ECLI:NL:RBNNE:2014:4943

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2014
Publicatiedatum
10 oktober 2014
Zaaknummer
18.730134-14
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met een keukenmes in Heerenveen

Op 9 oktober 2014 heeft de Rechtbank Noord-Nederland een 36-jarige vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf gelijk aan de duur van haar voorarrest, en de maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de vrouw zich schuldig had gemaakt aan poging tot moord door het slachtoffer met een mes in de rug te steken. De feiten vonden plaats op 30 maart 2014 in Heerenveen, waar de verdachte, onder invloed van alcohol en drugs, het slachtoffer met een keukenmes verwondde. De rechtbank achtte bewezen dat de verdachte met voorbedachten rade handelde, ondanks haar verklaring dat ze onder invloed was en niet in staat was om de gevolgen van haar daden te overzien. De rechtbank nam de verklaringen van de verdachte en getuigen in overweging, evenals de letselverklaring van het slachtoffer, die aangaf dat de verwondingen niet dodelijk waren, maar wel ernstig. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 730 dagen geëist, waarvan 572 dagen voorwaardelijk, met reclasseringstoezicht en klinische behandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door haar psychische problemen en verslaving, en legde de maatregel van terbeschikkingstelling op, met als belangrijkste voorwaarde dat zij zich klinisch laat behandelen. De rechtbank wees ook de vordering van de benadeelde partij toe, die schadevergoeding eiste voor de opgelopen letsels.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730134-14
ad informandum gevoegde parketnummers 18/067699-14, 18/070303-14, 18/072044-14 en 17/229860-12
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 9 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
thans verblijvende te [verblijfplaats].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. J.T.D. Stoffels .

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 30 maart 2014,
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Heerenveen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en
met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een (keuken)
mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens rug heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 30 maart 2014,
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Heerenveen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon
(te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachten rade, althans
opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een
(keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in diens rug heeft
gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
In de tenlastelegging voorkomende schrijffouten of kennelijke misslagen worden verbeterd gelezen. De verdachte is hierdoor niet in haar belangen geschaad.

Vordering officier van justitie

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd:
- veroordeling voor het primair ten laste gelegde;
- oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 730 dagen, waarvan 572 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van het voorarrest;
- oplegging van de bijzondere voorwaarde van reclasseringstoezicht met meldplicht en een klinische behandeling, voor zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 500,00;
- oplegging van de schadevergoedingsmaatregel voor een bedrag van € 500,00.

Beoordeling van het bewijs

De rechtbank past bij de beoordeling van het ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe.
1.
De door verdachte op de terechtzitting van 25 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb [slachtoffer]in zijn rug gestoken. Het klopt dat ik stiekem het mes uit de woning van [getuige] had meegenomen. Ik heb het mes uit de lade gepakt. Ik heb mezelf van tevoren moed ingedronken en gesnoven met twee pakken wijn, Ritalin en twee buisjes GHB. Anders zou ik niet durven. Ik moest mijn zenuwen bedwingen. Ik denk dat ik het mes had weggestopt, want anders hadden mensen het kunnen zien als je over de stoep loopt. Ik wilde mijn kleding bij hem ophalen en moest even slijmen, zodat hij me naar binnenliet. Hij stond met zijn rug naar me toe en ik begon rondjes te lopen met het mes in mijn hand. Ik durfde niet echt en dacht: 'Zou ik het doen?' Toen dacht ik: 'En nou jij', en ik deed het gewoon. Ik heb hem in zijn rug gestoken. Als ik heel eerlijk ben, dan had hij wel dood moeten wezen.
2.
De inhoud van een zaaksdossier, OPS-dossiernummer 2014033385, gesloten op 22 april 2014, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:
2.1
een ambtsedig proces-verbaal van aangifte, nummer PL02DH-2014033385-1, d.d.
30 maart 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door een daartoe bevoegde opsporingsambtenaar, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
[verdachte] heeft mij ook meerdere malen bedreigd met de dood. Ze zegt vaak tegen mij: "Vieze kankerzwarte ik maak je dood." Ze heeft ook al meerdere malen een mes in haar hand gehad wat ze dan boven haar hoofd hield en hierbij sloeg ze bedreigende taal uit.
Vandaag, zondag 30 maart 2014 omstreeks 20.00 uur, zag ik dat [verdachte]bij mij voor de deur stond. Ik zag haar voor het raam staan. Ik begreep van haar dat ze nog wat spullen op wilde halen die nog hij mij in de woning stonden. [verdachte] kwam binnen en ik rook al dat ze alcohol had gedronken. Ze was eigenlijk altijd onder invloed van alcohol. Ik was in de keuken bezig en haalde uit de koelkast een potje met eten voor [verdachte]. Ik gaf dit aan haar en hoorde dat ze nog dank je wel tegen mij zei. Hierna draaide ik mij om en keek ik naar de tv. Hierna voelde ik direct een harde klap op mijn rug. Ik voelde iets scherps in mijn rug prikken. Ik raakte in paniek en begon te schreeuwen. Ik dacht dat ik erg gewond was. Ik voelde aan mijn rug en trok het voorwerp dat in mijn rug prikte uit mijn rug. Ik zag dat het een keukenmes betrof. Het betreft een mes van ongeveer 15 centimeter met een lemmet van 10 cm, het heft is zwart van kleur.
2.2
een letselverklaring, op 31 maart 2014 opgemaakt en ondertekend door C. Oostdam, forensisch arts, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als haar verklaring:
Op de rug ter hoogte van het linker schouderblad is een gehechte wond zichtbaar, lopend verticaal, met een lengte van 2 cm. Hierin zijn twee hechtingen zichtbaar. Rond de wond is een zwelling zichtbaar met een doorsnede van ongeveer 4 cm.
Er is sprake van een diepe wond (noodzaak tot hechten) op de rug/achterkant van de borstkas. De gevaarzetting is beperkt gebleven doordat het schouderblad de toegang tot de borstholte heeft geblokkeerd. Indien de diepe wond op een andere locatie op de borstkas (zelfde hoogte maar enkele centimeters naar links of rechts) had gezeten, zouden mogelijk vitale organen als longen of grote bloedvaten geraakt kunnen worden.
2.3
een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, nummer PL02DH-2014033385-12, d.d. 1 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
V: Is [verdachte]zondag 30 maart 2014 nog bij jou geweest?
A: Even.
V: Wat heeft ze tegen jou gezegd?
A: Ze heeft het tegen mij over messentrekkerij gehad. Met mijn mes.
V: Wat wilde ze daar mee?
A: Ze zei ik maak die neger af.
V: Wie bedoelde ze daarmee?
A: Die woont twee blokken verder. Ik weet niet hoe die van naam heet.
V: Heeft [verdachte] verkering met die neger?
A: Ja wel gehad.
V: Hoe wilde ze die neger afmaken?
A: Met een mes.
V: Hoe kwam ze aan dat mes?
A: Dat heeft ze van mij gestolen.
V: Waar komt dat mes vandaan?
A: Dat mes is van mij, dat lag in de keuken.
V: Weet je waar ze heen gegaan is?
A: Ja naar die neger, dat zei ze tegen mij. Ze zei: 'Ik ga naar die neger toe'.
V: Wat heeft ze nog meer gezegd?
A: Ze heeft ook gezegd dat ze hem af wilde maken.
V: Is ze na die tijd nog weer bij jou geweest?
A: Ja, wel even ja.
V: Heeft ze nog wat gezegd?
A: Nee, alleen dat ze die neger had verrot gestoken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat sprake is van voorbedachte raad bij verdachte en dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft in dat verband naar voren gebracht dat aangever heeft verklaard dat hij zich met de rug naar verdachte had gedraaid en toen een klap in zijn rug voelde. Hij bleek te zijn gestoken met een keukenmes. Uit de letselverklaring komt naar voren dat het letsel is beperkt doordat het mes is terechtgekomen op het schouderblad van aangever. Als het mes iets naar links of rechts was gezet, dan hadden er vitale lichaamsdelen geraakt kunnen worden, zoals de longen of slagaders. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze hem dood had willen hebben. Ze wilde hem dood en heeft bij [getuige]een keukenmes meegenomen, waarmee ze aangever vervolgens in zijn rug heeft gestoken. Verdachte heeft op een zodanig ongecontroleerde manier gestoken dat aangever dood gestoken had kunnen worden.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat ten tijde van het delict verdachte onder invloed was van drank en drugs, zodat niet gesteld kan worden dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg, zoals is ten laste gelegd. Ook de psychiater heeft in zijn rapportage aangegeven dat van enig moment van bezinning, waarop verdachte kon nadenken over de gevolgen, niet is gebleken. De raadsman is dan ook van mening dat de primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt de rechtbank om verdachte hiervan vrij te spreken. Daarnaast ontbreekt naar de mening van de raadsman het opzet op de dood van aangever. Verdachte wilde dat aangever voelde hoeveel pijn hij haar had aangedaan. Ook de impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag kan naar de mening van de raadsman niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, volgens haar eigen verklaring, een mes meegenomen uit de woning van [getuige]. Ze had zich moed ingedronken en gesnoven en is daarna met het mes naar de woning van aangever gegaan. Tegen [getuige] had ze gezegd dat ze aangever wilde afmaken. Toen aangever met de rug naar haar toe stond, heeft ze zich nog kort afgevraagd of ze het moest doen, waarna ze hem in zijn rug heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onder deze omstandigheden de gelegenheid gehad zich te beraden op het genomen besluit om aangever neer te steken, zodat zij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Zo er al sprake van zou zijn dat verdachte zodanig onder invloed was van middelen dat zij niet meer over de gevolgen van haar voorgenomen daad kon nadenken, zoals de raadsman heeft gesteld, dan staat dit hieraan niet in de weg. Verdachte heeft immers verklaard juist onder invloed van middelen te hebben willen zijn om de daad te kunnen plegen. Bovendien heeft verdachte ter zitting bevestigd dat zij aangever dood wilde hebben. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte aangever met voorbedachten rade van het leven wilde beroven. Daarmee is eveneens het opzet op de dood van aangever gegeven.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde bewezen, met dien verstande dat:
zij op 30 maart 2014 te [pleegplaats], in de gemeente Heerenveen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer] met een keukenmes, in diens rug heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
Poging tot moord.
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Motivering van de straf en de maatregel

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord door aangever met een keukenmes in zijn rug te steken. Verdachte was boos op aangever en is onder invloed van middelen naar aangevers woning gegaan. In de woning draaide aangever zijn rug naar verdachte, waarna zij hem gestoken heeft. Dat aangever daarbij niet dodelijk werd getroffen, is een omstandigheid welke niet als direct gevolg van het handelen van verdachte is aan te merken. Een dergelijk geweldsdelict veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de aangever, zoals ook valt op te maken uit de door hem gegeven toelichting op de vordering tot schadevergoeding. Daarnaast brengt het onrust in de directe omgeving van het slachtoffer en ook in de samenleving; ook wordt daardoor een algemeen gevoel van veiligheid aangetast. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat zij weloverwogen heeft geprobeerd een ander van het leven te beroven.
Uit het uittreksel justitiële documentatie komt naar voren dat verdachte niet eerder een dergelijk geweldsdelict heeft gepleegd. De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte voor het bewezenverklaarde feit naast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een opname tot klinische behandeling opgelegd wordt, zolang de reclassering dat noodzakelijk acht. In het reclasseringsrapport van 18 september 2014 valt te lezen dat de klinische behandeling vanwege de complexe problematiek naar verwachting minimaal twee jaren zal duren. De raadsman heeft aangegeven dat hij zich in de door de officier gevorderde constructie kan vinden, doch dat de termijn voor een opname voor klinische behandeling op grond van het bepaalde in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht maximaal een jaar kan duren.
De rechtbank heeft acht geslagen op het psychiatrisch onderzoek van 25 juni 2014, opgemaakt door D.W. Oppedijk, onder supervisie van T.S. van der Veer, en het psychologisch onderzoek van 16 juni 2014, opgemaakt door H. Schwarft, het reclasseringsrapport van 4 juli 2014 en het aanvullend reclasseringsrapport d.d. 18 september 2014.
Uit voornoemd psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat verdachte lijdt aan afhankelijkheid van meerdere middelen, in het bijzonder van alcohol. Misschien zijn er beschadigingen op het terrein van het geheugen opgetreden door het alcoholgebruik. Daarnaast is er mogelijk sprake van ADHD (in 2010 gediagnosticeerd door GGZ Friesland). Tevens is er mogelijk sprake van een lichte mate van zwakzinnigheid. Ook heeft verdachte kenmerken van diverse persoonlijkheidsstoornissen, tezamen leidend tot de classificatie Persoonlijkheidsstoornis Niet Anderszins Omschreven (NAO). Deze lichte mate van zwakzinnigheid en persoonlijkheidsstoornis NAO bepalen overigens in sterke mate haar gewoonlijke gedragingen en optreden. Voorts speelden de afhankelijkheid van middelen, de lichte mate van zwakzinnigheid en persoonlijkheidsstoornis NAO een rol ten tijde van het ten laste gelegde. Deze beïnvloedden verdachtes gedragskeuze en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde. Hierdoor was haar besef van realiteit zwak. Zo had ze een duidelijke oordeels- en kritiekstoornis met betrekking tot de ernst van dat waarvan ze verdacht wordt. Het ongeoorloofde vermocht ze niet in te zien. Ook was ze niet door haar verstandelijke reflectie van haar voornemens af te brengen. Er was overigens geen sprake van bewustzijnsvernauwing of bewustzijnsverlaging. Verdachte bleef het voor haar gevoel geoorloofde van de daad ook nadien verdedigen. Verdachte was verminderd toerekeningsvatbaar en wel in aanzienlijke mate. Omdat ze niet psychotisch was, was ze niet ontoerekeningsvatbaar. Ook koos ze willens en wetens voor het gebruik van roesmiddelen. Verdachte is afhankelijk van middelen wat kan leiden tot het opnieuw gaan gebruiken van middelen, in het bijzonder alcohol. Ook moet niet worden uitgesloten dat haar psychische toestand in de tijd verder verslechtert, wat zou kunnen leiden tot geweldsincidenten, zoals waar ze nu van verdacht wordt. Ze is niet gemotiveerd voor behandeling en ontbeert een totaal overzicht op haar situatie en neigt mogelijk weer tot slechte zelfzorg. Verdachte heeft geen stabiele omgeving om zich heen. In ieder geval een omgeving die weinig steun biedt en er is geen professioneel toezicht. Onderzoeker gaat ervan uit dat het vrijwillig volgen van ambulante behandeling door verdachte binnen de psychiatrie dan wel binnen de verslavingszorg, niet een reële optie is. Ook gaat onderzoeker ervan uit dat ambulante behandeling op basis van opgelegde voorwaarden eveneens geen reële optie meer is. Omdat een vrijwillige klinische behandeling door verdachte wordt afgewezen, resteert louter een gedwongen klinische behandelsetting, in de psychiatrie, de verslavingszorg en zorg voor Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapten (SGLVG). Een gedwongen klinische behandeling zou kunnen als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijke straf.
Uit voornoemd psychologisch onderzoek komt naar voren dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis in de vorm van afhankelijkheid van meerdere middelen en ADHD. Tevens is sprake van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van lichte zwakzinnigheid en een persoonlijkheidsstoornis met borderline en antisociale trekken. De voornoemde stoornissen zijn sinds de vroege volwassenheid chronisch aanwezig en waren derhalve ook aanwezig ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Verdachte verkeerde in een toestand waarin ze veel stress ervaarde en ook hevige woede voelde. Daarnaast was de realiteitstoetsing beperkt. Vanuit haar persoonlijkheidsproblematiek is verdachte beperkt in staat om hevige emoties te reguleren. Daarnaast is ze vanuit de ADHD geneigd tot impulsief reageren en is ze vanuit haar intellectuele beperking niet goed in staat om adequate oplossingen te bedenken voor de situatie waarin ze zich bevindt. Geadviseerd wordt om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
Uit de risicotaxatieschaal blijkt dat er een hoge kans is op toekomstig gewelddadig gedrag. Met name wanneer de sociale omstandigheden ongunstig blijven en ze weer terugvalt in haar verslavingsgedrag, kan men dit risico als hoog zien.
Geadviseerd wordt om verdachte een bijzondere voorwaarde op te leggen bij een (deels) voorwaardelijke straf met als voorwaarden dat zij zich houdt aan de aanwijzingen van de reclassering en meewerkt aan een klinische opname. In deze opname is het doel met name verdachte te stabiliseren en toe te leiden naar adequate vervolgzorg in de vorm van een beschermde woonvorm, ambulante bemoeizorg en toezicht op haar middelengebruik.
De rechtbank leidt uit voornoemde onderzoeken af dat het handelen van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde mede is ingegeven door het ziektebeeld en de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens waarvan bij verdachte sprake is. De rechtbank is van oordeel dat de door de deskundigen geconcludeerde verminderde toerekeningsvatbaarheid wordt gedragen door de verdere inhoud van de rapporten. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen op dit punt dan ook over en maakt dit tot haar eigen oordeel. Het bewezenverklaarde feit kan verdachte daarom wegens een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, in verminderde mate worden toegerekend.
De reclassering adviseert in haar rapport van 4 juli 2014 een toezicht van de reclassering met meldplicht en opname in een zorginstelling voor klinische behandeling op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een gedeeltelijk voorwaardelijke straf.
In haar rapport heeft de reclassering opgemerkt dat zij twijfels heeft bij de haalbaarheid van het plan van aanpak en zij refereert aan hetgeen de rapporterend Pro Justitia psycholoog in zijn rapport heeft vermeld, te weten: 'Gezien de twijfelachtige en extern bepaalde motivatie van verdachte om mee te werken, het gebrek aan inzicht in haar problematiek, de ernst van de psychische problematiek en de ernst van het delict, is in overleg met de mederapporteur en de reclassering de vraag naar voren gekomen in welk kader een klinische behandeling zou moeten plaatsvinden. Hieruit kwam naar voren dat het kader van de terbeschikkingstelling met verpleging de meeste garantie biedt dat een behandeling daadwerkelijk tot stand komt. De kans dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zal slagen is beperkt. Daarnaast is dit de eerste maal dat verdachte dan veroordeeld is voor een geweldsdelict, zodat er geen patroon is van ernstig gewelddadig gedrag. Een klinische behandeling heeft ze niet eerder ondergaan en momenteel reageert ze goed op de structuur in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) en zijn daar geen incidenten geweest. Derhalve is het advies om verdachte een klinische opname te laten ondergaan in het kader van een bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf.'
Uit het aanvullende reclasseringsrapport d.d. 18 september 2014 blijkt dat verdachte bij schorsing van de voorlopige hechtenis is opgenomen in het orthopedagogisch behandelcentrum [verblijfplaats]. De reclassering heeft contact opgenomen met de behandelaar van verdachte. Deze geeft aan dat naar verwachting de behandeling minimaal twee jaren zal duren in verband met de complexe problematiek.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor haar psychische problematiek en haar verslavingsproblematiek behandeld moet worden. Uit voornoemde rapportages blijkt dat verdachte geen inzicht heeft in haar problemen en evenmin de ernst daarvan inziet. Ter terechtzitting heeft verdachte deze conclusie bevestigd. Zij heeft duidelijk aangegeven dat zij het niet eens is met de adviezen voor een klinische opname gedurende langere tijd. Zij heeft gesteld dat zij geen hulp nodig heeft en zich momenteel goed voelt. Het verblijf in het PPC in Zwolle heeft verdachte zodanig veranderd dat ze het alleen wel weer redt, zo meent verdachte. Als ze haar pilletjes maar krijgt, gaat het goed met haar. Verdachte wil vrij zijn en is van plan te gaan samenwonen met haar huidige vriend, met wie ze het heeft gehad over trouwen en kinderen krijgen.
Voor de rechtbank staat behandeling van verdachte voorop. Daarbij is van groot belang het gevaar op herhaling dat door de deskundigen als hoog wordt ingeschat. De psychiater merkt daarover nog op dat het feit dat de rechtbank thans bewezen heeft geacht mogelijk wijst op een toenemende verergering van haar situatie. Dat betekent dat misschien ook in de toekomst ernstiger door agressie gekenmerkte incidenten zouden kunnen plaatsvinden, aldus de psychiater.
De rechtbank meent dat verdachte haar keuzes niet kan overzien, indien zij bijzondere voorwaarden die de rechtbank zou opleggen overtreedt. Voorts heeft de reclassering opgemerkt dat zij de kans dat een behandeling in het kader van bijzondere voorwaarden zou slagen, beperkt acht. Bij het overtreden van de bijzondere voorwaarden zou verdachte terugkeren in het PPC, waarvan zij zelf heeft gezegd dat dit haar goed bevalt. Uit het rapport van de psychiater blijkt dat verdachte gedurende haar verblijf in het PPC – ondanks het gebruik van medicatie – psychiatrische vervolgzorg of verslavingszorg nadrukkelijk heeft afgewezen, zodat de kans dat verdachte bij overtreding van de bijzondere voorwaarden alsnog behandeld wordt, gering is. De rechtbank vraagt zich af in hoeverre een voorwaardelijke gevangenisstraf voor verdachte een externe motivatie zal zijn om mee te werken aan de bijzondere voorwaarde van klinische behandeling. De rechtbank is op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat er een andere stok achter de deur nodig is dan een voorwaardelijke gevangenisstraf om te verzekeren dat verdachte de behandeling ondergaat die past bij haar complexe problematiek. Daarmee doelt de rechtbank op de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De rechtbank is zich ervan bewust dat de deskundigen uitdrukkelijk hebben stilgestaan bij de mogelijkheid om aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen, maar merkt daarbij op dat de deskundigen zich niet nadrukkelijk hebben uitgelaten over de mogelijkheid van oplegging van een terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Aan de voorwaarden die de wet stelt aan oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling is voldaan. Bij verdachte bestond tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van haar geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Het gaat bovendien om een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van personen. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de oplegging van een maatregel van terbeschikkingstelling onder voorwaarden.
De rechtbank zal derhalve aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met de hierna te noemen voorwaarden opleggen, waarvan de belangrijkste is dat zij zich klinisch laat behandelen in [verblijfplaats]. De rechtbank zal de reclassering opdracht geven verdachte bij naleving van de gestelde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen gelijk aan de tijd die zij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarmee wordt recht gedaan aan de ernst van het feit, terwijl de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte alsmede de omstandigheid dat zij langdurig beperkt zal zijn in haar vrijheid door de verplichte klinische behandeling een matigend effect hebben op de duur van de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank merkt ten slotte nog op dat zij de ad informandum tenlastegelegde feiten in de straftoemeting heeft meegenomen.
Verdachte heeft zich ter zitting bereid verklaard tot naleving van voornoemde voorwaarden. Zij heeft verklaard dat als de rechtbank zegt dat het moet, dat ze dan zal meewerken, omdat de rechtbank de baas is.

Benadeelde partij

[slachtoffer] heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte primair ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
De rechtbank is van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar.
De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aangewezen, nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:

Verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Een gevangenisstraf voor de duur van 157 dagen.
Beveelt, dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat verdachte ter beschikking zal worden gesteld en stelt daarbij de volgende voorwaarden:
Algemene voorwaarden:
1.
Veroordeelde stelt zich onder toezicht van Stichting Reclassering Nederland en zal zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen door of namens deze instelling aan hem te geven.
2.
Veroordeelde zal zich niet schuldig maken aan strafbare feiten of zich in situaties begeven die voor haar risicovol zijn en/of haar resocialisatie in gevaar brengen.
3.
Veroordeelde verleent, ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of biedt een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aan.
Bijzondere voorwaarden:
1.
Veroordeelde wordt verplicht voor de duur van minimaal twee jaren op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling zich te laten opnemen in [verblijfplaats] of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven.
2.
Veroordeelde drinkt geen alcohol en gebruikt geen drugs, zolang haar behandelaars dan wel de reclassering dit noodzakelijk acht. Zij werkt mee aan middelencontrole.
3.
Na uitstroom van de klinische behandeling verblijft veroordeelde op een vooraf door de reclassering goedgekeurd woonadres. Veroordeelde werkt mee aan toeleiding naar een beschermde woonvorm, indien de reclassering dit nodig acht.
4.
Na uitstroom van de klinische behandeling neemt veroordeelde deel aan de ambulante behandeling bij een ambulante forensische polikliniek, of in overleg met de kliniek aan te wijzen andere behandelinstelling, zulks zolang deze instelling in overleg met de reclassering behandeling nodig acht.
Draagt de reclassering op de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2014.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 500,00 (zegge: vijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 maart 2014, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 10 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, bijgestaan door mr. L.S. Gosselaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 oktober 2014.
Mr. Groenendaal is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
w.g.
Wijma
VOOR EENSLUIDEND AFSCHRIFT
Vlietstra
de griffier van de rechtbank Noord-Nederland,
Gosselaar
locatie Leeuwarden,
Gosselaar
locatie Leeuwarden,

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Locatie Leeuwarden
parketnummer 18/730134-14
ad informandum gevoegde parketnummers 18/067699-14, 18/070303-13, 18/072044-14 en 17/229860-12
proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van de meervoudige strafkamer in bovengenoemde rechtbank op 25 september 2014
Tegenwoordig:
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. N.A. Vlietstra en mr. E.G.C. Groenendaal, rechters, en
mr. L.S. Gosselaar, griffier.
Als officier van justitie is ter terechtzitting aanwezig mr. J.T.D. Stoffels .
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
De voorzitter belast de oudste rechter met de leiding van het onderzoek.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de oudste rechter te zijn genaamd:

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te[geboorteplaats],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
Als raadsman van verdachte is ter terechtzitting aanwezig mr. B. Delhaye, advocaat te Heerenveen.
De rechtbank hervat het onderzoek van de zaak in de stand waarin het zich op het tijdstip van de schorsing ter terechtzitting van 10 juli 2014 bevond en vangt het onderzoek opnieuw aan in verband met de gewijzigde samenstelling van de rechtbank.
…..
De oudste rechter verklaart het onderzoek gesloten en deelt mede, dat volgens de beslissing van de rechtbank de uitspraak zal plaatsvinden ter terechtzitting van 9 oktober 2014 te 13:00 uur.
Verdachte doet afstand van haar recht bij de uitspraak van het vonnis aanwezig te zijn.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en ondertekend door de voorzitter en de griffier.