ECLI:NL:RBNNE:2014:4107

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
C-17-130655 - HA ZA 13-331
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van pensioenaanspraken tussen gewezen echtgenoten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland is behandeld, gaat het om de verdeling van pensioenaanspraken tussen twee gewezen echtgenoten, aangeduid als [A] en [B]. De rechtbank heeft op 13 augustus 2014 vonnis gewezen in een civiele procedure, waarin [A] als eiseres in conventie en verweerster in reconventie optreedt, en [B] als gedaagde in conventie en eiser in reconventie. De procedure is gestart met een tussenvonnis op 2 april 2014, waarin de rechtbank [A] heeft opgedragen zich uit te laten over de wijze van verdeling van de pensioenaanspraken van [B]. [A] heeft haar vordering gewijzigd en verzocht om een maandelijkse uitkering van € 364,81, met ingang van 11 december 2012, en veroordeling van [B] in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen deze wijziging en heeft de vordering van [A] toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en de voorwaarde dat beide partijen in leven zijn.

In reconventie heeft [B] zijn vordering gewijzigd en verzocht om een eenmalige uitkering van € 130,00, opeisbaar vanaf het moment waarop [A] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de vordering van [B] toe te wijzen, aangezien de opgaaf van het pensioenfonds wijst op een eenmalige uitkering. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, gezien hun status als gewezen echtelieden. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de rechtbank heeft het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/130655 / HA ZA 13-331
Vonnis van 13 augustus 2014
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats 1], Spanje,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.H. Doornbos te Zwolle,
tegen
[B],
wonende te [woonplaats 2],
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. G.B. de Jong te Hoogezand.
Partijen zullen hierna [A] en [B] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 2 april 2014
  • de akte van [B]
  • de akte tevens houdende wijziging van eis in conventie van [A]
  • het rolbericht van 24 juni 2014 waarin namens [B] wordt afgezien van het nemen van een antwoordakte
  • de antwoordakte in voorwaardelijke reconventie van [A].
1.2.
Ten slotte is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie

2.1.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank [A] opgedragen zich uit te laten over de door haar gevraagde wijze van verdeling van pensioenaanspraken van [B].
2.2.
[A] heeft naar aanleiding hiervan haar vordering als volgt gewijzigd/vermeerderd:
dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [B] veroordeelt om met [A] over te gaan tot verdeling van de pensioenaanspraken van [B] en wel op zodanige wijze, dat aan [A] een uitkering toekomt van € 364,81 per maand, met ingang van 11 december 2012, opeisbaar vanaf de vervaldatum van iedere pensioentermijn, waarbij de eerste vervaltermijn 31 december 2012 is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van het eindvonnis van de rechtbank met betrekking tot de reeds vervallen termijnen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere termijn tot de datum van de algehele betaling voor wat betreft de termijnen die vervallen na het wijzen van het eindvonnis van de rechtbank, onder de voorwaarde van het in leven zijn van beide partijen, met veroordeling van [B] in de proceskosten.
2.3.
Omdat [B] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering van eis door [A] en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding ziet om deze buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
2.4.
[A] baseert haar gewijzigde eis op het volgende. Uit de opgaaf van het ABP van 7 januari 2013 blijkt dat er sprake is van een voorwaardelijke uitkering ten gunste van haar van € 4.377,70 bruto per jaar, zijnde € 364,81 per maand. [A] vordert de verdeling overeenkomstig deze opgaaf vanaf de ingangsdatum van het pensioen, zijnde 11 december 2012. Voor de renteberekening verwijst [A] naar het arrest van de Hoge Raad van 21 februari 1997, NJ 1997, 316. Tot slot vordert [A] dat [B] in de proceskosten wordt veroordeeld op grond van zijn weigering om deze opgaaf eerder aan haar over te leggen.
2.5.
[B] heeft afgezien van het nemen van een antwoordakte. De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen, zoals hierna in het dictum is bepaald.
2.6.
Gelet op het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren. Naar het oordeel van de rechtbank vormt de eerdere weigering van [B] om de pensioenopgaaf aan [A] te verstrekken geen aanleiding om hem in de proceskosten te veroordelen.
in reconventie
2.7.
In voornoemd tussenvonnis heeft de rechtbank ook [B] opgedragen zich uit te laten over de door hem gevorderde wijze van verdeling van de pensioenaanspraken.
2.8.
[B] heeft naar aanleiding hiervan zijn vordering als volgt gewijzigd/vermeerderd:
(dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad) [A] veroordeelt om aan [B] te voldoen het aan hem toekomende ouderdomspensioen vanaf de eerste dag van het verkrijgen van het ouderdomspensioen en het pensioenfonds rechtstreeks het aan [B] toekomende deel daarin uit te betalen en [B] en [A] verplicht zodanig een machtiging op te stellen dat het pensioenfonds het aan [A] toekomende bedrag rechtstreeks zal uitbetalen en mocht [A] in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen, voor alsdan te bepalen dat het in deze te wijzen vonnis dezelfde kracht zal hebben als het door [A] aan het pensioenfonds af te geven machtiging ertoe strekkende dat genoemd pensioenfonds met ingang vanaf de eerste dag van het verkrijgen van het pensioen van maandelijks rechtstreeks aan [B] zal uitbetalen het aan hem toekomende deel van het ouderdomspensioen.
2.9.
Omdat [A] geen bezwaar heeft gemaakt tegen de wijziging/vermeerdering van eis door [B] en de rechtbank ambtshalve geen aanleiding ziet om deze buiten beschouwing te laten wegens strijd met de regels van een goede procesorde, zal recht worden gedaan op de gewijzigde eis.
2.10.
Volgens [A] gaat het blijkens de opgaaf van het Pensioenfonds
Horeca & Catering van 17 april 2014 - welke zij bij haar antwoordakte heeft overgelegd - om een eenmalige uitkering, zodat er geen aanleiding is voor toewijzing van een machtiging waarin het pensioenfonds maandelijks een bedrag aan [B] zou moeten overmaken. Voorts is de formulering van het petitum niet in overeenstemming met de in het tussenvonnis gegeven aanwijzing.
2.11.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Uit de door [A] overgelegde opgaaf blijkt dat bij een eenmalige verrekening de aanspraak van [B] per 26 november 1992 € 130,00 bedraagt. Uit de gewijzigde eis volgt dat [B] wenst dat er maandelijks betaling van een gedeelte van de door [A] te ontvangen pensioentermijnen zal gaan plaatsvinden. [A] wenst dat die verrekening plaatsvindt door betaling van een bedrag ineens. Nu partijen kennelijk geen overeenstemming over de (wijze van) verdeling van de gemeenschap hebben bereikt, zal de rechtbank deze vaststellen met inachtneming van de door partijen ingenomen standpunten en overgelegde overzichten, op de voet van artikel 3:185 lid 2 BW. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 17 april 1998, NJ 1999/550) is de rechtbank hierbij niet gebonden aan wat partijen hebben verzocht en behoeft zij niet expliciet in te gaan op hetgeen partijen hebben aangevoerd.
2.12.
De rechtbank acht in het onderhavige geval verrekening door de door [A] voorgestane betaling van een bedrag ineens het meest voor de hand liggen, nu het om een relatief bescheiden aanspraak gaat. De rechtbank gaat, zoals in r.o. 5.9 van het tussenvonnis is overwogen, over tot voorwaardelijke verdeling, in die zin dat deze wijze van verrekening plaats zal vinden vanaf het moment waarop [A] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, mits beide partijen dan in leven zijn. Nu gesteld noch gebleken is dat [A] niet (behoorlijk) zal nakomen in haar toekomstige betalingsverplichtingen, zal de door [B] gevorderde rechtstreekse betaling door het pensioenfonds - althans een door [A] aan dat fonds af te geven machtiging - worden afgewezen. Eveneens zal de daaraan gekoppelde vordering ex artikel 3:300 BW worden afgewezen.
2.13.
Gelet op het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn zal de rechtbank de proceskosten tussen hen compenseren.

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
gelast de verdeling van de pensioenaanspraken van [B] en wel op zodanige wijze, dat aan [A] een uitkering toekomt van € 364,81 per maand, met ingang van 11 december 2012, opeisbaar vanaf de vervaldatum van iedere pensioentermijn, waarbij de eerste vervaltermijn 31 december 2012 is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf heden met betrekking tot de reeds vervallen termijnen en vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldatum van iedere termijn tot de datum van de algehele betaling voor wat betreft de termijnen die vervallen na heden, onder de voorwaarde van het in leven zijn van beide partijen;
3.2.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
3.5.
gelast de verdeling van de pensioenaanspraken van [A] en wel op zodanige wijze, dat aan [B] een eenmalige uitkering toekomt van € 130,00, opeisbaar vanaf het moment waarop [A] de pensioengerechtigde leeftijd bereikt, onder de voorwaarde van het in leven zijn van beide partijen;
3.6.
verklaart het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.7.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
3.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Sanna en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.c 588