In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Noord-Nederland op 17 oktober 2014, gaat het om een geschil tussen de eisers, [E], en de gedaagden, [F], over de huur van een appartement. De eisers, na het overlijden van hun moeder, zijn eigenaar geworden van het appartement dat zij via Rots-Vast Groep aan [F] hebben verhuurd. De huurovereenkomst, die op 29 oktober 2012 is aangegaan, was oorspronkelijk voor de duur van een jaar, maar de verhuurder heeft geen vergunning aangevraagd in het kader van de Leegstandswet. Na het verstrijken van de huurperiode is de huurovereenkomst stilzwijgend verlengd, wat leidt tot de vraag of de huurovereenkomst nu als een overeenkomst voor onbepaalde tijd moet worden beschouwd.
De eisers hebben [F] opgezegd per 1 november 2014, met de stelling dat de huurovereenkomst naar zijn aard van korte duur was. [F] betwist dit en stelt dat door het ontbreken van een vergunning er geen sprake is van een huur die als kortdurend kan worden gekwalificeerd. De kantonrechter oordeelt dat de eisers, door stil te zitten en geen vergunning aan te vragen, hun recht op een beroep op de Leegstandswet hebben verspeeld. De rechter concludeert dat de huurovereenkomst is verlengd en dat er nu sprake is van een huurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarop de huurbeschermingsregels van toepassing zijn.
De kantonrechter wijst de vordering van de eisers af en veroordeelt hen in de proceskosten. De beslissing benadrukt het belang van duidelijke communicatie en het aanvragen van de juiste vergunningen in huurrelaties, vooral wanneer er sprake is van verkoopplannen van het verhuurde onroerend goed.