ECLI:NL:RBNNE:2014:4465

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2014
Publicatiedatum
11 september 2014
Zaaknummer
18.930413-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging met vuurwapen en veroordeling voor voorhanden hebben van vuurwapen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 9 september 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met een vuurwapen, vernieling en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de eerste twee tenlastegelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij een vuurwapen of een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht op de slachtoffers, noch dat hij opzettelijk en wederrechtelijk een schuur heeft vernield. De rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering voor deze feiten onvoldoende was.

Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van een gaspistool en 51 randvuur knalpatronen, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van twee weken op, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een taakstraf van 60 uren. De rechtbank motiveerde de straf door te verwijzen naar de ernst van het feit en de eerdere veroordelingen van de verdachte. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen was.

De rechtbank heeft ook de voorwaarden voor de voorwaardelijke straf vastgesteld, waaronder dat de verdachte zich gedurende de proeftijd niet schuldig mag maken aan een nieuw strafbaar feit. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en twee andere rechters betrokken waren. De uitspraak is openbaar gedaan en de griffier heeft het vonnis vastgelegd.

Uitspraak

Rechtbank Noord-Nederland

Afdeling strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18/930413-13
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 september 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans wonende te [woonplaats].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 26 augustus 2014.
Verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. R.J.J. Bosma, advocaat te Spier.

Tenlastelegging

De verdachte is bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 01 november 2013, te [pleegplaats], gemeente Emmen, een perso(o)n(en) te weten, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 3] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend, terwijl hij langzaam in zijn auto voorbijreed, een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, gericht op, althans in de richting gehouden van, (achtereenvolgens) die [slachtoffer 2] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 1];
2.
hij op of omstreeks 01 oktober 2013, te [pleegplaats], gemeente Emmen, opzettelijk en wederrechtelijk, een schuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 24 februari 2014, te Emmen, een wapen van categorie III, onder 1, te weten een gaspistool en/of munitie van categorie III, te weten 51 randvuur knalpatronen, voorhanden heeft gehad.
Kennelijke taal- en/of schrijffouten in de tenlastelegging worden geacht te zijn verbeterd. De verdachte is daardoor, blijkens het onderzoek ter terechtzitting, niet geschaad in de verdediging.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. N. Tromp, acht hetgeen onder 1., 2. en 3. aan verdachte is tenlastegelegd wettig en overtuigend bewezen en vordert dat de rechtbank voor deze feiten en voor de onder 2., 3., 4. en 5. Ad informandum gevoegde feiten de volgende straf zal opleggen: dertig dagen gevangenisstraf waarvan 27 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van twee jaren en de bijzondere voorwaarden van een contact- en straatverbod dat op grond van artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht dadelijk uitvoerbaar moet worden verklaard. Voorts een taakstraf bestaande uit een werkstraf van 180 uren subsidiair negentig dagen hechtenis en toewijzing van de civiele vorderingen tot elk € 500,--, tevens in de vorm van schadevergoedingsmaatregelen met niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen in het meer gevorderde.

De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak van het onder 1. tenlastegelegde

De verdachte dient van dit tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gericht, althans in de richting heeft gehouden, van [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1].

Vrijspraak van het onder 2. tenlastegelegde

De verdachte dient ook van dit tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit eveneens niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank acht met name niet bewezen dat verdachte op 1 oktober 2013 de schuur van [slachtoffer 3] heeft beschadigd.

Bewijsmiddelen

ten aanzien van het derde feit
Een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen [1] van Politie Eenheid Noord-Nederland District Zuidoost, basiseenheid Emmen, [proces-verbaal nummer 1] van 25 februari 2014, opgemaakt door [verbalisant 1], brigadier van politie Eenheid Noord-Nederland, zakelijk onder meer inhoudende als eigen waarneming, wetenschap en bevinding van hem, verbalisant:
op 24 februari 2014 omstreeks 14:35 uur werd het bedrijfspand aan de [adres] betreden. In een kluis in het kantoorgedeelte van het bedrijfspand werden een vuurwerkpistool met munitie, zgn. Platzpatronen, aangetroffen.
Een proces-verbaal van Politie Eenheid Noord-Nederland, Dienst Regionale Recherche, Team Wapens, Munitie en Explosieven [2] , van 12 maart 2014, [proces-verbaal nummer 2], opgemaakt op ambtsbelofte door [verbalisant 2], brigadier van politie, gecertificeerd vuurwapencoördinator, zakelijk onder meer inhoudende als eigen waarneming, wetenschap en bevinding van hem, verbalisant:
Het in beslag genomen wapen is een semi automatisch gaspistool, merk Röhm, model RG 3, [verbalisant 2]. Het is een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3, gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De 51 randvuur knalpatronen van het merk Walther, kaliber 6 mm P.A. zijn geschikt om een projectiel door middel van een vuurwapen af te schieten. De verdachte was op geen enkele wijze gerechtigd tot het voorhanden hebben van het vuurwapen en de munitie.
Gezien het vorenstaande had verdachte een vuurwapen en munitie voorhanden als bedoeld in artikel 26 lid 1 in verband met artikel 55 lid 1 en 3 onder a van de Wet wapens en munitie.
De verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
het pistool en de munitie waren van mij. Het lag in de kluis van mijn broer.

Hetgeen de rechtbank bewezen acht

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het onder 3. tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij op 24 februari 2014, te [pleegplaats], een wapen van categorie III, onder 1, te weten een gaspistool en munitie van categorie III, te weten 51 randvuur knalpatronen, voorhanden heeft gehad.
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor hetgeen de rechtbank bewezen acht.

Kwalificaties

Het onder 3. bewezen geachte levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie,
strafbaar gesteld bij artikel 55 van genoemde Wet.

Strafbaarheid

De rechtbank acht de feiten en de verdachte strafbaar, omdat geen straf- en/of schulduitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straffen in aanmerking de omstandigheden waaronder het strafbare feit is begaan, hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte, de eis van de officier van justitie, het pleidooi van de raadsvrouw van de verdachte, alsmede de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen
documentatieregister d.d. 24 juli 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder ter
zake van misdrijven is veroordeeld.
Verdachte heeft op 24 februari 2014 een gaspistool en 51 randvuur knalpatronen voorhanden gehad, hoewel de Nederlandse wetgeving het voorhanden hebben van wapens en munitie verbiedt. De rechtbank rekent hem dat aan.
De officier van justitie heeft in het kader van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf het opleggen van de bijzondere voorwaarde van een contact- en straatverbod gevorderd. Deze bijzondere voorwaarde ziet op de feiten 1. en 2. die de officier van justitie bewezen acht.
De rechtbank acht deze feiten echter niet bewezen en zal daarom de gevorderde bijzondere voorwaarde niet opleggen.
Met betrekking tot het onder 3. tenlastegelegde en de onder 2., 4. en 5. ad informandum gevoegde feiten, die de verdachte heeft bekend, zal de rechtbank aan de verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden aantal uren opleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is deze strafmodaliteit, gelet op de aard en ernst van de strafbare feiten passend en gerechtvaardigd.

Benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1]

De rechtbank acht het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan niet bewezen. De benadeelde partijen zullen niet ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De benadeelde partijen kunnen hun vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27 en 91 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1. en 2. is tenlastegelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 3. tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan en stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het strafbare feit zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
  • gevangenisstraf voor de duur van twee weken maar geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en
  • een taakstraf bestaande uit zestig uren werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, met bevel dat, voor het geval de verdachte deze werkstraf niet naar behoren zal verrichten, vervangende hechtenis voor de duur van dertig dagen zal worden toegepast.
De rechtbank beveelt, dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond van niet naleving binnen de gestelde proeftijd van na te melden algemene voorwaarde.
De rechtbank stelt als algemene voorwaarde, dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De rechtbank beveelt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren arbeid per dag voor de in verzekering doorgebrachte dagen.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partijen [slachtoffer 2], [slachtoffer 3], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen en dat de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht. De benadeelde partijen en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.H.A. Fransen, voorzitter, en mr. J.G. de Bock en mr. M.A.A. van Capelle, rechters, in tegenwoordigheid van R.C. Sprong, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 9 september 2014. Mr. De Bock is buiten staat dit vonnis binnen de door de wet gestelde termijn mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.dossierpagina 26 en volgende
2.dossierpagina 42 en volgende