In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van pensioenaanspraken tussen twee gewezen echtgenoten, aangeduid als [A] en [B]. De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 vonnis gewezen in een civiele procedure, waarin [A] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt, en [B] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 2 april 2014, waarin de rechtbank [A] heeft opgedragen zich uit te laten over de wijze van verdeling van de pensioenaanspraken van [B]. [A] heeft haar vordering gewijzigd en verzocht om een maandelijkse uitkering van € 364,81, met ingang van 11 december 2012, en veroordeling van [B] in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze wijziging en heeft de vordering van [A] toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de voorwaarde dat beide partijen in leven zijn.
In reconventie heeft [B] zijn vordering gewijzigd en verzocht om een eenmalige uitkering van € 130,00, opeisbaar vanaf het moment waarop [A] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de vordering van [B] toe te wijzen, aangezien de opgaaf van het pensioenfonds wijst op een eenmalige uitkering. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien hun status als gewezen echtelieden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.