ECLI:NL:RBNNE:2014:4719

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 september 2014
Zaaknummer
18.930046-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met een mes in Hoogeveen

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige feiten, waaronder poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de bewezenverklaring van deze ernstige feiten niet kon worden vastgesteld. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 18 maanden geëist, maar de rechtbank kwam tot de conclusie dat de feiten minder ernstig waren dan door de officier van justitie werd gesteld. De rechtbank heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld voor twee gevallen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, wat resulteerde in een gevangenisstraf van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De rechtbank heeft ook de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vleesmes bevolen, dat gebruikt was bij de bedreigingen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen afgewezen, omdat deze niet voldoende onderbouwd waren. De zaak kwam voort uit een incident op 21 februari 2014 in Hoogeveen, waar de verdachte met een mes dreigende bewegingen maakte naar twee slachtoffers, wat leidde tot gevoelens van angst en een inbreuk op hun integriteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een onherstelbaar vormverzuim in de verhoren van getuigen, maar dit leidde niet tot bewijsuitsluiting. De rechtbank heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de slachtoffers en getuigen bevestigd, ondanks de verdediging die stelde dat deze verklaringen onbetrouwbaar waren.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Assen
Parketnummer: 18.930046-14
vonnis van de Meervoudige kamer d.d. 29 juli 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgehad op 15 juli 2014.
De verdachte is verschenen en werd bijgestaan door mr. L.J. Meijering, advocaat te Assen.

Tenlastelegging

De verdachte is ingevolge de ter terechtzitting gewijzigde tenlastelegging bij dagvaarding tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1]van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/het lichaam en/of in de hals/keel heeft gestoken en/of gesneden en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of
strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/het lichaam en/of in de hals/keel heeft gestoken en/of gesneden en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg) die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst/het lichaam en/of in de hals/keel heeft gestoken en/of gesneden en/of (daarbij) dreigend tegen die [slachtoffer 1] heeft gezegd: "Ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, met een mes een of meer stekende/snijdende beweging(en) naar het (boven)lichaam en de keel/hals van die [slachtoffer 1] gemaakt en dat mes tegen de
hals/keel van [slachtoffer 1] gezet en daarbij die [slachtoffer 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "ik steek je dood", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, meermalen, althans eenmaal, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende/snijdende beweging(en) naar het (boven) lichaam en/of de keel/hals van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt, althans dat mes/voorwerp tegen de hals/keel van die [slachtoffer 2] heeft gezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meer stekende/snijdende beweging(en) naar het (boven) lichaam en/of de keel/hals van die [slachtoffer 2] heeft gemaakt, althans dat mes/voorwerp tegen de hals/keel van die [slachtoffer 2] heeft gezet,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen aan [slachtoffer 2] opzettelijk (en met voorbedachten rade) zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, door deze opzettelijk (en na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een hand te steken en/of te snijden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen opzettelijk (en met voorbedachten rade) mishandelend [slachtoffer 2] (na kalm beraad en rustig overleg) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in een hand heeft gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 21 februari 2014 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte meermalen, althans eenmaal, met een mes een of meer stekende/snijdende beweging(en) naar het (boven)lichaam en de keel/hals van die [slachtoffer 2] gemaakt en dat mes tegen de
hals/keel van [slachtoffer 2] gezet en daarbij die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "wil jij er ook aan, dan gaan jullie er beiden aan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.

De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie, mr. A.M. Ariese, acht hetgeen aan de verdachte onder 1 primair en onder 2 primair en subsidiair niet bewezen en vordert dat de rechtbank de verdachte hiervan zal vrijspreken.
Hij acht hetgeen aan de verdachte onder 1 subsidiair en onder 2 meer subsidiair is tenlastegelegd wettig en overtuigend te bewijzen. De officier van justitie vordert dat de rechtbank verdachte voor deze feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
Hij vordert verder de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen vleesmes.
Verder vordert de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 360,00 en de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 1.148,19 met de niet ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor wat betreft het overig immateriële deel van de vordering, met oplegging van telkens de schadevergoedingsmaatregel.

Vrijspraak

De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld, dat nu het immers gaat om “12-jaars feiten” de bij de politie afgelegde verklaring van de[getuige] en de bij de politie afgelegde verklaringen van de aangevers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] moeten worden uitgesloten van het bewijs, omdat deze verhoren in strijd met de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten”, niet auditief of audiovisueel zijn geregistreerd. Om die reden is de raadsvrouw van mening dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
Hierdoor is de betrouwbaarheid van genoemde verhoren niet meer te toetsen hetgeen eens temeer klemt nu [getuige] en aangever [slachtoffer 1] onder invloed waren van alcoholhoudende drank en [slachtoffer 2] verstandelijk beperkt en beïnvloedbaar is. Verdachte die van meet of aan heeft ontkend zegt dat hij er onder aanvoering van [slachtoffer 1] wordt ingeluisd en dat aangevers en de getuige liegen. Door het niet naleven van de aanwijzing is een belangrijk strafvorderlijk voorschrift geschonden en wordt het recht van verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak geschonden. Deze schending is dermate ernstig dat daarop met de zwaarste sanctie van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
-bewijsuitsluiting- door de rechtbank moet worden gereageerd.
Verder stelt de raadsvrouw dat de verklaringen van genoemde aangevers en genoemde getuige onbetrouwbaar zijn, niet objectief zijn, vaag zijn en tegenstrijdig aan elkaar zijn en dat ook om die reden vrijspraak moet volgen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Op het verhoor van de aangevers en de getuige bij de politie was de “Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten” van toepassing. Deze aanwijzing kan als recht in de zin van artikel 79 de Wet op de Rechterlijke Organisatie worden aangemerkt. Conform deze aanwijzing hadden de betreffende verhoren auditief geregistreerd dienen te worden. Ook het verhoor van verdachte is niet opgenomen en in zoverre is er dan ook sprake van een onherstelbaar vormverzuim.
Het vormverzuim is naar zijn aard onherstelbaar omdat niet alsnog auditieve registratie van de destijds gehouden verhoren kan plaatsvinden.
De rechtbank is, anders dan door de raadsvrouw van verdachte bepleit, van oordeel dat dit in dit geval niet tot bewijsuitsluiting moet leiden. De verklaringen van de aangevers en de getuige komen goeddeels met elkaar overeen en schetsen een duidelijk beeld van wat zich in de woning heeft afgespeeld. Dit past ook bij hetgeen verbalisanten beschrijven in hun proces-verbaal van bevindingen (pagina’s 32 en 33 van het proces-verbaal van politie) als zij kort daarna ter plaatse komen. Slechts verdachte heeft een andere lezing die op geen wijze wordt ondersteund. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangevers en getuige.
De raadsvrouw heeft ook niet geconcretiseerd waarom die verklaringen onbetrouwbaar, niet objectief, vaag of tegenstrijdig zijn en evenmin is aannemelijk gemaakt dat verdachte er onder aanvoering van [slachtoffer 1], die nota bene kort voor het voorval nog door verdachte uit Deventer was opgehaald, zou zijn ingeluisd. De rechtbank acht voorts niet aannemelijk dat aangevers en getuige hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd in de zeer korte tijd die lag tussen de melding aan en het ter plaatse verschijnen van de politie.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een ernstige inbreuk op beginselen van behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
De rechtbank laat het derhalve bij de constatering dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat de verdediging in de gelegenheid is geweest om de personen die eerder bij de politie hadden verklaard, bijvoorbeeld bij de rechter-commissaris te ondervragen teneinde de gang van zaken bij de politieverhoren te controleren.
Voornoemd vormverzuim is voor de rechtbank geen reden de bedoelde verklaringen bij de politie uit te sluiten van het bewijs.
De verdachte dient van het hem onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met een mes in de borst/het lichaam en/of in de hals/keel van [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden.
De rechtbank overweegt hierbij dat geenszins is uit te sluiten dat het letsel in of bij de hals bij [slachtoffer 1], zichtbaar op de zich in het dossier bevindende foto’s, niet het gevolg is van verdachtes handelen.
De verdachte dient ook van het hem onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en nog meer subsidiair tenlastegelegde te worden vrijgesproken, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen acht.
De rechtbank is van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte met een mes, stekende/snijdende bewegingen naar het (boven) lichaam en/of de keel/hals van [slachtoffer 2] heeft gemaakt, althans dat mes/voorwerp tegen de hals/keel van die [slachtoffer 2] heeft gezet.
Uit de hierna te vermelden verklaringen blijkt dat aangever [slachtoffer 2] zichzelf verwondde door in het mes te grijpen om te verhinderen dat zijn broer [slachtoffer 1] zou worden gestoken door verdachte.
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van het onder 1 meest subsidiair en het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde.

Bewijsmotivering

De rechtbank baseert zich voor het bewijs van het onder 1 meest subsidiair tenlastegelegde feit en het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde feit op de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 15 juli 2014 en op de navolgende verklaringen van aangever [slachtoffer 1], aangever [slachtoffer 2] en de [getuige], zoals opgenomen in het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van Politie Drenthe, District Zuidwest, Basiseenheid Hoogeveen/Midden-Drenthe, Registratienummer PL033V-2014014834 Z, d.d. 24 februari 2014 met bijlagen, op grond waarvan de rechtbank de volgende feitelijke gang van zaken reconstrueert.
Verdachte verklaart ter terechtzitting van 15 juli 2014 onder meer dat hij op vrijdag 21 februari 2014 aanwezig was in de woning van [slachtoffer 2] aan de[adres] te Hoogeveen. Verdachte verklaart dat daar ook aanwezig waren [slachtoffer 1] en zijn broer [getuige]. Verdachte zegt dat hij op een gegeven moment de keuken is ingelopen en uien is gaan snijden met een groot vleesmes.
Aangever [slachtoffer 1] zegt in zijn aangifte (proces-verbaal aangifte, pagina’s 25 tot en met 27) samengevat, dat hij op vrijdag 21 februari 2014 naar het huis van zijn broer [slachtoffer 2] aan de [adres] te Hoogeveen is gegaan. Dat daar toen ook [getuige] en [verdachte] aanwezig waren. Dat hij toen op een gegeven moment woorden kreeg met[verdachte], dat hij boos werd en [verdachte] in de hal heeft gezet. Dat[verdachte] ineens in de keuken stond en een mes uit de keukenla pakte. Dat [verdachte] op hem af kwam lopen en stekende bewegingen met dat mes in zijn richting maakte. Dat aangever zag dat hij stak in de richting van zijn bovenlichaam. Dat hij zag dat hij met dat mes heel snel achter elkaar steekbewegingen in zijn richting maakte. Dat zijn broer [slachtoffer 2] tussen hen in is gaan staan en het mes met zijn handen heeft beetgepakt.
Aangever [slachtoffer 2] zegt in zijn aangifte (proces-verbaal aangifte, pagina’s 60 en 61) samengevat, dat hij op vrijdag 21 februari 2014 in zijn huis aan de [adres] te Hoogeveen was. Dat die vrijdag bij hem op visite waren zijn broer [slachtoffer 1] en zijn neven [getuige] en[verdachte]. Dat ze bij hem in de woonkamer op de bank zaten.
Dat [verdachte] toen een mes op de strot van zijn broer heeft gericht. Dat hij met dat mes naar zijn broer liep en dat bij zijn keel deed.
Dat [verdachte] vanuit de keuken naar de woonkamer liep en hij direct op [slachtoffer 1] af liep en dat hij het mes naar voren in de richting van de keel van [slachtoffer 1] hield. Dat hij [verdachte] hoorde zeggen: “Ik steek je dood”. Dat aangever tegen hem zei dat hij moest ophouden en hij toen met dat mes op hem af kwam, maar dat hij dat mes heeft afgeweerd door verdachte bij de armen te pakken. Dat hij tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] is ingesprongen, omdat aangever dacht dat [verdachte] met dat mes op [slachtoffer 1] in ging steken en dat hij dat wilde voorkomen. Dat hij met beide handen het mes heeft beetgepakt om zich te beschermen.
[getuige] verklaart ten overstaan van de politie (pagina’s 30 en 31), zakelijk weergegeven dat hij op vrijdag 21 februari 2014 in de woning van zijn neefje [slachtoffer 2] aan de [adres] te Hoogeveen was. Dat hij er toen samen kwam met zijn broer[verdachte] en [slachtoffer 1]. Dat [verdachte] de hele tijd ruzie zocht met [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Dat die jongens elkaar niet liggen en beter bij elkaar kunnen wegblijven. Dat hij zag dat [verdachte] vervolgens de keuken in liep. Dat hij vanuit de woonkamer zag dat [verdachte] een la van de keuken open deed en er een mes uit pakte. Dat hij zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] af liep en dat het een groot mes was met een zwart handvat. Dat hij vervolgens zag dat [verdachte] stekende bewegingen maakte met het mes in de richting van de borst van [slachtoffer 1]. Dat hij meteen daarop zag dat [slachtoffer 2] in de benen kwam en dat hij [slachtoffer 2] tegen [verdachte] hoorde zeggen: “Hou Op”. Dat hij [verdachte] toen tegen [slachtoffer 2] hoorde zeggen: “Wil jij er ook aan, dan gaan jullie er beiden aan”. Dat hij zag dat [verdachte] hierna ook een steekbeweging met het mes maakte in de richting van [slachtoffer 2]. Dat [slachtoffer 2] het mes afweerde met zijn handen. Dat [verdachte] nogmaals in de richting van [slachtoffer 2] stak en dat [slachtoffer 2] toen het mes met zijn handen kon vastpakken.
De rechtbank acht op grond van deze gang van zaken en de voornoemde bewijsmiddelen het onder 1 meest subsidiair en het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde, de bedreigingen met enig misdrijf tegen het leven gericht, wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht wettig bewezen en zij heeft de overtuiging verkregen dat de verdachte het hem onder 1 meest subsidiair en onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat
1.
hij op 21 februari 2014 te Hoogeveen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen met een mes stekende bewegingen naar het bovenlichaam van die [slachtoffer 1] gemaakt en daarbij die [slachtoffer 1] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "ik steek je dood";
2.
hij op 21 februari 2014 te Hoogeveen [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte meermalen met een mes stekende bewegingen naar het lichaam van die [slachtoffer 2] gemaakt en daarbij die [slachtoffer 2] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd "wil jij er ook aan, dan gaan jullie er beiden aan".
De in de bewijsmiddelen genoemde feiten en omstandigheden zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Elk bewijsmiddel is slechts gebruikt voor het bewijs van het feit, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De verdachte zal van het onder 1 meest subsidiair en het onder 2 meest subsidiair meer of anders tenlastegelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Kwalificaties

Het onder 1 meest subsidiair en onder 2 meest subsidiair bewezen geachte levert respectievelijk op:
1.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;
2.
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht,
strafbaar gesteld bij artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht;

Strafbaarheid

De rechtbank acht de verdachte strafbaar, omdat geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafmotivering

De rechtbank neemt bij de bepaling van de hierna te vermelden straf in aanmerking: de aard en de ernst van de gepleegde feiten; de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan; hetgeen de rechtbank uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken omtrent de persoon van de verdachte; de eis van de officier van justitie; de inhoud van het de verdachte betreffende uittreksel uit het algemeen documentatieregister d.d. 17 juni 2014, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld.
De officier van justitie heeft voor de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan een gedeelte van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.
De raadsvrouw van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair voor het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen bepleitte zij het opleggen van een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf al dan niet onder het stellen van bijzondere voorwaarden.
De straf die de rechtbank zal opleggen, is aanzienlijk lager dan de officier van justitie heeft geëist. Een wezenlijke factor in dit verband is het feit dat de officier van justitie blijkens zijn requisitoir is uitgegaan van de bewezenverklaring van poging tot doodslag en een bewezen verklaring van het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
De rechtbank komt tot twee keer een bewezenverklaring van een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, een aanzienlijk minder ernstig feit.
De rechtbank is van oordeel dat het bewezenverklaarde ernstige feiten betreffen waarbij verdachte door zijn handelen een forse inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers en door deze te bedreigen met een vleesmes bij hen gevoelens van angst heeft opgewekt.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de omstandigheden en achtergronden van de verdachte zoals omschreven in het voorlichtings-rapport van het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, te Groningen d.d. 14 april 2014.
De rechtbank is op grond van de ernst van het bewezen geachte, in samenhang met de hiervoor weergegeven overwegingen, feiten en omstandigheden, van oordeel dat in dit geval het opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht en met een proeftijd van 3 jaren, een passende bestraffing is van deze verdachte.

Motivering van de maatregel onttrekking aan het verkeer

De rechtbank acht het hierna te vermelden in beslag genomen vleesmes vatbaar voor onttrekking aan het verkeer, aangezien hiermee de feiten zijn begaan en het een voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerd bezit daarvan in strijd is met de wet dan wel met het algemeen belang.
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden immateriële schade ingediend ten bedrage van € 360,00.
De officier van justitie oordeelt dat de vordering kan worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op haar vrijspraakverweer.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij afwijzen nu deze vordering op geen enkele wijze is onderbouwd.

Benadeelde partij [slachtoffer 2]

De benadeelde partij heeft een vordering tot vergoeding van geleden schade ingediend ten bedrage van € 1.370,19, bestaande uit een bedrag aan € 370,19,-- aan materiële schade, te weten € 10,19 aan reiskosten en € 360,00 aan eigen risico van de ziektekostenverzekering, en een bedrag van € 1.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie oordeelt dat de vordering tot een bedrag van € 1.148,19 kan worden toegewezen, en wel een bedrag aan € 370,19,-- aan materiële schade en een bedrag van
€ 778,00 aan immateriële schade. De benadeelde partij moet in zijn vordering voor wat betreft het overig immateriële gedeelte naar de mening van de officier van justitie niet-ontvankelijk worden verklaard.
De raadsvrouw van verdachte verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren, gelet op haar vrijspraakverweer.
De rechtbank acht het causaal verband c.q. rechtstreeks verband tussen het bewezen verklaarde feit en de gevorderde schade alsmede de aansprakelijkheid van de verdachte voor die schade niet of onvoldoende bewezen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Zij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft mede gelet op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

Beslissing van de rechtbank

De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder 1 zowel primair als subsidiair en als meer subsidiair en onder 2 zowel primair als subsidiair en als meer subsidiair en als nog meer subsidiair is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan telkens vrij.
De rechtbank verklaart bewezen dat het onder 1 meest subsidiair en onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde, zoals hierboven is omschreven, door de verdachte is begaan, stelt vast dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de strafbare feiten zoals hierboven is vermeld en verklaart de verdachte deswege strafbaar.
De rechtbank verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1 meest subsidiair en onder 2 meest subsidiair meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
De rechtbank veroordeelt de verdachte tot
gevangenisstrafvoor de duur van
4 maandenwaarvan een gedeelte groot
2 maanden voorwaardelijkmet een proeftijd van 3 jaren.
De rechtbank beveelt dat het voorwaardelijk deel van de opgelegde gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De rechtbank beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
De rechtbank heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
De rechtbank verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten een vleesmes.
De rechtbank wijst af de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet ontvankelijk is in haar vordering.
De benadeelde partij kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij en de verdachte dragen de eigen kosten.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.M.M. Oostdam, voorzitter, mr. M.A.A. van Capelle en
mr. P.J. van Steen, rechters, in tegenwoordigheid van J. Bos, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 29 juli 2014.