ECLI:NL:RBNNE:2014:5077

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
13 oktober 2014
Publicatiedatum
17 oktober 2014
Zaaknummer
18.830605-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling met voorbedachte raad en bedreiging met zware mishandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 13 oktober 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die wordt beschuldigd van poging tot zware mishandeling en bedreiging. De verdachte heeft op 22 oktober 2013 een mes gepakt en is naar de woning van haar ex-schoonzoon gegaan, waar zij dreigende woorden heeft geuit richting hem en zijn kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien zij het mes eerder had gepakt en teruggelegd voordat zij het opnieuw oppakte en naar de woning ging. Tijdens de zitting op 29 september 2014 heeft de verdachte verklaard dat zij het mes van haar zoon had gepakt en dat zij het had getoond aan een van de kinderen, terwijl zij dreigende woorden uitsprak. De rechtbank heeft de verklaringen van de kinderen als betrouwbaar beoordeeld en heeft geconcludeerd dat de verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij letsel zou toebrengen aan de aangever. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling en bedreiging, maar heeft ook rekening gehouden met haar verminderd toerekeningsvatbaarheid door een psychologische stoornis. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 195 dagen, waarvan een deel voorwaardelijk, en moet schadevergoeding betalen aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18/830605-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 13 oktober 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats] [woonadres].
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 september 2014.
De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. M.C. van Linde advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T. Akkerman.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 22 oktober 2013
te[pleegplaats], (althans) in de gemeente Bellingwedde,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon,
(te weten [slachtoffer]), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten
rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na
kalm beraad en rustig overleg,
- in haar woning een mes heeft gepakt en/of (vervolgens) naar de woning van
die [slachtoffer] is toegegaan en/of
- daar aangekomen -nadat de deur van die woning door een minderjarig kind van
die [slachtoffer], te weten [minderjarig kind 1], was geopend- aan die
[minderjarig kind 1] het door verdachte meegenomen mes heeft getoond en/of
(daarbij/vervolgens) die [minderjarig kind 1] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd
-zakelijk weergegeven- "ik ga het je vader nu betaald zetten", althans woorden
van gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( vervolgens) die woning is binnengedrongen/-gegaan en/of
- ( vervolgens) in die woning een ander minderjarig kind van die [slachtoffer], te weten
[minderjarig kind 2], is tegengekomen en/of (vervolgens) -met het mes in
verdachtes hand(en)- die[minderjarig kind 2] (dreigend) de woorden heeft toegevoegd
-zakelijk weergegeven- "ik ga je vader overhoop steken", althans woorden van
gelijke dreigende aard of strekking en/of
- ( vervolgens) toen zij door die [minderjarig kind 2] werd beetgepakt/vastgehouden, zich
(met kracht) heeft losgerukt en/of
- ( vervolgens) -terwijl zij zich op zeer korte afstand van die [slachtoffer]
bevond- met dat mes in haar hand(en) een stekende beweging naar die
heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
zij op of omstreeks 22 oktober 2013
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Bellingwedde,
[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- op zeer korte afstand van en zichtbaar voor die [slachtoffer]- met een
mes in haar hand(en) (waarvan het lemmet in de richting van die [slachtoffer]
wees) een stekende beweging naar die [slachtoffer] gemaakt;
2.
zij op of omstreeks 22 oktober 2013
te [pleegplaats], (althans) in de gemeente Bellingwedde,
[minderjarig kind 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte zich opzettelijk
dreigend -op zeer korte afstand van en zichtbaar voor die [minderjarig kind 2]- met een
mes in haar hand(en) (op buikhoogte en met het lemmet in de richting van die
[minderjarig kind 2]) opgesteld/bevonden;
Bewijsvraag
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat op grond van de aangiftes, de verklaringen van [getuige] en [minderjarig kind 1], de verklaringen van de echtgenoot en de dochter van verdachte, in onderling samenhang beschouwd, kan worden bewezen dat verdachte weloverwogen en doelbewust heeft gehandeld. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er voldoende tijd is geweest voor verdachte om tot bezinning te komen. Op grond van deze bewijsmiddelen kan bewezen worden verklaard dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Ook is er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte een steekbeweging heeft gemaakt in de richting van aangever [slachtoffer]. Hoewel het puntje van het mes was afgebroken, heeft verdachte met dit stompe mes een steekbeweging gemaakt in de richting van de buikstreek. Op basis van het voorgaande kan worden vastgesteld dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij aangever [slachtoffer] letsel zou toebrengen. De verklaringen van de kinderen zijn volgens de officier van justitie betrouwbaar, aangezien uit het verhoor blijkt dat het eigen herinneringen zijn.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde volgt uit het dossier dat [minderjarig kind 2] heeft geprobeerd verdachte tegen te houden en verdachte bij de polsen heeft vastgepakt. Vervolgens heeft verdachte zich losgerukt. Verdachte heeft met een getrokken mes vlak voor haar minderjarige kleindochter gestaan. Daarmee kan een bewezenverklaring van bedreiging volgen.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde vrijgesproken dient te worden. Het onder 1 subsidiair en het onder 2 ten laste gelegde kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde heeft de raadsman naar voren gebracht dat aangever [slachtoffer] het voorval met de kinderen heeft besproken. Hierdoor is de kans aanwezig dat de herinneringen van de ander tot eigen herinneringen zijn gemaakt. De raadsman heeft zich, gelet op het vorenstaande, op het standpunt gesteld dat, hoewel er voldoende wettig bewijs aanwezig is de overtuiging ontbreekt dat een stekende beweging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot de voorbedachte raad heeft verdachte verklaard dat er iets is geknapt en dat zij een waas voor haar ogen had. Op het moment dat verdachte wordt vastgepakt verdwijnt deze waas. Dit vastpakken heeft plaatsgevonden in de woonkamer. Het feit dat bij verdachte iets is geknapt en dat zij een waas voor haar ogen had, is volgens jurisprudentie van de Hoge Raad een contra indicatie om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Aangezien de hevige gemoedsbeweging van verdachte is blijven voortduren totdat zij in de woonkamer van aangever stond, welke gemoedsbeweging een contra indicatie is, kan voorbedachte raad niet worden bewezen en dient verdachte hiervan vrijgesproken te worden. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat de punt van het mes ontbrak. Aangezien er geen nader onderzoek is gedaan naar het mes, kan niet worden vastgesteld of dit mes geschikt was om daarmee zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met het bewuste mes kan dan ook niet worden bewezen, omdat sprake is van een ondeugdelijk middel. Daarom dient verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling van het bewijs
De rechtbank slaat bij de beoordeling van het onder 1 en 2 ten laste gelegde acht op de volgende bewijsmiddelen.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 29 september 2014 afgelegde verklaring, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik heb het mes van mijn zoon gepakt. Eerst heb ik het weer teruggelegd en later heb ik het weer gepakt. Ik ben toen naar het huis van [slachtoffer] gelopen. Ik had het mes toen nog in de hand. Het mes was dicht. Toen ik bij het huis aankwam zag ik [minderjarig kind 1] zitten. [minderjarig kind 1] komt naar buiten. Ik heb haar nog een kusje gegeven. Toen heb ik het mes uitgedaan. De waas was verbroken toen ik [minderjarig kind 1] zag zitten.

2. De inhoud van een zaakdossier, OPS-dossiernummer 2013111521, gesloten op 3 december 2013, bestaande uit diverse processen-verbaal waaronder:

2.1. een ambtsedig proces-verbaal van aangifte d.d. 22 oktober 2013, gekenmerkt met letter A, opgemaakt in wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer]:
Ik woon aan de [adres] in [plaats]. Op 22 oktober 2013 omstreeks 21.00 uur gebeurde het volgende. Ik zag een persoon met zwarte kleding en blond haar de woonkamer binnenlopen. Ik zag dat deze man of vrouw nadat hij of zij de deur was gepasseerd een mes in zijn of haar handen had. Ik zag dat [minderjarig kind 2]in een soort van worsteling raakte met de man of vrouw. Ik zag dat [minderjarig kind 2] met haar beide handen de beide armen vasthield waarin de man of vrouw het mes vasthield. Op het moment dat [minderjarig kind 2] met de rug naar mij toestond en dat die andere man of vrouw met het gezicht naar mij stond, zag ik dat de persoon met het mes [verdachte] was, de moeder van [ex-vrouw]. Op dat moment zag ik ook dat [verdachte] een mes vasthield in haar beide handen. Ik zag dat het mes een lemmet had van een centimeter of acht. Ik zag vervolgens dat [verdachte] terwijl ze met het lemmet van het mes in onze richting wees resoluut haar beide armen naar achteren trok. Ik zag dat [minderjarig kind 2] door het naar achteren trekken van de armen van [verdachte], deze armen niet meer kon vasthouden. [verdachte] had op dat moment haar beide armen en handen, waarin zij het mes vasthield en waarvan het lemmet in onze richting wees, weer vrij. Op dat moment heb ik mij voor [minderjarig kind 2] gewrongen. Ik zag op dat moment dat [verdachte] het mes, waarvan het lemmet nog steeds in onze richting wees, met een krachtige beweging van achteren naar voren bewoog. Op dat moment stond [verdachte] nog geen 30 centimeter bij mij vandaan.
2.2. een ambtsedig proces-verbaal d.d. 23 oktober 2013 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende ,zakelijk weergegeven, als verklaring van [minderjarig kind 2]:
Gisteren 22 oktober 2013 omstreeks 21.00 uur zat ik op de bank in de woning van mijn vader aan de [adres] in [plaats]. Op het moment dat ik onderweg was naar de keuken, zag ik [verdachte] ineens in onze woning staan. Ik zag dat [verdachte] nabij de deur stond welke de woonkamer met de gang scheid. Ik zag dat [verdachte] een mes in haar handen hield. Ik zag dat het mes een soort van een aardappelschilmes was waarvan de voorste punt afgebroken was. Ik zag dat [verdachte] het mes vasthield met beide handen en dat het lemmet in mijn richting wees. Ik zag dat [verdachte] het mes ter hoogte van haar buik hield. Ik vroeg vervolgens aan [verdachte] wat ze aan het doen was. Ik hoorde [verdachte] hierop antwoorden: "... Nu ga ik je vader overhoop steken". Uit reactie hierop pakte ik [verdachte] vast bij beide armen. Ik zei daarop tegen [verdachte]: "Dat ga je niet doen". Ik hoorde [verdachte]vervolgens zeggen: "Dat ga ik wel doen". Ik voelde dat [verdachte] op dat moment zich probeerde los te rukken. Op het moment dat mijn vader bijna bij ons aangekomen was, zag en voelde ik dat [verdachte] met heel erg veel kracht haar beide armen naar achteren trok. Dit deed [verdachte] met zoveel kracht dat het mij niet meer lukte om haar armen vast te houden. Ik zag dat [verdachte] nadat het haar gelukt was om zich van mij los te rukken in één doorgaande beweging een steekbeweging maakte in de richting van mijn vader. Ik zag dat [verdachte] dit deed terwijl ze het mes nog steeds met beide handen vasthield en het lemmet in de richting van mijn vader wees.
2.3. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 oktober 2013, gekenmerkt in het dossier met letter G, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
Op 22 oktober 2013 omstreeks 22.15 uur zagen wij, verbalisanten, verdachte samen met haar man uit het ziekenhuis komen. Hierop hebben wij, verbalisanten, [verdachte] aangehouden en haar medegedeeld dat zij niet tot antwoorden verplicht was. Vervolgens hoorden wij, verbalisanten, [verdachte] zeggen dat zij naar de woning van aangever [slachtoffer] was gegaan om hem overhoop te steken.
2.4. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2013, gekenmerkt in het dossier met letter N, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [getuige]:
Ik ging met pappa mee van de bank en toen zag ik het mes. Het was een bot mes. Er zat een knopje op en dan komt dat mes eruit.
Verbalisant:
En hoe had oma het mes vast?
[getuige]:
Mijn zus [minderjarig kind 2] pakte haar handen en toen kreeg mijn oma haar handen weer los. Toen haalde ze uit naar [minderjarig kind 2] of pappa.
Verbalisant:
En wat deed [minderjarig kind 2] precies.
[getuige]:
Die pakte haar handen zo vast en oma kreeg haar handen weer los.
Verbalisant:
En waarmee deed [minderjarig kind 2] dat?
[getuige]:
Haar eigen handen.
Verbalisant:
Oké, en de handen van [minderjarig kind 2] waar raakten die de armen of handen van oma?
[getuige]:
Hier.
Verbalisant:
Dan wijs je aan bij de pols.
Verbalisant:
Oké, en je doet nu zo. Ga eens staan en doe eens precies voor hoe oma toen de armen had.
[getuige]:
Zo.
Verbalisant:
Zo oké, en dan doe je recht vooruit.
[getuige]:
Ja.
Verbalisant:
En dan [minderjarig kind 2] die heeft dan de handen bij de pols vast.
[getuige]:
Ja.
Verbalisant:
En toen jij daar stond, heb je toen ook iets gehoord?
[getuige]:
Oh jawel, toen ik daar stond wel, toen zei [minderjarig kind 2] "dat ga je niet oma".
2.5. een ambtsedig proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 november 2013, gekenmerkt in het dossier met letter O, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [minderjarig kind 1]:
Toen zag ik oma in het raam buiten. Ze klopte steeds op het raam. Maar toen bleek het dus ook dat zij een mes bij zich had. Oma zei: "Nou ga ik hem betaald zetten". Toen deed ze dat mes open en toen liep ze zo maar naar binnen.
[minderjarig kind 1]:
Die doet steeds zo. (tikt op tafel)
Verbalisant:
Zo? En je doet dat met je vingernagel.
[minderjarig kind 1]:
Ja, zo heel zachtjes, zodat pappa en [minderjarig kind 2] en [getuige] het niet horen. Ik dacht dat ze alleen kus wilde geven en toen ben ik naar de deur gelopen en toen heb ik open gedaan. Gaf ik een kus. Dan staat oma zo, een stuk van dat mes eerst. En toen drukte ze op een klein knopje, en toen gebeurde er dit.
Verbalisant:
Met het mes. En toen?
[minderjarig kind 1]:
(fonetisch:) tsjuk!
Verbalisant:
Een tsjuk! En toen? Wat zag je toen?
[minderjarig kind 1]:
Het mes!
Verbalisant:
Waarmee heeft oma het mes vast?
[minderjarig kind 1]:
Handen.
Verbalisant:
Met de handen. 1 hand of 2 handen?
[minderjarig kind 1]:
Zo. (heeft handen in elkaar, vingers gestrengeld)
Verbalisant:
Zo, zeg jij. En dan drukt ze op het knopje.
[minderjarig kind 1]:
Ja ze deed zo ploep!. En toen zag ik dat mes en toen rende ik weg.
Verbalisant:
Op welk moment zie jij voor de eerste keer dat mes?
[minderjarig kind 1]:
Nadat ze zei dat ze het betaald zou zetten. En toen zag ik dat mes.
Verbalisant:
Toen zag je dat mes. En dat was het moment dat oma bij de voordeur stond. He? Ja. Dus
daar, toen je bij de deur stond en oma had dat gezegd, toen zag je dat mes.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel met voorbedachte raad alsmede aan bedreiging. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte een mes heeft meegenomen en daarmee naar de woning van aangever [slachtoffer] is gegaan. In de woonkamer van deze woning heeft zij van dichtbij een mes getoond aan haar kleindochter [minderjarig kind 2] [slachtoffer] en heeft zij vervolgens een stekende beweging gemaakt in de richting van aangever [slachtoffer] Dit volgt uit de verklaringen van [minderjarig kind 2] en [getuige] en uit de aangifte van [slachtoffer]. Uit de verklaringen van [minderjarig kind 1] en [minderjarig kind 2] volgt dat verdachte heeft gezegd: "Dat ga ik hem betaald zetten", respectievelijk "Nu ga ik je vader overhoop steken". Gelet op de leeftijd van de kinderen en de wijze waarop zij hun verhaal bij de politie hebben verteld, acht de rechtbank deze verklaringen betrouwbaar. Daar komt bij dat de woorden die volgens [minderjarig kind 2] door verdachte zijn gebezigd letterlijk overeenkomen met de woorden die verdachte volgens twee verbalisanten heeft gebezigd op het moment dat zij uit het ziekenhuis komt. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in ieder geval voorwaardelijk opzet had. Immers heeft zij met het maken van een stekende beweging met een mes in de richting van aangever [slachtoffer] de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij daarbij zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aangever [slachtoffer] heeft dit zelf voorkomen door verdachte vast te pakken. Het opzet van verdachte heeft zich geopenbaard door een begin van uitvoering, te weten een stekende beweging.
Volgens vaste jurisprudentie moet om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad, vast komen te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden om het te nemen of genomen besluit en dat verdachte niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsbeweging of opwelling, zodat verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van dat besluit en zich daarvan rekenschap heeft geven. Verdachte heeft verklaard dat er iets knapte en dat zij handelde in een waas. Dit is een contra indicatie om te komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. In het dossier bevinden zich echter ook indicaties waaruit kan worden afgeleid dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte toen zij nog thuis was een mes heeft gepakt, dit mes heeft teruggelegd en vervolgens het mes opnieuw heeft gepakt. Met dit mes heeft zij haar woning verlaten en is zij naar de woning van aangever [slachtoffer] gelopen. Hiervoor heeft zij ongeveer 100 meter moeten afleggen. Bij de woning aangekomen ziet verdachte dat haar kleinkinderen in de woning aanwezig zijn. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat de waas was verbroken op het moment dat zij [minderjarig kind 1] in huis zag zitten. Ondanks dat verdachte ziet dat haar kleinkinderen in de woning aanwezig zijn en de waas inmiddels is verbroken, trekt verdachte zich niet terug maar wenkt zij [minderjarig kind 1] door het raam. Hierop opent [minderjarig kind 1] voor haar de deur. Verdachte geeft [minderjarig kind 1] een kus en zegt: "Dat ga ik het hem betaald zetten". Vervolgens haalt verdachte het mes tevoorschijn in aanwezigheid van [minderjarig kind 1]. Daarna loopt verdachte met het mes in de hand door naar de woonkamer. Daar wordt verdachte vastgepakt door [minderjarig kind 2]. Verdachte zegt: "Nu ga ik je vader overhoop steken", waarop [minderjarig kind 2] antwoordt: "Nee, oma dat ga je niet doen". Hierop zegt verdachte: "Wel". Vervolgens rukt verdachte zich los van [minderjarig kind 2] en maakt zij een stekende beweging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, nadat de waas was verbroken diverse momenten gehad waarop zij zich kon bezinnen en terug kon trekken. Het zien van haar kleinkinderen heeft verdachte er niet van weerhouden om op haar voorgenomen besluit terug te komen. Ook het vastpakken door [minderjarig kind 2] heeft verdachte niet weerhouden om op haar voorgenomen besluit terug te komen. Dit alles maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging doordat verbalisanten verdachte omstreeks 22.15 uur, ruim een uur nadat het incident zich heeft voorgedaan, hebben horen zeggen dat verdachte [slachtoffer] overhoop wilde steken.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte een mes bij zich had met een ronde punt. Gelet op de aard van dit wapen, alsmede het feit dat verdachte met kracht een stekende beweging heeft gemaakt, had verdachte met dit mes, hoewel mogelijk stomp en beschadigd, ernstig en zwaar lichamelijk letsel kunnen toebrengen aan [slachtoffer]. Er is dan ook sprake van een deugdelijk middel.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde volgt uit de bewijsmiddelen dat verdachte met een mes op korte afstand voor [minderjarig kind 2] heeft gestaan, waarbij verdachte het mes op buikhoogte en met het lemmet in de richting van [minderjarig kind 2] hield. Daarmee is wettig en overtuigend bewijs aanwezig om bedreiging van [minderjarig kind 2] bewezen te verklaren.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht het onder 1 primair ten laste gelegde bewezen met dien verstande dat:
1.
zij op 22 oktober 2013 te [pleegplaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, (te weten [slachtoffer]), opzettelijk en met voorbedachte raad zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
- in haar woning een mes heeft gepakt en (vervolgens) naar de woning van die [slachtoffer] is toegegaan en
- daar aangekomen -nadat de deur van die woning door een minderjarig kind van
die [slachtoffer], te weten [minderjarig kind 1], was geopend- aan die
[minderjarig kind 1] het door verdachte meegenomen mes heeft getoond en daarbij die [minderjarig kind 1] de woorden heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven- ik ga het je vader nu betaald zetten, en
- vervolgens die woning is binnengegaan en
- vervolgens in die woning een ander minderjarig kind van die [slachtoffer], te weten
[minderjarig kind 2], is tegengekomen en vervolgens -met het mes in verdachtes handen- die [minderjarig kind 2] de woorden heeft toegevoegd -zakelijk weergegeven- ik ga je vader overhoop steken en
- vervolgens toen zij door die [minderjarig kind 2] werd beetgepakt/vastgehouden, zich met kracht heeft losgerukt en
- vervolgens -terwijl zij zich op zeer korte afstand van [slachtoffer] bevond- met dat mes in haar handen een stekende beweging naar die [slachtoffer] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
zij op 22 oktober 2013 te[pleegplaats], [minderjarig kind 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte zich opzettelijk dreigend -op zeer korte afstand van en zichtbaar voor die [minderjarig kind 2]- met een mes in haar handen op buikhoogte en met het lemmet in de richting van die [minderjarig kind 2] bevonden.
De verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
De rechtbank heeft de in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten hersteld. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

1.primairPoging zware mishandeling, gepleegd met voorbedachte raad.

2.Bedreiging met zware mishandeling.

Deze feiten zijn strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.
Strafbaarheid van verdachte
Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 16 mei 2014, opgemaakt door drs. M. Verkade, GZ-psycholoog/ psychotherapeut. De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Verdachte functioneert op laag begaafd niveau, hetgeen veel lager is dan op grond van haar (opleidings- en werk) verleden mag worden verwacht en ook lager is dan in het verleden door middel van intelligentie onderzoek zou zijn geconstateerd. De mate van verschil doet cognitief verval vermoeden. Daarbij is sprake van een kwetsbare persoonlijkheid die in broos evenwicht was, doch welke onder extreme druk van een situatie sterk gelijkend op de eigen traumatische voorgeschiedenis gedecompenseerd lijkt. De decompensatie vond vermoedelijk in de periode kort voor het ten laste gelegde, indien bewezen, plaats. De ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens heeft de gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Het cognitief verval heeft de toch al beperkte draagkracht van mevrouw verminderd, waar de draaglast als gevolg van de aanhoudende conflicten en dreigingen binnen de vechtscheiding van haar dochter alsook de financiële druk die als gevolg daarvan ontstond, juist toenam. Dit gebeurde in sterke mate en dusdanig dat hetgeen betrokkene ten laste wordt gelegd, indien bewezen, slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
De rechtbank kan zich met deze conclusies verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezen verklaarde aan verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.
Strafoplegging
Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde te veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 3 jaar. Aan het voorwaardelijke gedeelte dienen de voorwaarden van reclasseringstoezicht en behandeling bij de AFPN of een soortgelijke instelling te worden verbonden. Met betrekking tot de behandeling heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient mee te werken aan systeemtherapie indien één van de andere partijen of alle partijen, te weten de echtgenoot en/of de dochter en/of de kleinkinderen en/of aangever [slachtoffer] willen meewerken aan deze therapie. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd verdachte een werkstraf op te leggen voor de duur van 150 uren met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft bij de strafeis rekening gehouden met de ernst van de feiten, de impact en gevolgen die deze hebben gehad op aangever [slachtoffer] en de kinderen. Voorts heeft de officier van justitie rekening gehouden met het blanco strafblad van verdachte, de impact die deze strafzaak tot nu toe voor verdachte heeft gehad en haar lichamelijke beperkingen. De officier van justitie heeft tevens rekening gehouden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is. Het geschorste bevel voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven.
Standpunt verdediging
Namens verdachte is betoogd dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van forse duur. Dit zou kunnen worden gecombineerd met een werkstraf waarvan de duur -omgerekend- gelijk is aan de periode die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging er rekening mee gehouden dient te worden dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, naar zijn mening meer dan 50%, de lichamelijke gebreken van verdachte en met het feit dat verdachte door toedoen van aangever [slachtoffer] gewond is geraakt. Gezien de lichamelijke gebreken van verdachte voorziet de raadsman problemen bij het uitvoeren van een werkstraf. Tot slot heeft de raadsman naar voren gebracht dat verdachte nooit eerder met politie of justitie in aanraking is geweest.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de over haar opgemaakte rapportage, het haar betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het met voorbedachte raad pogen om [slachtoffer], de vader van haar kleinkinderen, zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Verdachte is doelbewust naar de woning van [slachtoffer] gegaan om hem -zoals verdachte zelf heeft geformuleerd- overhoop te steken. Het feit dat haar kleinkinderen in de woning aanwezig waren heeft verdachte hiervan niet weerhouden. Bovendien heeft zij een mes getoond aan [minderjarig kind 1] en heeft zij met een mes voor [minderjarig kind 2] gestaan. De bedoeling van verdachte was bij de kinderen duidelijk. Verdachte wilde hun vader wat aan doen. Het bewezenverklaarde heeft dan ook enorm veel impact gehad op de kinderen. Zij dienen zich veilig te kunnen voelen in het huis van hun vader. Door de handelswijze van verdachte zijn de kinderen bang geworden. Ook aangever [slachtoffer] ondervindt nog steeds nadelige gevolgen van het handelen van verdachte. De rechtbank rekent dit verdachte aan. Dergelijke feiten rechtvaardigen zonder meer het opleggen van een gevangenisstraf.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is en niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest. Voorts zal de rechtbank rekening houden met het feit dat verdachte als gevolg van de wijze waarop zij door aangever [slachtoffer] het huis is uitgezet, aanzienlijk letsel heeft opgelopen.
Door de reclassering is geadviseerd om verdachte een (gedeeltelijke) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan bijzondere voorwaarden gekoppeld. Bijzondere voorwaarden worden aan een voorwaardelijk strafdeel gekoppeld om de kans op recidive te beperken. Door de deskundigen wordt het recidiverisico laag ingeschat en uit het psychologisch onderzoek volgt dat hulpverlening binnen de ouderenpsychiatrie kan plaatsvinden in plaats van in het forensisch kader. Gelet hierop ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van bijzondere voorwaarden, te meer nu de hulpverlening binnen het forensisch kader niet aan de orde is. De psychiatrische hulpverlening kan in het vrijwillige kader geschieden. Bovendien is ter zitting gebleken dat het huidige reclasseringstoezicht, opgelegd in het kader van de schorsing, geen meerwaarde heeft. Al het vorenstaande in aanmerking genomen komt de rechtbank tot het oordeel dat een straf moet worden opgelegd zoals hierna is vermeld.
Vordering benadeelde partij
[slachtoffer]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door hem geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 1 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
[minderjarig kind 2]heeft zich voor de aanvang van de terechtzitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd door middel van indiening van het voorgeschreven formulier bevattende de opgave van een vordering tot vergoeding van door haar geleden schade ten gevolge van het aan verdachte onder 2 ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit alsmede de gronden waarop deze berust.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen zullen worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. Gelet op de problematiek die ten grondslag ligt aan de gepleegde feiten, aan welke problematiek ook dit slachtoffer een bijdrage heeft geleverd, acht de rechtbank het redelijk om de vordering gedeeltelijk, tot een bedrag van € 200,--, toe te wijzen. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat de onderbouwing van de vordering met name ziet op de schade die aan [minderjarig kind 2]is toegebracht. Het overige deel van de vordering zal derhalve worden afgewezen. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedings-maatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank zal ook de verzochte wettelijke rente toewijzen.
Met betrekking tot vordering van de benadeelde partij [minderjarig kind 2] is de rechtbank van oordeel dat de gestelde schade voldoende aannemelijk is geworden en in zodanig verband staat met het door verdachte gepleegde strafbare feit, dat deze aan haar als een gevolg van haar handelen kan worden toegerekend. De rechtbank acht de vordering, die niet dan wel onvoldoende door verdachte en diens raadsman is weersproken, derhalve gegrond en voor toewijzing vatbaar. De rechtbank acht daarnaast oplegging van de schadevergoedings-maatregel aangewezen nu verdachte jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank zal ook de verzochte wettelijke rente toewijzen.
Toepassing van wetsartikelen
De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 285, 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
DE UITSPRAAK VAN DE RECHTBANK LUIDT:
Verklaart het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen.
Bepaalt, dat van deze gevangenisstraf een gedeelte,
groot 180 dagen, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond, dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, welke hierbij wordt vastgesteld op 2 jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en/of in voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde
Wijst de vordering van de benadeelde partij[slachtoffer] toe tot na te melden bedrag en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 200,-- (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013.
Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het [slachtoffer], te betalen een bedrag van € 200,-- (zegge: tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 4 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 200,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het [slachtoffer], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
Wijst de vordering van de benadeelde partij [minderjarig kind 2] toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 450,-- (zegge: vierhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013.
Veroordeelt verdachte in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak alsnog te maken, tot heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op aan de staat, ten behoeve van het slachtoffer [minderjarig kind 2], te betalen een bedrag van € 450,-- (zegge: vierhonderd vijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 oktober 2013, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 9 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft en in dier voege, dat indien dit bedrag door de mededader(s) van verdachte geheel of gedeeltelijk is of wordt betaald, verdachte in zoverre is of zal zijn bevrijd. Dit bedrag bestaat uit € 450,-- aan immateriële schade.
Bepaalt daarbij dat, indien verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [minderjarig kind 2], daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij dit bedrag te betalen komt te vervallen en omgekeerd, dat, indien verdachte aan de benadeelde partij het opgelegde bedrag heeft betaald, daarmee de verplichting tot betaling aan de staat van dit bedrag komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.H.A.M. Voncken, voorzitter, mr. H.L. Stuiver en mr. C. Krijger, rechters, bijgestaan door mr. L.J. van der Heide, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 13 oktober 2014.