Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op zondag 23 december 2012 te 09:14 uur en 09:17 uur kwam bij de Meldkamer Noord Nederland een meldingbinnen van [getuige] dat er een auto te water was geraakt in het [plaats delict] en dat er nog een jongen van twee jaar in de auto aanwezig zou zijn.
Toen de verbalisanten[verbalisanten][verbalisanten]ter plaatse kwamen troffen zij ter hoogte van perceel [plaats delict] een man en een vrouw aan. Het betrof melder[getuige]en verdachte [verdachte]. [getuige] wees hen de plaats aan waar de auto in het water lag. Tevens gaf[getuige] aan dat bij hem in de woning een 7-jarig meisje aanwezig was dat ook in de auto had gezeten.
Verbalisanten zagen dat de auto helemaal onder water lag. Verbalisant [verbalisant] heeft met een life hammer het dakraam van de auto ingeslagen en in de auto gevoeld of er nog iemand aanwezig was. Hij voelde achter de voorstoel een hand. Hij heeft de hand vastgegrepen en het lichaam van een jongetje uit de auto getrokken. Hij heeft dit jongetje vervolgens aan zijn collega[verbalisant]en de inmiddels aanwezige ambulancemedewerkers overgegeven. Reanimatie door de ambulancemedewerkers mocht niet meer baten. Tijdens de reanimatie bleek dat om de hals/nek van het jongetje een riem van een badjas strak was vastgeknoopt. Dit jongetje was[slachtoffer 1], zoon van verdachte [verdachte].
In de woning van getuige [getuige] werd [slachtoffer 2], dochter van verdachte [verdachte], aangetroffen. [slachtoffer 2] zei tegen de verbalisanten dat haar moeder had gezegd dat zij niet uit de auto mocht.
Bewijsmotivering
De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Hieronder volgt de zakelijk weergegeven opsomming van de inhoud en van de vindplaats van deze bewijsmiddelen, waarbij (in de voetnoten) verwezen wordt naar de paginanummering in het originele dossier.
- Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik heb samen met verbalisant [verbalisant] de verdachte overgebracht naar het politiebureau in Hoogeveen. Ik hoorde de verdachte duidelijk verstaanbaar tegen mij zeggen: “Ik zei tegen [slachtoffer 2] we moeten dood.” Ik hoorde haar vervolgens zeggen: “Het heeft toch geen zin meer, mijn kind is dood”. Ik heb aan verdachte gevraagd ‘wie bedoel je”? Ik hoorde de verdachte zeggen: “[slachtoffer 1]”. “Ik heb hem gewurgd, gestikt”. “Met een kussen”. Vervolgens hoorde ik verdachte zeggen: “ [slachtoffer 2] is uit het raam geklommen en zei Mama niet doen”. “[slachtoffer 2] zat achterin, [slachtoffer 1] had ik in een doosje gedaan en in de kofferbak gelegd”. “Ik reed achteruit….vol….en wilde het water in.”. “Ik zei tegen [slachtoffer 2] we moeten dood”. “Het komt ook door de financiële problemen. Hoe moet ik voor hem zorgen? Ik kan het niet meer aan, er knapte iets in mij. Ik heb gezegd we gaan naar de hemel”.
- Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik was met verdachte in het ziekenhuis. Ik hoorde verdachte zeggen: “Ik wilde met de kinderen naar de hemel. Ik heb mijn zoontje doodgemaakt en mijn dochter [slachtoffer 2]….oh, ik heb alles kapotgemaakt”. Ik vroeg haar het volgende: Waar heb je je zoontje gedood? Verdachte: “Thuis”. Hoe heb je dit gedaan? Verdachte: “Verstikking, gewurgd”. Waarmee heb je dit gedaan? Verdachte: “Met een kussen”. (…) Vervolgens hoorde ik dat verdachte zei dat zij achteruit het water was ingereden en dat zij dood wilde. Ik hoorde dat zij zei dat haar dochter achterin de auto zat. Ik hoorde dat zij zei dat zij tegen [slachtoffer 2] had gezegd “[slachtoffer 2] we moeten dood”. Ik hoorde dat zij zei dat zij [slachtoffer 1] in een doosje achterin de auto had gelegd.
- Het proces-verbaal van inverzekeringstelling, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Het gaat al een tijdje niet goed met mij, ik heb al enige tijd flitsen in mijn hoofd dat mijn kinderen dood moeten en dan weer flitsen dat zij niet dood moeten. Vannacht heb ik [slachtoffer 1], mijn zoontje van 2 jaar met een kussen laten stikken. Hij spartelde nog en direct daarna heb ik hem met de ceintuur van mijn badjas gewurgd. Vanmorgen heb ik hem in een grote doos gedaan en hem dood in de auto gezet en ben samen met mijn dochtertje van 7 jaar, [slachtoffer 2], in de auto naar [plaats delict] gereden. Vlak bij [plaats delict] heb ik mijn auto bewust in een diepe sloot gereden. Ik ben bewust achteruit het water ingereden.
- Het proces-verbaal van het verhoor van verdachte d.d. 23 december 2012 te 16:03 uur, inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Ik weet dat ik het kussen bij [slachtoffer 1] op zijn hoofd deed, ik dacht hij moet dood, hij moet dood. Ik zie het wel voor mij… Dat was bij mij op de slaapkamer. (…)
Ik zei tegen [slachtoffer 2] dat ik niet meer voor haar kon zorgen. Ik zei ook steeds we moeten dood.(…)
Ik heb hem een prop in zijn mond en tape erover en toen kussen en daar ben ik op gaan zitten. Zo van je moet dood.
Op een gegeven moment ging ik eraf en toen huilde hij. Ik heb hem vastgehouden en toen drukte ik hem weer van mij af. (…) Hij was wit en … ik dacht dat hij dood was. Ik stop hem dan in een doosje. Een kerstpakket doosje.
Op de vraag van de verbalisant “Wat kun je over een riem en een badjas vertellen?”:
Ik weet nog dat ik hem in handen had, ik weet het niet meer.
- Het proces-verbaal van verbalisant[verbalisant]inhoudende, kort en zakelijk weergegeven, dat op de plaats delict delen van een kartonnen doos zijn aangetroffen en dat deze waren voorzien van het opschrift “Merry Christmas” en “Happy New Year”.
- De verklaring van de getuige [getuige]die verdachte en [slachtoffer 2] als eerste heeft aangetroffen op de [plaats delict], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
Ze vertelde mij dat zij in de sloot was gereden. Nadat ik het haar meerdere malen had gevraagd zei zij uiteindelijk dat haar zoontje van 2 nog in de auto zat. Verder heb ik de moeder tegen mij horen zeggen dat zij haar zoontje had vermoord.
Het meisje vertelde dat de moeder vanmorgen geprobeerd had zich in de brand te steken. Ook hoorde ik het meisje vertellen dat zij van haar moeder niet uit de auto mocht.
- De verklaring van[slachtoffer 2], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven:
Mijn moeder reed achteruit de sloot in. Ik kwam er net uit door het raam. Ze wou zichzelf in de fik steken.
We gingen eerst even praten, dat was nog in de nacht. Toen pakte ze een slang en iets wat heel veel vuur geeft. Toen probeerde ze zich in de fik te steken. Toen moest ik haar steeds uit de keuken halen en de aanstekers weggooien. Toen gingen we naar oma. Eerst reed zij verkeerd. Toen ging zij achteruit en toen reed zij opeens de sloot in.
Ze zei dat ze bijna dood ging en ze wou niet alleen dood gaan en toen wou ze mij ook in de fik steken. Gelukkig werkte het vuur niet. Ik wist waarom ik niet uit de auto mocht. Ik moest ook verdrinken.
[slachtoffer 1] was al bij oma. Hij was nergens in het huis.
We zaten in de auto. Mama voorin en ik achterin. Verder niemand. En mijn knuffels en fotoboeken. Want als zij dood gaat dan kan ik haar niet meer zien en dan heb ik de foto’s nog.
Ik wist dat ze verkeerd reed want ik weet de hele buurt uit mijn hoofd en bij het eerste kruispunt moet je links. En mama ging rechtdoor. Ik zei je gaat verkeerd. Toen ging ze pas links en toen kwam ze bij die brug. Toen wilde ze eerst over de brug maar toen was ze het plannetje vergeten. Toen herinnerde ze het weer en toen ging ze achteruit en toen reed ze het water in.
Ze reed heel hard het water in. Ik ben met mijn hoofd tegen het plafond geknald. Ik draaide het raampje open. Ik ben achter mama langs door het raampje gegaan.
- Het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisant [verbalisant], inhoudende de lijkschouwvan [slachtoffer 1], kort en zakelijk weergegeven:
De lijkschouw vond plaats op 23 december 2012 om 13:15 uur. In het mortuarium waren aanwezig [naam], verbalisant van forensische en technische expertise, GGD arts [GGD arts] en verbalisant [verbalisant]. Mij, verbalisant [verbalisant], werd medegedeeld dat [arts MMT] van het Mobiel Medisch Team de dood van [slachtoffer 1] had vastgesteld. Om de nek van het slachtoffer zat een lichtblauw badstoffen ceintuur. Tevens zat door deze ceintuur een ivoorkleurig lint gevlochten. De ceintuur om de nek van het slachtoffer werd ten behoeve van het onderzoek doorgeknipt. Om 13:55 uur werd vastgesteld dat de lijkstijfheid reeds was ingetreden. Door de arts [GGD arts] en verbalisant [naam] werden striemen om de nek en huisverkleuringen aan het gezicht en schouders vastgesteld. Het tijdstip van overlijden kon niet worden vastgesteld.
- Het proces-verbaal van forensisch onderzoek van verbalisant [naam], inhoudende, kort en zakelijk weergegeven: Op zondag 23 december 2012 te 10:15 uur werd door mij forensisch onderzoek verricht naar aanleiding van het aantreffen van het levenloze lichaam van [slachtoffer 1]. Op het moment dat het lichaam van het slachtoffer door hulpverleners uit de auto werd gehaald werd er door de hulpverleners geconstateerd dat het lichaam van het kind reeds stijf en koud aanvoelde. Tevens werd er om de hals van het kind een “strop” aangetroffen van een blauwe ceintuur van badstof. Onder deze ceintuur was in de huid van de hals insnoerletsel zichtbaar. Het kind werd gereanimeerd door leden van de ambulance en een arts van het Mobiel Medisch Team. Daarbij werd onder meer de lichaamstemperatuur gemeten: deze was 23,7 graden Celsius. Tevens is tijdens de reanimatie niet lichaamseigen materiaal in de mondholte aangetroffen. De trauma arts van het MMT heeft uiteindelijk de dood geconstateerd. Het tijdstip van overlijden is niet vastgesteld.
- Het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 14 februari 2013inhoudende het pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van [slachtoffer 1], inhoudende als conclusie, kort en zakelijk weergegeven:[slachtoffer 1], 2,5 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals. Het in de hals aanwezige snoerspoor past bij de door de hulpverleners aangetroffen om de hals geknoopte riem van een badjas. In de mondholte zijn voorts drie verfrommelde witte gaasjes aangetroffen. Op grond van het ontbreken van letsels aan de slijmvliezen van de mond/keelholte is het waarschijnlijker dat de gaasjes postmortaal zijn ingebracht dan dat ze bij leven zijn ingebracht.
Overweging ten aanzien van de door de verdediging overgelegde stukken:
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte de haar ten laste gelegde feiten heeft begaan als gevolg van het gebruik van venlafaxine. Om dit standpunt te onderbouwen heeft de verdediging een aantal rapporten in het geding gebracht en verzocht deze aan te merken als deskundigenrapporten, te weten de rapporten van S. Eikelenboom-Schieveld d.d. 9 januari 2014, Y. Lucire d.d. 5 januari 2014 en A.D. Barclay d.d. 10 januari 2014.
De rechtbank stelt vast dat geen van de door de verdediging overgelegde rapporten een causaal verband aantoont tussen het gebruik van venlafaxine door verdachte en de aan haar verweten strafbare feiten. In deze rapporten wordt slechts aangegeven op welke wijze venlafaxine van invloed geweest zou kunnen zijn op het gedrag van verdachte.
De rechtbank is, gelet hierop, van oordeel dat de overgelegde rapporten niet van belang kunnen zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvorderingen en zij zal deze rapporten in deze zaak daarom niet aanmerken als deskundigenrapporten. De rechtbank zal genoemde rapporten bij de beoordeling dan ook buiten beschouwing laten.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot het onder 1 en onder 2 tenlastegelegde opzet:
De raadsvrouwe heeft als verweer gevoerd dat bij verdachte geen opzet aanwezig was. Volgens de raadsvrouwe is verdachte door de bijwerkingen van het medicijn venlafaxine in een toxische disbalans geraakt en heeft acathesie ontwikkeld. Hierdoor beschikte zij niet meer over een vrije wil en kan geen sprake zijn van het willens en wetens plegen van de tenlastegelegde strafbare feiten. De raadsvrouwe heeft ter onderbouwing van haar standpunt verwezen naar de door haar overgelegde rapportages van S. Eikelenboom-Schieveld d.d. 9 januari 2014, Y. Lucire d.d. 5 januari 2014 en A.D. Barclay d.d. 10 januari 2014.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vraag of er bij verdachte sprake was van opzet op de gepleegde delicten het volgende.
De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Naar het oordeel van de rechtbank is dat in de onderhavige zaak het geval. Uit de hiervoor in de bewijsmiddelen omschreven opeenvolgende gedragingen van verdachte leidt de rechtbank af dat verdachte zowel ten aanzien van [slachtoffer 1] als ten aanzien van [slachtoffer 2] heeft gehandeld met het opzet om hen te doden.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad staat het hebben van een ernstige geestelijke stoornis (zoals een psychose), al dan niet als gevolg van het gebruik van medicijnen, slechts dan aan de bewezenverklaring van het opzet in de weg indien bij betrokkene ten tijde van haar handelen ieder inzicht in de draagwijdte van haar gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake.
Uit de inhoud van bovengenoemde verklaringen alsmede uit de hiervoor weergegeven opeenvolgende, op de dood van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gerichte, handelingen is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte ten tijde van haar handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van haar handelen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken. Dat het inzicht van verdachte betrekking had op een door een psychose verwrongen realiteit doet aan dat oordeel niet af.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de raadsvrouwe dat verdachte door de aan haar voorgeschreven medicatie (venlafaxine) acathisie heeft ontwikkeld en dat zij de delicten heeft uitgevoerd in een toxische disbalans nu dit niet aannemelijk is gemaakt of geworden.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de onder 1 en onder 2 tenlastegelegde voorbedachte raad:
De raadsvrouwe heeft voorts als verweer gevoerd -zakelijk weergegeven- dat in onderhavige zaak, gelet op de bijwerkingen van de venlafaxine geen sprake kan zijn van voorbedachte raad. Verdachte heeft gehandeld in een waan, veroorzaakt door een plotseling optredende intoxicatie, waardoor geen sprake was van kalm beraad en rustig overleg en er ook geen gelegenheid was om over de betekenis en gevolgen van haar voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt allereerst in algemene zin het volgende. Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door haar genomen besluit en dat zij tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. Voorbedachte raad wijst op een moment van kalm beraad en rustig overleg, van bedaard nadenken voorafgaand aan de uitvoering. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) uiteindelijk tot het oordeel leiden dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Een stoornis die de gedragskeuzes of de gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde zodanig heeft beïnvloed dat het bewezen verklaarde niet aan hem kan worden toegerekend, sluit niet uit dat er sprake is van voorbedachte raad.
Met betrekking tot het onder 1 tenlastegelegde is de rechtbank van oordeel dat het dossier te weinig informatie bevat om de exacte feitelijke gang van zaken te kunnen reconstrueren met betrekking tot, onder meer, het tijdsverloop, het tijdstip van overlijden van [slachtoffer 1], wat aan zijn overlijden vooraf ging en of sprake was van een hevige ogenblikkelijke gemoedsopwelling bij verdachte.
De rechtbank is daarom van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van het bestanddeel voorbedachte raad en daarmee van de primair tenlastegelegde moord op [slachtoffer 1].
Met betrekking tot de onder 2 tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] acht de rechtbank de handelingen zoals deze blijken uit de hiervoor weergegeven verklaringen van [slachtoffer 2] en verdachte van belang. Verdachte heeft eerst geprobeerd om zichzelf en [slachtoffer 2] in brand te steken. Toen dat niet lukte heeft zij enige tijd later geprobeerd om [slachtoffer 2] te verdrinken. Dat zij hierbij doelgericht handelde blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 2], uit de feitelijke handelingen (verdachte is verkeerd gereden, gestopt, en vervolgens het water ingereden), haar mededelingen over ‘dood moeten’, en de langere tijdspanne waarin deze handelingen plaatsvonden.
Onder voornoemde feiten en omstandigheden is de rechtbank, anders dan de verdediging, van oordeel dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad om zich te beraden op de betekenis en gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Uit de doelgerichtheid van het handelen en hetgeen zij tegen [slachtoffer 2] heeft gezegd blijkt niet dat verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Derhalve acht de rechtbank de voorbedachte raad en daarmee de tenlastegelegde poging tot moord op [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen.
Dat verdachte in een psychose verkeerde en volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht maakt dit oordeel niet anders.