ECLI:NL:RBNNE:2014:4336

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
3 september 2014
Zaaknummer
C/19/98573 / FA RK 13-1051
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek contactregeling tussen biologische vader en kind vanwege angst van verzorgers

In deze zaak verzocht de biologische vader A om een contactregeling met zijn 3,5-jarige zoontje, nadat de relatie met de moeder voor de geboorte was verbroken. De moeder is inmiddels getrouwd met de juridische vader B, met wie zij ook een ander kind heeft. De rechtbank had eerder de verzoeken van vader A tot vernietiging van de erkenning door vader B en tot vervangende toestemming om het kind te erkennen afgewezen, en de beslissing over de omgangsregeling aangehouden in afwachting van een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit rapport, dat op 15 april 2014 werd gepresenteerd, adviseerde om de beslissing over de contactregeling aan te houden voor negen maanden, zodat moeder en vader B hulpverlening konden zoeken.

Tijdens de zitting op 11 augustus 2014 werd duidelijk dat moeder en vader B grote angst hebben voor vader A, wat de rechtbank niet kon negeren. Ondanks dat er geen objectieve redenen voor deze angst waren, was het een feit dat deze angst het functioneren van de verzorgers negatief beïnvloedde. De rechtbank concludeerde dat het forceren van contact met vader A in strijd zou zijn met de belangen van het kind. De rechtbank benadrukte dat de angst van moeder en vader B, hoewel moeilijk te begrijpen, reëel was en dat het in het belang van het kind was om deze angst serieus te nemen.

Uiteindelijk wees de rechtbank het verzoek van vader A af, omdat het vaststellen van een contactregeling met hem in strijd zou zijn met de zwaarwegende belangen van het kind. De rechtbank stelde voor dat moeder en vader B zich onder behandeling zouden stellen om met hun angst om te leren gaan, maar concludeerde dat het op dit moment niet haalbaar was om een begeleide omgang te starten. De beslissing werd genomen door mr. T.M.L. Veen en uitgesproken op 20 augustus 2014.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

LOCATIE ASSEN

Afdeling Privaatrecht
Beschikking d.d. 20 augustus 2014
Zaaknummer C/19/98573 / FA RK 13-1051
Beschikking van de tweede enkelvoudige kamer in de zaak van:
Vader A,
wonende te +++,
verzoeker, hierna te noemen vader A,
toegevoegd advocaat mr. R. Paardekooper,
-- en --
Moeder,
wonende te +++,
gerekwestreerde, hierna te noemen moeder,
toegevoegd advocaat mr. M. Alta.

1.Verloop van de procedure

De rechtbank heeft bij beschikking van 31 juli 2013, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast dient te worden beschouwd, de verzoeken van de man tot vernietiging van de erkenning door de heer B, hierna vader B van de minderjarige kind B, hierna ook te noemen kind B, geboren op ++ 2011 in de gemeente +++r, en tot verkrijging van vervangende toestemming om kind B te erkennen afgewezen en de beslissing omtrent de omgangsregeling tussen vader A en kind B aangehouden in afwachting van het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad, hieromtrent.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport en advies van de Raad van 15 april 2014, alsmede van de brieven van respectievelijk mr. M. Alta van 29 april 2014 en mr. R. Paardekoper van 12 mei 2014.
De rechtbank heeft de zaak behandeld ter zitting van 11 augustus 2014. Verschenen zijn vader A, bijgestaan door zijn advocaat mr. R. Paardekoper, moeder en vader B, bijgestaan door hun advocaat mr. M. Alta, alsmede mevrouw S. van der Laan namens de Raad.

2.Beoordeling

2.1.
De Raad heeft in zijn rapport van 15 april 2014 geadviseerd de beslissing omtrent de contactregeling tussen kind B. en vader A aan te houden voor de periode van negen maanden. De tussenliggende periode zouden moeder en vader B kunnen benutten door zich te wenden tot de GGZ in het kader van hulpverlening dan wel behandeling.
Na deze periode is de Raad bereid, indien de rechtbank daartoe verzoekt, aan de hand van de bevindingen van de GGZ, de rechtbank te adviseren betreffende de wenselijkheid en mogelijkheden van een contactregeling tussen kind B en vader vader A.
2.2.
Het is de rechtbank duidelijk dat moeder en vader B echt heel bang zijn voor vader A. Zij bevestigen en versterken elkaar in die angst. Dat ook vader B zoveel angst voelt voor vader A kan moeilijk anders worden verklaard.
De beide mannen hebben elkaar één keer face to face ontmoet. Dat was gezien de beschrijving een kort maar onprettig gesprek en daar zal zeker agressie en/of dreiging bij naar voren zijn gekomen. Moeder was toen halverwege de zwangerschap van kind B. Vader A werd voor het eerst geconfronteerd met de aanblik van zijn zwangere ex-vriendin in gezelschap van een andere man. Vader B werd voor het eerst geconfronteerd met vader A die hij tot op dat moment alleen kende uit de verhalen van moeder. Kind B is inmiddels 3,5 jaar en na die eerste en enige ontmoeting is er geen andere rechtstreekse confrontatie geweest. Aanbellen om 5.30 uur is onhandig en zeker onplezierig, maar verder dan een gesprek door de intercom is het destijds niet gekomen.
De angst van moeder en vader B wordt niet begrijpelijker door de verwijzingen naar de documentatie van vader A. De veroordeling waar moeder en vader B nadrukkelijk naar verwijzen stamt uit 2004. Er zijn inmiddels 10 jaren verstreken. Dat moeder en vader B menen reden te hebben te vrezen voor het inschakelen van derden door vader A, om ze iets aan te doen, onder verwijzing naar die veroordeling voor “deelname aan een criminele organisatie” kan mogelijk voortkomen uit onbegrip rond die term. Het zal een leek vreemd in de oren klinken, maar het is mogelijk om voor “deelname aan een criminele organisatie” te worden veroordeeld zonder dat er sprake is geweest van toepassing van geweld in welke vorm dan ook. De veronderstelling dat op grond van die veroordeling zou moeten worden uitgegaan van de beschikbaarheid van vrienden die bereid zouden zijn om het gevreesde vuile werk te doen kan de rechtbank oprecht niet volgen. Ook de verwijzing naar werkzaamheden die vader A “vroeger” zou hebben gedaan voor een incassobureau – naar de rechtbank begrijpt in de categorie “Binnen zonder Kloppen” – maakt dat niet anders. Dat wordt in deze procedure nu ter zitting ook voor het eerst aangevoerd.
De Raad heeft uitvoerig onderzoek gedaan en heeft nog aanvullende informanten benaderd omtrent de persoon van vader A. Daar is niets uit naar voren gekomen dat erop zou duiden dat vader A een risico vormt voor kind B, moeder of vader B.
2.3.
De rechtbank overweegt dit alles zo uitvoerig om recht te doen aan vader A. Moeder en vader B spreken in termen dat zij slachtoffers zijn van de dader A. Dat suggereert een serieus strafrechtelijk verhaal, maar daarvan is niets gebleken.
2.4.
Dat de angst van moeder en vader B op het oog zo diep zit, mag voor een derde rationeel wellicht moeilijk verklaarbaar zijn, dat maakt die angst niet irrelevant.
Dat die angst er is, is voor de rechtbank een gegeven. De rechtbank twijfelt niet aan het bestaan van die angst. Vader A gaf aan ook niet te twijfelen aan het bestaan van die angst, maar zoekt de oorzaak van die angst niet in zijn handelen in heden en verleden. Ook dat maakt die angst niet irrelevant.
2.5.
De angst voor vader A lijkt het leven van moeder en vader B te beheersen en heeft een negatief effect op hun functioneren. Als dat nog geen effect heeft op kind B en zijn broertje, dan moet er rekening mee worden gehouden dat dit in het toekomst effect op de jongens zal krijgen. Het zou dan ook in het belang van moeder, van vader B, maar zeker de jongens zijn, als zij zich onder behandeling zouden stellen om met die angst om te leren gaan. Het zou erg jammer zijn als moeder en vader B van behandeling zouden afzien omdat het ze tegenstaat dat vader A zich niet zou laten behandelen.
2.6.
Gezien het effect dat deze zaak, de confrontatie met vader A, op moeder en vader B heeft kan er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van zijn dat de situatie nu wordt geforceerd door het verplichten van medewerking aan begeleide omgang met vader A. Dat zou in strijd zijn met de belangen van kind B. Die is voor zijn welbevinden volledig afhankelijk van moeder en vader B. Situaties in het leven roepen waarvan wordt gevreesd dat moeder en vader B er ernstig negatief door zullen worden beïnvloed in hun functioneren, ook als ouders, kan niet in het belang zijn van kind B en zijn in dezelfde omstandigheden verkerende broertje.
2.7.
De Raad stelt voor de zaak aan te houden, in afwachting van de resultaten van een behandeling. Nog los van de vraag of moeder en vader B die behandeling zullen aanvaarden, lijkt ook dat geen haalbare kaart. Als de behandelaar van moeder schrijft dat sprake is van een PTSS, waarbij de mogelijkheid van EMDR wordt genoemd, dan kan niet worden voorbijgegaan aan het feit dat deze procedure een trigger vormt. Een PTSS behandelen, al dan niet met EMDR, in een situatie waarin de stressfactor die wordt gezien als oorzaak van die PTSS alom aanwezig blijft heeft geen reële kans van slagen. Een situatie in het leven roepen waarin wordt behandeld, zonder kans van slagen, is in niemands belang en zeker niet in het belang van kind B.
2.8.
Beginnen met begeleide omgang is op dit moment geen optie. Het aanhouden van de procedure is dat gezien het voorgaande ook niet. Dat leidt tot de voor vader A moeilijke conclusie dat zijn verzoek om een contactregeling tussen hem en kind B vast te stellen moet worden afgewezen omdat toewijzing in strijd zou zijn met zwaarwegende belangen van kind B.

3.Beslissing

De rechtbank
- Wijst af het verzoek een contactregeling vast te stellen tussen vader A en kind B.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.M.L. Veen, rechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 augustus 2014 in tegenwoordigheid van E. Koops, griffier.