In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de aansprakelijkheid van de gedaagde partij in privé centraal. De eisers, verenigd in een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, vorderden betaling van schadevergoedingen die voortvloeiden uit een oudejaarsstunt in 2002, waarbij de gedaagde partij betrokken was. De eisers stelden dat de gedaagde partij zich had verbonden om bij te dragen aan de kosten die in verband stonden met deze stunt, waaronder advocaatkosten en schadevergoedingen aan het Van Gogh museum. De gedaagde partij betwistte de vordering en stelde dat hij niet persoonlijk aansprakelijk was, maar dat de vordering gericht was op zijn BV. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij zich in persoon had verbonden om de kosten te delen, en dat hij niet kon ontkomen aan zijn verplichtingen, ook al waren de rekeningen naar zijn BV gestuurd.
De kantonrechter overwoog dat de gedaagde partij voldoende op de hoogte was van de gemaakte kosten en dat hij had ingestemd met de deling van deze kosten. De rechter wees de vordering van de eisers gedeeltelijk toe, waarbij de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2387,77, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor bepaalde kosten, zoals de advocaatkosten, waardoor dit deel van de vordering werd afgewezen. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.
Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van individuen in groepsverband en de implicaties van aansprakelijkheid in privé, vooral wanneer er sprake is van een juridische entiteit zoals een BV. De uitspraak biedt inzicht in hoe de rechter omgaat met bewijsvoering en aansprakelijkheid in civiele zaken.