ECLI:NL:RBNNE:2014:3518

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
AWB LEE 13-2403
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na scheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de inspecteur van de Belastingdienst Randmeren/kantoor Almere. Eiseres was in 2011 gehuwd met de heer [echtgenoot] en heeft na hun scheiding op 1 mei 2012 een aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ingediend. De Belastingdienst legde een aanslag op, die eiseres in bezwaar aanvocht. De rechtbank moest beoordelen of eiseres ontvankelijk was in haar beroep, aangezien zij niet de aanslag op haar eigen inkomen betwistte, maar die van haar ex-echtgenoot. De rechtbank oordeelde dat eiseres geen belanghebbende was in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en verklaarde haar beroep niet-ontvankelijk. De rechtbank vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en veroordeelde verweerder tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar gedaan en kan binnen zes weken worden aangevochten bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB LEE 13/2403

uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 3 juli 2014 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres
(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst Randmeren/kantoor Almere, verweerder

(gemachtigde: [gemachtigde]).

Procesverloop

Verweerder heeft voor het jaar 2011 met dagtekening 14 mei 2013 aan eiseres een aanslag opgelegd in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 0,-.
Bij uitspraak op bezwaar van 18 juli 2013 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2014. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1.
Eiseres is geboren op [dag/datum] 1968 en was in het jaar 2011 gehuwd met de heer [echtgenoot]. Op 1 mei 2012 is eiseres van de heer [echtgenoot] gescheiden.
1.2.
Eiseres heeft op 25 augustus 2012 de aangifte IB/PVV 2011 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.613 ingediend.
1.3.
Met dagtekening 19 september 2012 heeft verweerder conform de aangifte de onderhavige aanslag opgelegd. Daarbij heeft verweerder tot een bedrag van € 18.613 met de te verrekenen verliezen uit voorafgaande jaren rekening gehouden.
1.4.
In de beschikking ‘Definitieve berekening kindgebonden budget 2011’ is een gezamenlijke toetsingsinkomen van € 271.516 opgenomen, bestaande uit het toetsingsinkomen van eiseres van € 18.613 en een toetsingsinkomen van de heer [echtgenoot] van € 252.903.
1.5.
Eiseres heeft op 4 juni 2013 bij de Belastingtelefoon bezwaar gemaakt tegen het onder 1.4. genoemde toetsingsinkomen.
1.6.
Verweerder heeft op 18 juli 2013 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Geschil en beoordeling
2.
Tussen partijen is in geschil of eiseres ontvankelijk is in haar bezwaar nu eiseres het niet eens is met het gezamenlijke toetsingsinkomen 2011.
3.1.
Eiseres heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat haar aanslag IB/PVV 2011 niet in geschil en dat zij niet gemachtigd is door de heer [echtgenoot]. Eiseres voert daarbij aan dat ze desondanks belanghebbende is in bezwaar en beroep en de hoogte van de aanslag IB/PVV 2011 van de heer [echtgenoot] bestrijdt, nu het toetsingsinkomen van de heer [echtgenoot] gevolgen voor het kindgebonden budget heeft.
3.2.
Verweerder stelt dat eiseres als gevolg van de scheiding niet langer een belanghebbende is en dat ze niet namens de heer [echtgenoot] in bezwaar en beroep kan gaan.
3.3.
Naar de rechtbank begrijpt doet eiseres een beroep op artikel 26a, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (de AWR). Ingevolge artikel 26a, eerste lid, van de AWR juncto artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (de Awb) kan beroep of bezwaar slechts worden ingesteld door: a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd; b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking is gericht. Ingevolge het tweede lid kan het beroep mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft.
4.
Eiseres betwist niet de hoogte van haar eigen aanslag IB/PVV 2011. Haar bezwaar en beroep zijn enkel gericht tegen de aanslag IB/PVV 2011 van de heer [echtgenoot], vanwege de gevolgen die eiseres ondervindt van het (in haar ogen onterechte) hoge toetsingsinkomen van de heer [echtgenoot]. Dit maakt echter niet dat eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art 26a, tweede lid, van de AWR. Aldus had verweerder naar het oordeel van de rechtbank eiseres in haar bezwaar niet-ontvankelijk moeten verklaren. Nu verweerder dit heeft nagelaten, zal de rechtbank dit alsnog doen. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep - alleen om formele redenen - gegrond is. De rechtbank zal de uitspraak op bezwaar vernietigen en eiseres alsnog niet-ontvankelijk verklaren in het bezwaar.
5.
Het beroep is gegrond.
6.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 487 en een wegingsfactor 1). De overige kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten vastgesteld op € 47 (reiskosten ten behoeve van het bijwonen van de zitting op basis van openbaar vervoer (tweede klas)). Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.021 veroordeelt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verklaart het bezwaar van eiseres alsnog niet-ontvankelijk;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 44 aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.021.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L. Goederee, rechter, in aanwezigheid van M. Hamid LLM, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2014.
w.g. griffier
w.g. rechter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
fn53