ECLI:NL:RBNNE:2014:3830

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
5 augustus 2014
Zaaknummer
2783024 CV EXPL 14-2450
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van een gedaagde in privé voor kosten voortvloeiend uit een oudejaarsstunt

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland, stond de aansprakelijkheid van de gedaagde partij in privé centraal. De eisers, verenigd in een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid, vorderden betaling van schadevergoedingen die voortvloeiden uit een oudejaarsstunt in 2002, waarbij de gedaagde partij betrokken was. De eisers stelden dat de gedaagde partij zich had verbonden om bij te dragen aan de kosten die in verband stonden met deze stunt, waaronder advocaatkosten en schadevergoedingen aan het Van Gogh museum. De gedaagde partij betwistte de vordering en stelde dat hij niet persoonlijk aansprakelijk was, maar dat de vordering gericht was op zijn BV. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde partij zich in persoon had verbonden om de kosten te delen, en dat hij niet kon ontkomen aan zijn verplichtingen, ook al waren de rekeningen naar zijn BV gestuurd.

De kantonrechter overwoog dat de gedaagde partij voldoende op de hoogte was van de gemaakte kosten en dat hij had ingestemd met de deling van deze kosten. De rechter wees de vordering van de eisers gedeeltelijk toe, waarbij de gedaagde partij werd veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 2387,77, vermeerderd met rente en buitengerechtelijke incassokosten. De rechter oordeelde dat de eisers onvoldoende bewijs hadden geleverd voor bepaalde kosten, zoals de advocaatkosten, waardoor dit deel van de vordering werd afgewezen. De gedaagde partij werd ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien hij grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Het vonnis benadrukt de verantwoordelijkheden van individuen in groepsverband en de implicaties van aansprakelijkheid in privé, vooral wanneer er sprake is van een juridische entiteit zoals een BV. De uitspraak biedt inzicht in hoe de rechter omgaat met bewijsvoering en aansprakelijkheid in civiele zaken.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Privaatrecht
Locatie Groningen
Zaak/rolnummer: 2783024 CV EXPL 14-2450
Vonnis d.d. 5 augustus 2014
inzake
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
[eisende partij],
allen verenigd in de vereniging zonder rechtspersoonlijkheid [naam],
allen woonplaats kiezende aan het adres van [eisende partij] te Tolbert,
eisers, hierna gezamenlijk
[de eisende partij]te noemen,
gemachtigde Bureau Mercuur te Groningen,
tegen
[gedaagde partij],
wonende te [plaats],
gedaagde, hierna
[gedaagde partij]te noemen,
gemachtigde J. Borsch te Tolbert.
Procesgang
De kantonrechter heeft kennisgenomen van de volgende processtukken:
  • de dagvaarding;
  • de conclusie van antwoord;
  • de conclusie van repliek;
  • de conclusie van dupliek.
De kantonrechter heeft tevens kennisgenomen van de in het geding gebrachte producties.
Vonnis is bepaald op heden.

1.De feiten

1.1
In 2002 is een oudejaarsstunt uitgehaald met het Van Gogh museum in Amsterdam. Naar aanleiding van deze stunt is een aantal van de eisers verplicht geworden tot betaling van schadevergoedingen en zijn kosten gemaakt, onder andere in verband met verleende juridische bijstand aan deze eisers.
1.2
[de eisende partij] heeft [gedaagde partij] verzocht een deel van de kosten te betalen. [gedaagde partij] heeft niet betaald.

2.De vordering

2.1
[de eisende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde partij] te veroordelen om aan [de eisende partij] te betalen een bedrag van € 3.551,48, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 3.000,00 vanaf 31 januari 2014, alsmede om hem te veroordelen in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis indien voldoening van deze kosten dan niet is voldaan, alsmede om [gedaagde partij] te veroordelen in de nakosten ter hoogte van 50 % van het toe te wijzen salaris voor gemachtigde van eiseres.

3.Het standpunt van [de eisende partij]

3.1
stelt zich op het standpunt dat [gedaagde partij] zich heeft verbonden om, net als de andere deelnemers aan de oudejaarsstunt, te delen in de totale kosten die in verband met deze stunt zijn of zullen worden gemaakt. De gemaakte kosten bestaan onder andere uit een schadevergoeding aan het Van Gogh museum, advocaatkosten en kosten voor een second opinion.
3.2
Iedere deelnemer heeft zich in persoon verbonden, ook [gedaagde partij]. [gedaagde partij] heeft in het verleden steeds zelf bijdragen in de kosten. Op verzoek van [gedaagde partij] zijn de rekeningen niet naar [gedaagde partij] zelf, maar naar zijn BV [naam] gestuurd, zodat [gedaagde partij] de BTW kon verrekenen.

4.Het standpunt van [gedaagde partij]

4.1
betwist de vordering. [de eisende partij] heeft geen vordering op [gedaagde partij], maar op zijn BV. [gedaagde partij] is niet in privé aansprakelijk voor de schulden van zijn (inmiddels verkochte) BV. Het klopt niet dat [gedaagde partij] alleen namens zijn BV heeft getekend om de BTW te kunnen verrekenen. [de eisende partij] was namelijk niet BTW-plichtig en daarom viel er niets te verrekenen.
4.2
Mocht de kantonrechter tot het oordeel komen dat [de eisende partij] wel een vordering heeft op [gedaagde partij], dan betwist [gedaagde partij] de hoogte en bepaalde onderdelen van de vordering. [gedaagde partij] heeft geen inzicht gekregen in de hoogte van de gemaakte en betaalde advocaatkosten, bijvoorbeeld door overlegging van facturen van de advocaat. Ook is niet te achterhalen welk deel van de vordering al door [gedaagde partij] is voldaan. Verder staat op het betalingsverzoek een bedrag aan BTW vermeld, terwijl de vereniging niet BTW-plichtig is. Voorts blijkt uit de door [naam] getekende verklaring dat alleen de advocaatkosten worden gedeeld en niet de kosten van bijvoorbeeld een second opinion en van schadevergoedingen.

5.De overwegingen van de kantonrechter

5.1
Ten aanzien van de vraag wie zich heeft verbonden om te delen in de kosten die voortvloeien uit de oudejaarsstunt, [gedaagde partij] persoonlijk of [naam], oordeelt de kantonrechter als volgt. De verklaring van 27 januari 2003 begint met de reden voor kostendeling, namelijk ‘mede door mijn betrokkenheid met de v Gogh oudejaarsstunt’. In zijn e-mail van 24 december 2012 heeft [gedaagde partij] een lijstje opgesteld van personen die hebben deelgenomen aan de oudejaarsstunt. In dit lijstje staat onder andere zijn eigen naam, [naam]. [gedaagde partij] heeft voorgesteld om met alle deelnemers, waaronder hijzelf, bij elkaar te komen om een besluit te nemen over wat verder te doen. [gedaagde partij] heeft deze e-mail gestuurd ongeveer zeven jaar nadat hij [naam] heeft verkocht. Uit deze omstandigheden leidt de kantonrechter af dat [gedaagde partij] zelf er steeds vanuit is gegaan dat
hijgehouden is mee te betalen in verband met
zijnbetrokkenheid bij de oudejaarsstunt. Ook [de eisende partij] mocht er vanuit gaan dat [gedaagde partij] zich in persoon heeft verbonden. [gedaagde partij] heeft, in het licht van deze omstandigheden en de stelling van [de eisende partij] dat de ondertekening met ‘[naam]’ slechts diende om de kosten te verrekenen via de BV, onvoldoende gemotiveerd betwist dat hij zich in persoon heeft verbonden.
5.2
Vervolgens moet de vraag beantwoord worden tot betaling van welke kosten [gedaagde partij] zich heeft verbonden. Volgens de verklaring van 27 januari 2003 gaat het om de kosten ‘welke door onze advocaat in rekening zal worden gebracht’, zodat de advocaat ‘daadkrachtig onze belangen kan behartigen om ons van de schade claims te ontdoen’. Zoals volgt uit de overgelegde stukken, waaronder de brief van 16 september 2013 namens de Regiopolitie aan de advocaat van [de eisende partij], is de laatste daadwerkelijk betrokken geweest bij onder andere de afwikkeling van de schadeclaims van museum en Regiopolitie. [gedaagde partij] wist, althans behoorde te weten, dat de behartiging van de belangen van de leden van [de eisende partij] niet “daadkrachtig” kon geschieden als de advocaat niet daadwerkelijk namens [de eisende partij] de volgens hem noodzakelijke kosten kon maken, waaronder de kosten van een second opinion over de vraag of doorprocederen zin zou hebben. [gedaagde partij] lijkt er in zijn e-mail van 24 december 2012 zelf ook vanuit te gaan dat onder de te verdelen kosten niet alleen valt het uurtarief van de advocaat, maar ook de kosten van schikken of doorprocederen. De betaling van alle van [gedaagde partij] gevorderde kosten zou bovendien verlopen via de derdenrekening van de advocaat; de gevorderde kosten gaan dus ook niet buiten de advocaat om. Het verweer van [gedaagde partij] dat hij niet aansprakelijk is voor kosten die zijn gemaakt zonder dat met hem overleg is gevoerd slaagt niet. [gedaagde partij] heeft namelijk ingestemd met deling van de kosten voor een daadkrachtige belangenbehartiging. Dit laatste kan meebrengen dat de advocaat beslissingen moet nemen zonder deze steeds eerst voor te leggen aan alle leden van [de eisende partij]. De kantonrechter oordeelt dan ook dat [gedaagde partij] heeft ingestemd met deling van alle kosten die voortvloeien uit de oudejaarsstunt.
5.3
[gedaagde partij] verweert zich verder tegen de door [de eisende partij] opgestelde factuur met de stelling dat de kosten van de advocaat onvoldoende zijn gespecificeerd, ook na verzoeken hiertoe, en dat niet blijkt dat [de eisende partij] BTW-plichtig is. Dit verweer slaagt. [de eisende partij] heeft de kosten van de advocaat onvoldoende onderbouwd, bijvoorbeeld door overlegging van een kostenspecificatie van de advocaat of van de rekening die de advocaat aan [de eisende partij] heeft gestuurd. Het is daarom voor [gedaagde partij] noch voor de kantonrechter na te gaan hoe hoog deze kosten zijn, zodat dit deel van de vordering moet worden afgewezen. Ook de verschuldigdheid van [de eisende partij] van BTW blijkt nergens uit, zodat ook dit deel van de vordering moet worden afgewezen. De hoogte van de overige kosten wordt door [gedaagde partij] niet betwist, zodat de kantonrechter dit deel van de vordering zal toewijzen.
5.4
De totale vordering van € 3000,00 bestaat, zoals blijkt uit de overgelegde stukken, uit een twaalfde deel van het totaal van advocaatkosten, kosten museum, regiopolitie en second opinion plus een bedrag van € 520,45 aan BTW. Na aftrek van het deel advocaatkosten en het bedrag aan BTW, resteert een bedrag ter hoogte van een twaalfde deel van de kosten voor museum, regiopolitie en second opinion (in totaal: €26.788,88 + € 1.864,38), ofwel € 2387,77. Dit is het bedrag dat [gedaagde partij] aan [de eisende partij] dient te betalen.
5.5
Omdat [de eisende partij] als gevolg van de te late betaling door [gedaagde partij] schade heeft geleden, wijst de kantonrechter ook toe de vordering van rente tot 30 januari 2014 en de vordering van wettelijke rente vanaf 31 januari 2014.
5.6
[de eisende partij] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zullen worden toegewezen tot ten hoogste het bedrag overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, namelijk € 358,17.
5.7
De kantonrechter veroordeelt [gedaagde partij] tot betaling aan [de eisende partij] van € 2387,77, vermeerderd met de rente tot 30 januari 2014 en de wettelijke rente vanaf 31 januari 2014. Ook veroordeelt de kantonrechter [gedaagde partij] tot betaling aan [de eisende partij] van € 358,17 aan buitengerechtelijke incassokosten. Verder zal [gedaagde partij], als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis indien voldoening van deze kosten dan niet is voldaan, alsmede in de nakosten van € 100,00.
De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde partij] om tegen bewijs van betaling aan [de eisende partij] te betalen een bedrag van € 2745,94, vermeerderd met de rente over € 2387,77 tot 30 januari 2014 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 2387,77 vanaf 31 januari 2014 tot aan het moment van algehele voldoening;
veroordeelt [gedaagde partij] in de kosten van het geding, aan de zijde van [de eisende partij] tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 219,00 aan vastrecht, € 95,77 aan explootkosten en € 350,00 voor salaris van de gemachtigde, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis indien voldoening van deze kosten dan niet is voldaan;
veroordeelt [gedaagde partij] in de nakosten ter hoogte van € 100,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.P.D. Mathey-Bal en op 5 augustus 2014 uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van de griffier.