In deze zaak vorderden [A] en [B], beide werkzaam als eerstverantwoordelijke verzorgende (EVV'er) bij zorginstelling [C], de intrekking van disciplinaire maatregelen die hen degradeerden naar de functie van verzorgende. De zaak kwam voort uit een incident waarbij [A] en [B] koffie dronken in het appartement van een cliënt, de heer [Y], terwijl hij afwezig was. De dochter van de heer [Y] diende een klacht in, wat leidde tot gesprekken met de leiding van [C] en uiteindelijk tot de disciplinaire maatregelen. De kantonrechter oordeelde dat de opgelegde maatregelen niet voldoende waren onderbouwd en dat [C] geen duidelijk beleid had met betrekking tot koffiepauzes. De kantonrechter concludeerde dat de privacy van de heer [Y] niet objectief was geschonden en dat de disciplinaire maatregelen niet in verhouding stonden tot het gedrag van [A] en [B]. De rechter oordeelde dat de vorderingen van [A] en [B] toewijsbaar waren, inclusief nabetaling van salaris en de mogelijkheid om hun werkzaamheden te hervatten in de functie van EVV'er. De kantonrechter veroordeelde [C] tot betaling van proceskosten en stelde een dwangsom vast voor het geval [C] niet aan de veroordeling voldeed.