ECLI:NL:RBNNE:2014:4183

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
26 augustus 2014
Zaaknummer
C-17-130960 - HA ZA 13-345
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
  • E.Th.M. Zwart-Sneek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending zorgplicht opdrachtnemer en informatieverplichting in overeenkomst van opdracht

In deze zaak, die voor de Rechtbank Noord-Nederland werd behandeld, ging het om een geschil tussen de besloten vennootschap [A] en de gedaagden [B] en [C] over een overeenkomst van opdracht. [A] had een offerte uitgebracht voor constructieve advies- en tekenwerkzaamheden voor een vakantiewoning die [B] wilde laten bouwen. Na de totstandkoming van de overeenkomst ontstond er onenigheid over de betaling van extra werkzaamheden die [A] als meerwerk beschouwde. [A] vorderde betaling van twee facturen, maar [B] betwistte de verschuldigdheid van deze bedragen en stelde dat er geen sprake was van meerwerk.

De rechtbank oordeelde dat de overeenkomst tussen [A] en [B] gekwalificeerd moest worden als een overeenkomst van opdracht. De rechtbank benadrukte dat [A] als opdrachtnemer de zorgplicht had om [B] tijdig te informeren over eventuele meerwerkopdrachten. [A] had nagelaten om [B] op de hoogte te stellen van de extra werkzaamheden en de bijbehorende kosten, wat leidde tot een schending van de zorgplicht. De rechtbank concludeerde dat [A] niet had gehandeld zoals van een goed opdrachtnemer verwacht mocht worden, en wees de vorderingen van [A] af.

De rechtbank oordeelde verder dat de vordering tegen [C] voorwaardelijk was ingesteld, maar dat [B] nooit had betwist dat [C] bevoegd was om namens hem op te treden. Hierdoor werd de voorwaarde voor de vordering tegen [C] niet vervuld. De rechtbank veroordeelde [A] in de proceskosten van [B] en [C]. Het vonnis werd uitgesproken op 6 augustus 2014.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling privaatrecht
Locatie Leeuwarden
zaaknummer / rolnummer: C/17/130960 / HA ZA 13-345
Vonnis van 6 augustus 2014
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[A],
gevestigd te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard te Roden,
tegen

1.[B],

wonende te [woonplaats],
2.
[C],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat: mr. D.A. Westra te Leeuwarden.
Eiseres zal hierna [A] genoemd worden, gedaagde sub 1. [B] en gedaagde sub 2. [C].

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 5 februari 2014 en de daarin genoemde stukken;
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 mei 2014.
1.2.
Ter gelegenheid van de comparitie heeft [A] de procedure tegen de aanvankelijk mede-gedaagde wijlen mevrouw [D], echtgenote van [B], ingetrokken. De procedure tegen [B] en [C] is voortgezet.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[B] was voornemens een vakantiewoning te (laten) bouwen in Grou waarvoor constructietekeningen dienden te worden gemaakt. Hij heeft daartoe [C] - een bouwkundige die zich op verzoek van [B] bezig hield met de begeleiding van het bouwproject - verzocht contact op te nemen met [A].
2.2.
[C] heeft een schetstekening van de te bouwen vakantiewoning aan [A] doen toekomen, waarna [A] op 17 juli 2012 een offerte heeft afgegeven die, voor zover hier van belang, vermeldt:
"Hierbij doen wij u onze prijsaanbieding toekomen voor het verrichten van constructieve advies- tekenwerkzaamheden betreffende de te bouwen vakantiewoning (…)

2.Taakomschrijving / demarcatie van werkzaamheden

Onze constructieve advies- en tekenwerkzaamheden omvatten het volgende:
- Het dimensioneren van de balklagen van de verdiepingsvloer en het dak.
- Het dimensioneren van de nokbalk, de onderslagbalken en lateien.
- Het dimensioneren van de dragende wanden en stabiliteitswanden (incl. verankering).
- Het schetsmatig weergeven van de berekeningsresultaten, zodat deze door de architect in de tekeningen verwerkt kunnen worden.
- Het opstellen van het funderingsadvies (draagkrachtberekening palen) op basis van door derden uit te voeren sonderingen.
- Het maken van de gewichtsberekening en het berekenen van de fundering.
- Het vervaardigen van het palenplan en de funderingstekening (bewapening aangegeven in de doorsnede).
- Het op constructieve aspecten controleren van door derden vervaardigde tekeningen en berekeningen van geprefabriceerde onderdelen.
- Het indienen van onze berekeningen en tekeningen en de door ons gecontroleerde berekeningen en tekeningen van derden bij bouw- en woningtoezicht.
De onderstaande werkzaamheden zijnnietin deze prijsaanbieding opgenomen:
- Advisering met betrekking tot de bouwplaats en de bouwput.
- Het uitvoeren van Rₒ- en EPC-berekeningen.
- De kosten van door derden uit te voeren sonderingen (zie Bijlage).
- Het vervaardigen van tekeningen van de houtconstructies.
- Het bijwonen van bouwvergaderingen, werkbesprekingen en bouwplaatsbezoek.

3.Prijs, geldigheidstermijn en prijspeil

De kosten voor het uitvoeren van de constructieve advies- en tekenwerkzaamheden bedragen:
- constructieve advieswerkzaamheden (berekeningen): € 2.660,-
- constructieve tekenwerkzaamheden:€ 1.040,-
totaal € 3.700,-
Genoemde bedragen zijn exclusief B.T.W, reproductiekosten en verschotten. Voor het voeren van overleg gaan wij er vanuit dat dit zo veel mogelijk telefonisch en per e-mail gebeurt.
(…)

5.Voorwaarden

(…)
Indien zich belangrijke wijzigingen mochten voordoen in de uitgangspunten, of indien het plan tijdens de uitvoering van onze werkzaamheden tussentijds gewijzigd wordt, dan dienen voornoemde bedragen opnieuw in beschouwing genomen en dienovereenkomstig aangepast te worden. (…)"
2.3.
Op 10 januari 2013 is op basis van de offerte een overeenkomst tot stand gekomen tussen [A] en [B]. Er heeft vervolgens een aantal besprekingen plaatsgevonden tussen partijen, waarbij van de zijde van [B] steeds [C] aanwezig was en van de zijde van [A] (hoofdzakelijk) [E], werknemer van [A] (hierna: [E]), alsmede (soms) [F], eveneens werknemer van [A] (hierna: [F]). Op 15 mei 2013 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen (alleen) [F] en [C]. Daarnaast is er regelmatig tussentijds telefonisch contact geweest tussen [C] en [E].
2.4.
[A] heeft een factuur (nummer 12350-01) met factuurdatum 30 april 2013 en verzenddatum 30 mei 2013 aan [B] gezonden voor het overeengekomen bedrag van € 3.700,00 exclusief btw (in totaal € 4.477,00), welke factuur op 10 juni 2013 door [B] is voldaan.
2.5.
[A] heeft voorts een factuur, nummer 12350-01-01, eveneens met factuurdatum 30 april 2013 en verzenddatum 30 mei 2013, aan [B] doen toekomen met de volgende tekst:
"Betreft : Onze extra werkzaamheden e.e.a. conform onze toelichting met betrekking tot de te bouwen vakantiewoning fam. [B].
1e termijn
advieswerkzaamheden volgens specificatie € 15.000,00
BTW 21%- 3.150,00
Totaal € 18.150,00
Deze factuur is niet voldaan door [B].
2.6.
Op 3 juni 2013 heeft [A], van de hand van haar bestuurder [G] (hierna: [G]), een brief gezonden aan [C], met kopie aan [B], met als bijlagen beide facturen 12350-01 en 12350-01-01 en met, voor zover hier van belang, de volgende inhoud:
"Bij nota 12350-01-01 behoort een toelichting:
Onze offerte d.d. 17 juli 2012 vormt de grondslag voor de 1e nota ad € 3.700,- excl. BTW. Uitgesloten zijn o.a. het vervaardigen van de tekeningen van de houtconstructies, het bijwonen van bouwvergaderingen en werkbesprekingen enz.
Tijdens ons gesprek d.d. 15/05/2013 in het bijzijn van onze [F] heb ik u meegedeeld dat u heel veel meerwerk bij ons heeft afgenomen, die in de offerte niet worden geoffreerd zoals
• Berekenen / detailleren stalen kolommen (gevelstijlen vide)
• Berekenen / detailleren gelamineerde liggers gevel (ondersteuning nokbalk)
• Aangepaste detaillering dakoverstek t.p.v. nokbalk
• Berekenen / detailleren uitkragende kopbalken vloer t.p.v. afschuining in ondergelegen dragende wanden
• Aangepaste detaillering vloerbalken in het zicht (vloer middengedeelde)
• Berekenen - detailleren vlonderconstructie
• Overleg / werkbesprekingen
• Enz.
Om nog een voorbeeld te noemen. U heeft op 15/05/2013 op ons kantoor een bespreking aangevraagd voor 8.15 uur. U bestelde de afspraak met de mededeling dat dit gesprek drie kwartier zou duren. Achteraf bleek dat u na 11.20 uur pas ging vertrekken. Alles moest uitgelegd worden. Uw gewoonte was dat u met onze informatie naar een bureautje ging, die onze tekeningen ging verwerken. Dit zat niet in onze offerte. U heeft ons a.h.w. hiermee misleid. Werkbesprekingen waren uitgesloten.
Vele wijzigingen van de woning zijn door u doorgevoerd, hetgeen met technisch cruciale gevolgen gepaard ging.
Hoogachtend,
(…)
[G]"
2.7.
[B] heeft zich daarop tot zijn raadsman gewend die bij brief van 20 juni 2013 bij [A] bezwaar heeft gemaakt tegen de meerwerknota, stellende dat geen sprake is geweest van meerwerk en dat daartoe ook geen opdracht is gegeven. Voorts is zijdens [B] aangevoerd dat door [A] nimmer melding is gemaakt van enig meerwerk.
2.8.
[A] heeft op deze brief gereageerd door het verzenden van een derde factuur, nummer 12350-01-02, met factuurdatum 30 september 2013 en verzenddatum 23 oktober 2013, aan [B] met de volgende tekst:
"Betreft : Aangezien niet is gebleken dat u onze eerste termijn (factuur 12350-01-01) zult gaan betalen, zal een procedure worden opgestart, in welke rekening zal worden gehouden met alle verrichte en verschuldigde meerwerk. Zodoende brengen wij u daarom onze laatste meerwerktermijn in rekening. Wij verwijzen u tevens naar onze brief (…) d.d. 3 juni 2013.
2e termijn
advieswerkzaamheden volgens specificatie € 8.855,25
BTW 21%- 1.859,60
Totaal € 10.714,85
[A] heeft deze factuur ter informatie in kopie aan [C] gezonden. [B] heeft ook deze factuur niet voldaan, waarna [A] de onderhavige procedure is gestart.

3.De vordering

3.1.
[A] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 18.150,00 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente + 3%, dan wel subsidiair de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf de vervaldag der factuur d.d. 30 mei 2013 (13 juni 2013) tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 10.714,85 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke rente + 3%, dan wel subsidiair de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf 13 juni 2013, dan wel subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
III. [B] veroordeelt in de kosten van de procedure, onder de bepaling dat [B] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald;
subsidiair, namelijk voor zover de rechtbank onverhoopt van mening mocht zijn dat er geen meerwerkopdrachten namens [B] zijn verstrekt:
IV. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 18.150,00 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf de vervaldag der factuur d.d. 30 mei 2013 (13 juni 2013) tot aan de dag der algehele voldoening;
V. [B] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 10.714,85 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf 13 juni 2013, dan wel subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
VI. [B] veroordeelt in de kosten van de procedure, onder de bepaling dat [B] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald;
VII. bepaalt dat voor zover [C] eveneens wordt veroordeeld enig bedrag aan [A] te betalen, er sprake zal zijn van een hoofdelijke veroordeling van gedaagden waarbij geldt dat indien de één betaalt, de ander zal zijn gekweten;
alsmede,
voor zover de rechtbank van mening mocht zijn dat [C] niet beschikte over een toereikende volmacht om meerwerkopdrachten namens [B] aan [A] te verstrekken:
VIII. [C] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 18.150,00 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf de vervaldag der factuur d.d. 30 mei 2013 (13 juni 2013) tot aan de dag der algehele voldoening;
IX. [C] veroordeelt tot betaling aan [A] van een bedrag ad € 10.714,85 inclusief btw, dan wel enig ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, te vermeerderen met de wettelijke (handels)rente, gerekend vanaf 13 juni 2013, dan wel subsidiair vanaf de dag der dagvaarding, tot aan de dag der algehele voldoening;
X. [C] veroordeelt in de kosten van de procedure, onder de bepaling dat [C] de wettelijke rente over de proceskosten verschuldigd zal zijn wanneer deze niet binnen veertien dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis zijn betaald;
XI. bepaalt dat voor zover [B] eveneens wordt veroordeeld enig bedrag aan [A] te betalen, er sprake zal zijn van een hoofdelijke veroordeling van gedaagden waarbij geldt dat indien de één betaalt, de ander zal zijn gekweten.
3.2.
[A] voert daartoe - samengevat - het volgende aan. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden is sprake geweest van aanzienlijk veel meerwerk(opdrachten). Deze opdrachten zijn namens [B] verstrekt door [C] als vertegenwoordiger van [B]. [A] heeft voor dit meerwerk twee facturen gestuurd aan [B] (van respectievelijk € 18.150,00 en € 10.714,85) die [B] onbetaald heeft gelaten, zodat in rechte betaling wordt gevorderd. De specificatie van deze facturen volgt uit de brief van [A] aan [C] van 3 juni 2013. Voor zover er door of namens [B] geen opdracht tot meerwerk is verstrekt is [B] ongerechtvaardigd verrijkt ter hoogte van de door [A] verrichte werkzaamheden ad € 28.864,85 inclusief btw en is [A] hierdoor verarmd wegens het niet ontvangen van loon voor dit werk, welke verarming bestaat uit gederfde winst. Voor zover [C] onbevoegd was om namens [B] te handelen wordt voorwaardelijk een vordering jegens [C] ingesteld, omdat [C] dan aansprakelijk is voor de door [A] ten gevolge van deze onbevoegde vertegenwoordiging geleden schade, nu [C] dient in te staan voor het bestaan en de omvang van zijn vertegenwoordigingsbevoegdheid.
3.3.
[B] en [C] voeren verweer met conclusie tot afwijzing van de vordering van [A] met veroordeling van [A] in de integrale kosten van de procedure, zijnde in ieder geval het griffierecht en de kosten raadsman ad € 4.406,25 alsmede de nakosten, uitvoerbaar bij voorraad. Op de stellingen en verweren van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil en de beoordeling

Vordering jegens [B]

4.1.
De rechtbank zal allereerst oordelen over de aard van de overeenkomst tussen [A] en [B], nu partijen daarover van mening verschillen. Volgens [A] is sprake van een overeenkomst van opdracht, volgens [B] is sprake van aanneming van werk omdat het vervaardigen van constructietekeningen en -berekeningen zou kwalificeren als de totstandkoming van een werk van stoffelijke aard.
4.2.
De rechtbank kwalificeert de overeenkomst tussen [A] en [B] als een overeenkomst van opdracht, waartoe het volgende wordt overwogen. Alhoewel het maken van een tekening in beginsel een werk van stoffelijke aard is, impliceert zulks nog niet dat daarmee sprake is van aanneming van werk. Daarvoor is vereist dat de werkzaamheden waarvoor de overeenkomst is aangegaan in overwegende mate zien op de totstandkoming van een werk van stoffelijke aard. Daarvan is in casu geen sprake. De door [A] gemaakte tekeningen zijn vooral het resultaat van, na ter zake gevoerd overleg, verrichte intellectuele arbeid en ook de daarbij verstrekte advisering is van geestelijke/intellectuele aard. Dat sprake is van opdracht volgt voorts ook uit het feit dat bij de totstandkoming van artikel 7:400 BW onder meer de werkzaamheden van een architect - die in beginsel immers ook tekeningen maakt als onderdeel van zijn advisering - als voorbeeld voor een overeenkomst van opdracht zijn genoemd (zie Nota II, Kamerstukken II, 1991/92, 17779, nr. 13, p.2). Voor de beoordeling van de vordering van [A] zal dan ook worden uitgegaan van de bepalingen van art. 7:400 e.v. BW betreffende de overeenkomst van opdracht.
4.3.
De vordering van [A] is gebaseerd op de stelling van [A] dat [B] opdracht heeft gegeven tot meerwerk. [B] heeft primair gemotiveerd betwist dat van enig meerwerk sprake is. Volgens [B] is al hetgeen door [A] is verricht te vatten onder de omschrijving van de volgens de overeenkomst te verrichten werkzaamheden. Voor zover [A] daar meer uren in heeft gestoken dat bij het offreren van het werk is gecalculeerd is dat niet iets dat voor zijn rekening en risico dient te komen, aldus [B]. Gezien het gemotiveerd verweer van [B] ligt het op de weg van [A] om nader te onderbouwen en zo nodig te bewijzen dat sprake is van meerwerk en dat [B] daartoe opdracht heeft gegeven, welk(e) onderbouwing dan wel bewijs [A] ter comparitie ook heeft aangeboden te willen verstrekken. De rechtbank zal dit aanbod echter passeren om de reden dat, zelfs als veronderstellenderwijs uit wordt gegaan van de juistheid van de stelling van [A] dat sprake is van meerwerk waartoe [B] opdracht heeft gegeven, dit niet tot toewijzing van de vordering van [A] kan leiden. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
Op grond van artikel 7:401 BW dient [A] bij de uitvoering van de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Dit brengt mee dat [A] verwacht mag worden dat zij handelt zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer verwacht mag worden, zulks te beoordelen naar de omstandigheden van het geval. Onderdeel van die zorgplicht is de informatieverplichting van de opdrachtnemer. Deze informatieverplichting is nader uitgewerkt in artikel 7:403 lid 1 BW dat de opdrachtnemer verplicht tot het (tussentijds) op de hoogte houden van de opdrachtgever van zijn werkzaamheden ter uitvoering van de opdracht. Deze bepaling dient ruim te worden uitgelegd, zodat de informatieverplichting daar niet toe is beperkt maar ook strekt ter onderbouwing van de algemene verplichting tot een goede communicatie tussen partijen.
4.5.
[B] heeft subsidiair - voor zover zou worden geoordeeld dat wel sprake is geweest van een opdracht tot het verrichten van meerwerk - onder meer tot zijn verweer aangevoerd dat [A] zijn zorgplicht heeft geschonden. De schending is er volgens [B] in gelegen dat [A] tijdens de uitvoering van de werkzaamheden op geen enkele wijze melding heeft gemaakt van het feit dat in de ogen van [A] sprake was van werkzaamheden die verder strekten dan krachtens de overeenkomst overeen was gekomen en wat daar de gevolgen van zouden zijn voor [B]. Anders dan de brief van [A] van 3 juni 2013 suggereert, is ook tijdens de laatste bespreking met [F] op 15 mei 2013 op geen enkele wijze over meerwerk gesproken; het woord is zelfs nooit gevallen. Pas een dag later, op 16 mei 2013, is dit onderwerp voor het eerst door [A] ten tonele gevoerd. Op die dag werd [C] gebeld door een zeer geïrriteerde [G] die kritiek uitte op de wijze van werken van [C] en opeens aangaf dat sprake was van een zeer aanzienlijke mate van meerwerk. Het nalaten van [A] om hier tijdig met [B] (of [C]) over te praten is volgens [B] eens te meer te kwalificeren als een schending van de zorgplicht nu hetgeen [A] als 'meerwerk' in rekening wenst te brengen een veelvoud is van hetgeen als totaalbedrag overeengekomen was, terwijl bovendien iedere deugdelijke specificatie van het in rekening gebracht 'meerwerk' ontbreekt.
4.6.
Bij haar oordeel over de vraag of [A] heeft gehandeld zoals van een goed opdrachtnemer verwacht mag worden - en dus mede met in achtneming van voormelde, uit de zorgplicht voortvloeiende, informatieverplichting - overweegt de rechtbank dat het in beginsel op de weg van [A] als opdrachtnemer ligt om, ingeval sprake is van (meer dan sporadische) additionele werkzaamheden - dus bovenop hetgeen bij aanvang van de overeenkomst overeen is gekomen - daarvan tijdig melding te maken bij de opdrachtgever, met opgave van de daaraan verbonden (geschatte) kosten. Dit opdat de opdrachtgever zich van de gevolgen van zijn verzoek om extra werkzaamheden bewust is en er zo nodig nader overleg tussen partijen over kan plaatsvinden. Het gaat in dat geval immers om werkzaamheden die niet reeds ten tijde van de oorspronkelijke opdracht tussen partijen overeen zijn gekomen. Voor zover er verder - zoals ook in casu het geval was - een vast tarief overeen is gekomen voor de oorspronkelijke opdracht, zonder dat het aantal daaraan te besteden uren en/of het daaraan verbonden uurtarief is vastgelegd, geldt voor deze additionele werkzaamheden voorts ook dat over de daaraan verbonden kosten (nog) geen overeenstemming is bereikt tussen partijen. Dit kan anders liggen als de gevolgen van het aanvullende verzoek voor de opdrachtgever anderszins reeds zodanig duidelijk zijn dat verdere uitleg van de zijde van de opdrachtnemer geen nieuwe relevante informatie zou verschaffen aan de opdrachtgever, maar daarvan is in casu geen sprake en dit is ook niet (voldoende duidelijk) door [A] gesteld. Het feit dat [B], zoals door [A] nog aangevoerd, gebruik maakte van de diensten van een bouwkundige, [C], maakt dit niet anders nu [C] niet stilzwijgend geacht kan worden de kennis van [A] over zijn calculaties te kennen. Bovendien geldt dat het enkele feit dat een opdrachtgever wordt bijgestaan door een deskundige, ook als deze deskundigheid kan worden toegerekend aan de opdrachtnemer, de opdrachtnemer niet bevrijdt van zijn verplichtingen om de opdrachtgever te informeren over belangrijke gevolgen van een verzoek om additionele werkzaamheden.
4.7.
De door [B] omschreven gang van zaken betreffende het pas op 16 mei 2013 in een telefonisch onderhoud tussen [C] en [G] voor het eerst ter sprake brengen van meerwerk en de daaraan verbonden aanzienlijke kosten is door [G], die namens [A] ter comparitie aanwezig was, niet bestreden. De rechtbank is van oordeel dat [A] aldus niet alleen in strijd heeft gehandeld met de overeenkomst die hij met [B] is aangegaan, maar dat [A] daarmee ook zijn zorgplicht en de daaruit voortvloeiende informatieplicht jegens [B] heeft geschonden. De overeenkomst bepaalt immers dat partijen de geoffreerde bedragen 'opnieuw in beschouwing nemen' op het moment dat het plan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden tussentijds gewijzigd wordt, waarvan volgens [A] - door de diverse door [B] gaandeweg doorgevoerde wijzigingen - bij herhaling sprake was. [A] heeft deze contractuele afspraak evenwel niet nageleefd. De - overigens door [B] betwiste - wijzigingen waren voor [A] geen aanleiding om daar gaandeweg de werkzaamheden enige opmerking over richting [B] en/of [C] te maken, laat staan dat hij met [B] en/of [C] om de tafel is gaan zitten om over de te verrichten additionele werkzaamheden en de daaraan verbonden kosten te spreken. Ook in algemene zin volgt deze verplichting uit de op [A] rustende zorgplicht.
4.8.
Pas ná afronding van de werkzaamheden zag [A] aanleiding om [B] in eerste instantie ruim vier keer het overeengekomen bedrag aan 'meerwerk' in rekening te brengen, welk besluit door [A] slechts is onderbouwd met een zeer summiere brief van 3 juni 2013, zonder vermelding van urenspecificatie, uurtarief of zorgvuldige onderbouwing van de verrichte (extra) werkzaamheden. Het (totaal) overzicht van gewerkte uren en berekende uurtarieven is niet eerder dan bij dagvaarding in het geding gebracht en aldus aan [B] kenbaar gemaakt, zo is door [A] ter gelegenheid van de comparitie bevestigd. Toen [B] na ontvangst van de meerwerknota, via zijn raadsman, gemotiveerd de verschuldigdheid van de nota betwistte, zag [A] daarin voorts aanleiding om nog een extra nota voor meerwerk te sturen ter grootte van zo'n twee en een halve keer het overeengekomen bedrag. De gevolgen van deze schending van zijn zorgverplichting zijn volledig voor rekening en risico van [A]. Daarmee strandt zowel de primaire als de subsidiaire vordering van [A].
4.9.
Voor wat betreft de subsidiaire vordering overweegt de rechtbank nog als volgt. Voor zover, zoals door [A] gesteld en door [B] betwist, de werkzaamheden van [A] al verder zouden strekken dan hetgeen overeengekomen is - waarbij de rechtbank opmerkt dat zij het met [C] ten kantore van [A] gevoerde overleg niet ziet als het expliciet buiten de offerte gehouden 'bijwonen van bouwvergaderingen en werkbesprekingen' nu die verwijzing naar het oordeel van de rechtbank betrekking heeft op overleg met de bouwer/aannemer - en [B] daardoor zou zijn verrijkt, geldt dat voormelde schending van de zorgplicht door [A] mee brengt dat die verrijking in het licht van het vorenstaande niet ongerechtvaardigd is.
Voorwaardelijke vordering jegens [C]
4.10.
De vordering jegens [C] is, zo is door [A] toegelicht, voorwaardelijk ingesteld, te weten voor het geval dat geoordeeld zou worden dat [C] niet bevoegd was om namens [B] opdrachten voor meerwerk aan [A] te verstrekken. [B] heeft zich evenwel in de eerdere correspondentie, noch in deze procedure op enig moment op het standpunt gesteld dat [C] handelingen namens [B] zou hebben verricht waartoe hij niet bevoegd was. Ter comparitie heeft [B] voorts nogmaals bevestigd dat hij achter alles staat dat [C] namens hem heeft verricht en dat geen beroep wordt gedaan op enig onbevoegd handelen van [C]. Aan de voorwaarde waaronder de vordering jegens [C] is ingesteld wordt daarmee niet voldaan, zodat aan een inhoudelijk oordeel daarover niet wordt toegekomen.
Kosten
4.11.
In het feit dat [B] noch [C] in de aanloop naar, of in de procedure zelf, aanleiding hebben gegeven tot het vermoeden dat een beroep zou (kunnen) worden gedaan op de onbevoegdheid van [C], waarmee de noodzaak tot het betrekken van [C] in deze procedure naar het oordeel van de rechtbank ontbreekt, ziet de rechtbank aanleiding om [A] met betrekking tot de voorwaardelijke vordering jegens [C] als de in het ongelijk te stellen partij in de zin van art. 237 Rv te beschouwen zodat [A] in de kosten van [C] zal worden veroordeeld. Daarnaast zal [A] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van [B] worden veroordeeld. Nu [B] em [C] in deze procedure door dezelfde raadsman zijn bijgestaan, gezamenlijk zijn opgetreden en een gelijkluidend verweer hebben gevoerd, zie de rechtbank geen aanleiding om, zoals gevorderd, in afwijking van het ter zake gehanteerde beleid, een hogere vergoeding voor kosten toe te kennen.
4.12.
De kosten aan de zijde van [B] en [C] tezamen worden vastgesteld op:
- vast recht € 842,00
- salaris advocaat
€ 1.158,00(2 punten x € 579,00)
totaal € 2.000,00.
[A] zal voorts, zoals gevorderd, in de nakosten worden veroordeeld op de in het dictum te bepalen wijze.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [A] in de kosten van de procedure, aan de zijde van [B] en [C] tot op heden in totaal vastgesteld op € 2.000,00;
5.3.
veroordeelt [A] in de na deze uitspraak ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, zulks onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en door [A] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis wordt voldaan, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de kosten van betekening van de uitspraak;
5.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft het onder 5.2. en 5.3. bepaalde uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.Th.M. Zwart-Sneek en in het openbaar uitgesproken op 6 augustus 2014. [1]

Voetnoten

1.591