een ambtsedig proces-verbaal van verhoor getuige, nummer PL02DH-2014033385-12, d.d. 1 april 2014 opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
V: Is [verdachte]zondag 30 maart 2014 nog bij jou geweest?
A: Even.
V: Wat heeft ze tegen jou gezegd?
A: Ze heeft het tegen mij over messentrekkerij gehad. Met mijn mes.
V: Wat wilde ze daar mee?
A: Ze zei ik maak die neger af.
V: Wie bedoelde ze daarmee?
A: Die woont twee blokken verder. Ik weet niet hoe die van naam heet.
V: Heeft [verdachte] verkering met die neger?
A: Ja wel gehad.
V: Hoe wilde ze die neger afmaken?
A: Met een mes.
V: Hoe kwam ze aan dat mes?
A: Dat heeft ze van mij gestolen.
V: Waar komt dat mes vandaan?
A: Dat mes is van mij, dat lag in de keuken.
V: Weet je waar ze heen gegaan is?
A: Ja naar die neger, dat zei ze tegen mij. Ze zei: 'Ik ga naar die neger toe'.
V: Wat heeft ze nog meer gezegd?
A: Ze heeft ook gezegd dat ze hem af wilde maken.
V: Is ze na die tijd nog weer bij jou geweest?
A: Ja, wel even ja.
V: Heeft ze nog wat gezegd?
A: Nee, alleen dat ze die neger had verrot gestoken.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat sprake is van voorbedachte raad bij verdachte en dat de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen kan worden. De officier van justitie heeft in dat verband naar voren gebracht dat aangever heeft verklaard dat hij zich met de rug naar verdachte had gedraaid en toen een klap in zijn rug voelde. Hij bleek te zijn gestoken met een keukenmes. Uit de letselverklaring komt naar voren dat het letsel is beperkt doordat het mes is terechtgekomen op het schouderblad van aangever. Als het mes iets naar links of rechts was gezet, dan hadden er vitale lichaamsdelen geraakt kunnen worden, zoals de longen of slagaders. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat ze hem dood had willen hebben. Ze wilde hem dood en heeft bij [getuige]een keukenmes meegenomen, waarmee ze aangever vervolgens in zijn rug heeft gestoken. Verdachte heeft op een zodanig ongecontroleerde manier gestoken dat aangever dood gestoken had kunnen worden.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat ten tijde van het delict verdachte onder invloed was van drank en drugs, zodat niet gesteld kan worden dat sprake was van kalm beraad en rustig overleg, zoals is ten laste gelegd. Ook de psychiater heeft in zijn rapportage aangegeven dat van enig moment van bezinning, waarop verdachte kon nadenken over de gevolgen, niet is gebleken. De raadsman is dan ook van mening dat de primair ten laste gelegde poging tot moord niet wettig en overtuigend bewezen kan worden en verzoekt de rechtbank om verdachte hiervan vrij te spreken. Daarnaast ontbreekt naar de mening van de raadsman het opzet op de dood van aangever. Verdachte wilde dat aangever voelde hoeveel pijn hij haar had aangedaan. Ook de impliciet tenlastegelegde poging tot doodslag kan naar de mening van de raadsman niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft, volgens haar eigen verklaring, een mes meegenomen uit de woning van [getuige]. Ze had zich moed ingedronken en gesnoven en is daarna met het mes naar de woning van aangever gegaan. Tegen [getuige] had ze gezegd dat ze aangever wilde afmaken. Toen aangever met de rug naar haar toe stond, heeft ze zich nog kort afgevraagd of ze het moest doen, waarna ze hem in zijn rug heeft gestoken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onder deze omstandigheden de gelegenheid gehad zich te beraden op het genomen besluit om aangever neer te steken, zodat zij heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Zo er al sprake van zou zijn dat verdachte zodanig onder invloed was van middelen dat zij niet meer over de gevolgen van haar voorgenomen daad kon nadenken, zoals de raadsman heeft gesteld, dan staat dit hieraan niet in de weg. Verdachte heeft immers verklaard juist onder invloed van middelen te hebben willen zijn om de daad te kunnen plegen. Bovendien heeft verdachte ter zitting bevestigd dat zij aangever dood wilde hebben. De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte aangever met voorbedachten rade van het leven wilde beroven. Daarmee is eveneens het opzet op de dood van aangever gegeven.
De rechtbank acht derhalve het primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.