3.3.De stellingen van partijen en hetgeen door hen verder is aangevoerd zullen hierna, voor zover nodig, nader worden weergegeven.
De beoordeling van het geschil
4.1. Het Wetterskip heeft als eerste verweer betwist dat het paard is verwond door een uit de baggerspecie afkomstig stuk glas en heeft gesteld dat [eiseres1] het bewijs daartoe niet heeft geleverd. De kantonrechter volgt dit standpunt niet. Uit de door [eiseres1] overgelegde foto's van de glasscherf, de verklaring van de buurvrouw en de toelichting van de behandelend dierenarts, in combinatie met de door het Wetterskip niet betwiste vervuiling met glasdelen van de baggerspecie, heeft [eiseres1] naar het oordeel van de kantonrechter op voorhand voldoende bewijs van haar stellingname dienaangaande geleverd. Bij de verdere beoordeling zal er dan ook van worden uitgegaan dat het paard gewond is geraakt door een uit de baggerspecie afkomstige glassplinter.
4.2.1.[eiseres1] stelt zich op het standpunt dat het Wetterskip ten onrechte de baggerspecie niet direct heeft afgevoerd en daarmee de op haar rustende zorgplicht heeft geschonden. Zij heeft daartoe aangevoerd dat het Wetterskip voorafgaande aan de werkzaamheden onvoldoende onderzoek naar de kwaliteit van de baggerspecie heeft verricht en na het uitvoeren van de werkzaamheden ten onrechte geen controle heeft uitgevoerd, alsmede dat de kraanmachinist die de feitelijke werkzaamheden uitvoerde onzorgvuldig heeft gehandeld doordat deze, in strijd met het bestek, niet heeft geconstateerd dat de specie verontreinigd was. Zij heeft in dat kader verder aangevoerd dat het Wetterskip wist of had moeten weten dat er tot 2005 of 2006 een dam in de sloot had gelegen en dat het bekend is dat dergelijke dammen vaak met puin werden opgevuld en dat het Wetterskip daarom had moeten weten dat daardoor vervuiling kon ontstaan. [eiseres1] heeft er verder nog op gewezen dat zij reeds voordat het paard in het weiland werd gelaten enkele grove stukken puin en hout uit de baggerspecie had verwijderd. Daarmee beoogt zij, zo begrijpt de kantonrechter althans, te betogen dat het Wetterskip dan wel de door haar ingeschakelde kraanmachinist, dit ook had kunnen en moeten zien.
4.2.2.Het Wetterskip heeft daartegen gesteld dat zij zorgvuldig en volgens haar wettelijke verplichtingen heeft gehandeld. Zij heeft daartoe aangevoerd dat er vooraf conform het Besluit Bodemkwaliteit laboratoriumonderzoek naar de kwaliteit van de baggerspecie is uitgevoerd. Dit onderzoek ziet op de chemische samenstelling van de baggerspecie. Als tijdens de bemonstering glas of puin wordt aangetroffen wordt dit conform de bij het Wetterskip gangbare werkwijze gemeld. Tijdens dit vooronderzoek is geen verontreiniging aangetroffen. Tijdens de baggerwerkzaamheden heeft niemand gemerkt dat er zich puin, glas of hout in de specie bevonden. Met name verontreiniging die bestaat uit kleinere delen is ook moeilijk waarneembaar in de baggerspecie. Als er wel verontreiniging zou zijn aangetroffen zou dat aan de projectleider gemeld zijn en zouden passende maatregelen getroffen zijn. Dat de baggerspecie als verspreidbaar en vrij toepasbaar is aangemerkt heeft conform de terminologie uit het Besluit Bodemkwaliteit betrekking op de chemische samenstelling en geeft geen garantie dat er geen enkel stuk glas of puin in zit. Overigens ziet het normenstelsel van de Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit volgens het Wetterskip op bescherming van oppervlaktewater en bodem niet op de bescherming van individuele vermogensrechtelijke belangen zoals in dit geval. Er is geen wettelijke toetsingskader voor onderzoek naar grofvuil in baggerspecie. De eerdere aanwezigheid van een dam maakte volgens het Wetterskip niet dat het bedacht zou moeten zijn op verontreiniging, nu die was verwijderd. Verder is het niet gebruikelijk dat er glas in dammen zat en daarmee behoefde zij geen rekening te houden.
4.2.3.De kantonrechter oordeelt als volgt naar aanleiding van hetgeen door partijen is aangevoerd. Artikel 5.23 lid 2 Waterwet luidt als volgt:
"Rechthebbenden ten aanzien van gronden, gelegen aan of in een oppervlaktewaterlichaam waarvan het onderhoud geschiedt door of onder toezicht van een beheerder, zijn gehouden op die gronden specie en maaisel te ontvangen, die tot regulier onderhoud van dat oppervlaktewaterlichaam worden verwijderd."Niet staat tussen partijen ter discussie dat het Wetterskip op grond van deze bepaling de baggerspecie op het perceel van [eiseres1] mocht deponeren en dat [eiseres1] een ontvangplicht had. Verder staat vast dat het Wetterskip voorafgaande aan het uitbaggeren aan enige genomen monsters laboratoriumonderzoek heeft laten verrichten naar de kwaliteit van de baggerspecie en dat daaruit is gebleken er geen sprake was van zodanige (chemische) verontreiniging dat de baggerspecie niet over het perceel van [eiseres1] zou mogen worden uitgespreid.
4.2.4.Voor de beoordeling van de vordering van [eiseres1] is naar het oordeel van de kantonrechter van belang het arrest van De Hoge Raad van 7 april 2006, NJ 2006/244 (Bildtpollen-Miedema), waarin wordt overwogen dat
"bij de beantwoording van de vraag of sprake is van handelen in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, niet alleen moet worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen"en tevens
"dat niet reeds de enkele mogelijkheid van schade als verwezenlijking van aan een bepaald gedrag inherent gevaar dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de betrokkene zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag had moeten onthouden."
4.2.5.De stellingname van [eiseres1] komt er op neer dat het Wetterskip in dit geval het baggerslib niet op het perceel had mogen laten liggen, vanwege de zich daarin bevindende verontreiniging. Het Wetterskip heeft daarmee volgens [eiseres1] haar (wettelijke)zorg- en onderzoeksplicht geschonden en een inbreuk op het (eigen)domsrecht van [eiseres1] gemaakt. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres1] heeft willen stellen dat het Wetterskip hoe
dan ook zowel voorafgaande als tijdens en na de baggerwerkzaamheden de baggerspecie actief had moeten controleren op verontreiniging als hier is aangetroffen.
4.2.6.De kantonrechter is van oordeel dat het Wetterskip met het door hem gedane laboratoriumonderzoek van genomen monsters heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht en er geen regel is op grond waarvan het Wetterskip de baggerspecie voor, tijdens dan wel na het baggeren had moeten controleren op de aanwezigheid van bijvoorbeeld glassplinters. Terzijde merkt de kantonrechter op dat dit ook niet volgt uit de in dit kader door [eiseres1] aangehaalde Waterwet en het Besluit Bodemkwaliteit, nog daargelaten dat de in deze regelgeving neergelegde normstellingen zien op bescherming van oppervlaktewater en bodem en niet op bescherming van individuele vermogensrechten zoals hier aan de orde, zodat mogelijk niet naleven door het Wetterskip van in deze regelingen gestelde verplichtingen gelet op het bepaalde in artikel 6:163 BW niet tot een verplichting tot schadevergoeding leidt. Gesteld noch gebleken is dat de kans op aanwezigheid van glassplinters in baggerslib uit een sloot bij een weiland in zijn algemeenheid zo groot is dat het Wetterskip daarmee rekening had moeten houden en handelend had moeten optreden. Voorts geldt daarbij, zoals door het Wetterskip is gesteld, dat het jaarlijks zoveel kilometers watergang uitbaggert dat de kennelijk door [eiseres1] voorgestane controle ondoenlijk is en vanuit het oogpunt van efficiënte inzet van beschikbare middelen ook onwenselijk is. In dit kader is verder nog van belang hetgeen hierna onder 4.2.8. nader wordt overwogen omtrent de slechte zichtbaarheid van de glassplinters, als gevolg waarvan slechts een zeer intensieve controle zinvol zou zijn.
4.2.7.De omstandigheid dat in de betreffende sloot in het verleden een dam heeft gelegen maakt het voorgaande niet anders, omdat dit enkele feit geen omstandigheid is op grond waarvan het Wetterskip had moeten vermoeden dat er zich verontreiniging zoals hier aan de orde was zou kunnen voordoen. [eiseres1] heeft hieromtrent verder onvoldoende gesteld om anders te oordelen. Dat er bij dergelijke dammen altijd puin werd gebruikt, wat daarvan ook zij, vormt daartoe naar het oordeel van de kantonrechter op zichzelf geen aanleiding, nu de bewuste dam eerder klaarblijkelijk volledig was verwijderd. Verder impliceert de aanwezigheid van puin nog niet de aanwezigheid van glas.
4.2.8.Ook het verwijt dat de loonwerker die de sloot heeft uitgebaggerd de verontreiniging had moeten zien treft naar het oordeel van de kantonrechter geen doel. Uit hetgeen door [eiseres1] zelf is aangevoerd leidt de kantonrechter af dat het betrekkelijk kleine glassplinters betreft en [eiseres1] heeft de stelling van het Wetterskip dat kleine glasdelen gezien de samenstelling van de baggerspecie niet goed zichtbaar zijn, niet gemotiveerd weersproken. De omstandigheid dat [eiseres1] zelf de aanwezigheid van de glassplinters kennelijk ook niet eerder heeft opgemerkt, alhoewel zij zelf een deel van de baggerspecie al over haar land had uitgespreid en enig hout en puin wel had opgemerkt en verwijderd, bevestigt naar het oordeel van de kantonrechter juistheid van de stellingname van het Wetterskip hieromtrent.
4.2.9.De kantonrechter overweegt nog dat uit de stellingname van [eiseres1] niet geheel duidelijk wordt of zij het Wetterskip nu de geconstateerde verontreiniging meer in het algemeen verwijt of dat zij het Wetterskip slechts de aanwezigheid van glasdelen verwijt en die aan haar vordering ten grondslag legt. Onder nummer 37 van de dagvaarding stelt [eiseres1] dat door het handelen van het Wetterskip het perceel is verontreinigd met glas en grof vuil en dat dit in strijd is met de op het Wetterskip rustende zorgplicht. Onder 12. en 52. van de conclusie van repliek stelt [eiseres1] echter dat dat de door haar verwijderde stukken puin en hout geen gevaar voor paarden opleverden. De kantonrechter leidt uit deze stellingname af dat het aantreffen van deze verontreiniging [eiseres1] geen aanleiding heeft gegeven om het Wetterskip daarop aan te spreken. De schade is daardoor ook niet ontstaan en de kantonrechter begrijpt dat [eiseres1] met name de aanwezigheid van het glas als onrechtmatig jegens haar aanmerkt.
4.2.10.Hetgeen hiervoor is overwogen leidt met toepassing van de hiervoor onder rechtsoverweging 4.2.4. aangehaalde overweging van de Hoge Raad tot de slotsom dat de handelwijze van het Wetterskip niet als onrechtmatig jegens [eiseres1] kan worden aangemerkt. Hetgeen [eiseres1] in het verlengde daarvan verder nog heeft aangevoerd en hiervoor niet is besproken behoeft daarom geen verdere beoordeling. Voor toekenning van schadevergoeding aan [eiseres1] is geen grondslag en de vordering van [eiseres1] zal gezien het voorgaande als zijnde ongegrond worden afgewezen.
4.2.11.[eiseres1] zal als de (grotendeels) in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten. De proceskosten aan de zijde van het Wetterskip worden begroot op
€ 500,00 (2 punten x tarief € 250,00).
Beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiseres1] af;
veroordeelt [eiseres1] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van het Wetterskip begroot op € 500,00;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. T.K. Hoogslag, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2014 in tegenwoordigheid van de griffier.