezen. Ook de subsidiaire, voorwaardelijke, vordering in reconventie kan niet worden toegewezen. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.17.
Zoals hiervoor bij beoordeling van de vordering in conventie is overwogen, is Oostrom V.O.F. als samenwerkingsverband tussen [vennoot 2] en [vennoot 1], geen partij geworden bij de bepaling in de overeenkomst van 27 juni 2002 betreffende de levering af fabriek Warffum. Deze bepaling is destijds wel overeengekomen tussen Rixona en [vennoot 2] als (beweerdelijk) vennoot van een vennootschap onder firma met [naam1]. Voor zover Rixona door schending van deze bepaling wanprestatie jegens [vennoot 2] heeft gepleegd, valt dit vorderingsrecht van [vennoot 2] niet in het vermogen van Oostrom V.O.F.. De rechtbank merkt daarbij op dat [vennoot 2] in persoon geen procespartij is in het onderhavige geschil, maar uitsluitend in zijn hoedanigheid als vennoot van Oostrom V.O.F..
4.18.
Oostrom c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rixona worden begroot op € 1.341,00 (salaris advocaat: 3 punten × factor 0,5 × tarief € 894,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt Oostrom c.s. om aan Rixona te betalen een bedrag van € 39.145,80 (negenendertig duizendéénhonderdvijfenveertig euro en tachtig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119a BW over het bedrag van € 39.145,80 met ingang van 30 december 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt Oostrom c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Rixona tot op heden begroot op € 3.705,27, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van dit vonnis,
5.3.
verklaart dit vonnis in conventie uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Oostrom c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Rixona tot op heden begroot op € 1.341,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst en in het openbaar uitgesproken op
9 juli 2014. [1]

Voetnoten

1.type: sms