ECLI:NL:RBNNE:2014:508

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2014
Publicatiedatum
3 februari 2014
Zaaknummer
18/830143-13
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot doodslag en veroordeling voor poging tot zware mishandeling door met auto tegen politieagenten aan te rijden

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Nederland op 3 februari 2014 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De verdachte had op 17 februari 2013 op de A28, tijdens een achtervolging door de politie, met zijn auto geprobeerd opzettelijk politieagenten van het leven te beroven of hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De officier van justitie eiste bewezenverklaring van de pogingen tot zware mishandeling, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak wegens gebrek aan bewijs.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met zijn auto achteruit reed terwijl politieagenten zich in de nabijheid bevonden. De rechtbank oordeelde dat de pogingen tot doodslag niet wettig en overtuigend konden worden bewezen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan poging tot zware mishandeling. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat hij de politieagenten zou kunnen aanrijden.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met inachtneming van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld, waarbij de rechtbank de vorderingen van enkele benadeelden heeft toegewezen en de verdachte heeft verplicht tot schadevergoeding. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de relevante feiten en omstandigheden, waaronder de psychologische toestand van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Afdeling Strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer: 18/830143-13
vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 3 februari 2014 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te[adres]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 20 januari 2014. Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. J.O.A.N. de Vries, advocaat te Amersfoort.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2013, op de A28, in de gemeente(n) Groningen en/of Haren en/of Assen, althans in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een of meer politieagenten, te weten (onder meer) hoofdagent(en) van Politie Groningen [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangever 3] en/of[aangever 4], van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letstel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (na/tijdens achtervolging van hem, verdachte, door een of meer politieauto's), meermalen, althans eenmaal,
- met al dan niet aanzienlijke snelheid de auto waarin zich voornoemde [aangever 1] en/of [aangever 2] bevonden is genaderd en/of (vervolgens) die auto heeft geraakt, en/of
- rijdende met aanzienlijke snelheid een ruk aan het stuur heeft gegeven en/of (vervolgens) richting de auto waarin zich voornoemde[aangever 3] en/of[aangever 4] bevonden is gereden en/of (vervolgens) die auto heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2013, in de gemeente(n) Groningen en/of Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk[aangever 5] (hoofdagent Regiopolitie Groningen) en/of [aangever 6]hoofdagent Regiopolitie Groningen) van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto (na achtervolging van hem, verdachte, door voornoemde politieagenten in een politieauto), met een geopend portier aan de bestuurderszijde, met
aanzienlijke snelheid achteruit is gereden, terwijl op dat moment voornoemde [aangever 4] zich op (zeer) korte afstand achter zijn, verdachtes, voertuig bevond en/of voornoemde[aangever 6]zich op (zeer) korte afstand aan de bestuurderszijde van zijn, verdachtes, voertuig en/of tussen zijn, verdachtes, voertuig en een ander voertuig bevond, waardoor voornoemde politieagenten opzij moest(en) springen en/of achteruit moest(en) rennen om niet aan- of overreden te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Bewijsvraag

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van de stukken en de verklaring van verdachte ter terechtzitting gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 en 2 ten laste gelegde pogingen tot zware mishandeling. De officier van justitie is van mening dat verdachte van de pogingen tot doodslag moet worden vrijgesproken.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van beide feiten bepleit wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsvrouw daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte bewust het gaspedaal dieper heeft ingetrapt toen verbalisant hem uit zijn auto wilde trekken. Ondanks een daartoe strekkend verzoek van de verdediging heeft er geen reconstructie van het feit plaatsgevonden, waarbij de exacte afstand, het tijdsverloop en dergelijke hadden kunnen worden vastgesteld. Deze omstandigheden zijn nu onduidelijk gebleven. Verdachte wist niet en heeft ook niet redelijkerwijs moeten vermoeden dat er zich een agent achter zijn auto bevond.
Verdachte is vanuit stilstaande positie een geringe afstand achteruit gereden, waarbij de kans dat verbalisanten zwaar lichamelijk zouden oplopen niet aanmerkelijk kan zijn geweest.
Oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is met de raadsvrouw en de officier van justitie van oordeel dat de pogingen tot doodslag zoals onder 1 en 2 ten laste zijn gelegd niet wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Tevens acht de rechtbank met de raadsvrouw de onder 1 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van de onder 1 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft aangever [aangever 1] het volgende verklaard [1] :
"Ik weet nog dat ik zag dat de auto die voor de Daihatsu (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) reed snelheid minderde, volgens mij om de auto tot stoppen te brengen of de snelheid eruit te krijgen. Ik besloot op dat moment om naast de Daihatsu te gaan rijden om hem zo ook tot stoppen te dwingen. Toen ik ernaast reed, zag ik dat de Daihatsu mijn kant op kwam. Dit leek heel gecontroleerd te gaan en ik kreeg de indruk dat de bestuurder ons van de weg wilde drukken."
Aangeefster [aangever 2] heeft dienaangaande het volgende verklaard [2] :
"Ik zag dat de Daihatsu richting de linker rijbaan ging. Het ging niet heel plotseling, maar het leek mij wel of de bestuurder dit heel bewust deed. Hij leek heel gecontroleerd ons op te zoeken en kwam langzaam onze richting op."
Uit de stukken is verder gebleken dat de rechterbuitenspiegel van het voertuig waarin aangevers zich bevonden ten gevolge van de aanrijding is beschadigd [3] .
De rechtbank is van oordeel dat op grond van deze bewijsmiddelen echter niet kan worden vastgesteld dat er een aanmerkelijke kans is geweest dat het politievoertuig, waarin aangevers [aangever 2] en [aangever 1] reden ten gevolge van het handelen van verdachte betrokken zou raken bij een dermate ernstig ongeval dat zij zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen. Het dossier bevat hiervoor te weinig aanknopingspunten. Aangevers bevonden zich in een veel zwaardere auto dan verdachte en zij zagen dat de auto van verdachte zich in hun richting bewoog. [aangever 1] heeft de botsing aan zien komen en is in staat geweest deze goed op te vangen, mede gezien de geringe schade die het door hem bestuurde voertuig heeft opgelopen. Dat het risico op een andere afloop zodanig is geweest dat sprake zou kunnen zijn van een aanmerkelijke kans wordt door de bewijsmiddelen onvoldoende ondersteund.
Ten aanzien van aangevers[aangever 3] en [aangever 4] overweegt de rechtbank als volgt.
Aangevers [aangever 3] en [aangever 4] hebben dienaangaande het volgende gerelateerd [4] :
"Op een gegeven moment reed het voertuig links naast ons en reden wij ongeveer 100 kilometer per uur. Ik, verbalisant[aangever 3], zag toen dat de bestuurder van het voertuig een ruk aan het stuur gaf waardoor het voertuig ons voertuig een kort, moment raakte."
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn vriendin op een gegeven moment aan zijn arm trok waardoor hij met de auto een ruk naar rechts maakte. De vriendin van verdachte heeft verklaard dat zij verdachte heeft aangeraakt toen hij niet op haar opmerkingen reageerde (p. 61), hetgeen de verklaring van verdachte ondersteunt.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde poging tot zware mishandeling heeft de rechtbank gelet op de volgende bewijsmiddelen.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 19 februari 2013, opgenomen op pagina 67 e.v. van dossier nummer 2013017189, d.d. 28 februari 2013 van de Politie Noord-Nederland, inhoudende de verklaring van[aangever 4], zakelijk weergegeven:
Ik ben als hoofdagent werkzaam bij de politie Groningen.
(p. 68) Op dat moment stond ik direct achter de auto. [aangever 6] had contact met de bestuurder, ik zag dat[aangever 6] de bestuurder vast had bij zijn bovenlichaam. Ik wilde richting[aangever 6] lopen en op dat moment bedacht ik mij dat als de bestuurder kwaad wilde, dat hij achteruit kon rijden om mij doelbewust aan te rijden. Gelijk gebeurde waar ik aan dacht. Ik zag en voelde dat de auto van de bestuurder achteruit reed in mijn richting. Ik stond direct achter de auto. Ik sloeg met mijn beide handen op de achterruit en bovenzijde van de auto. Ik riep volgens mij iets van: "He, Pas op![aangever 6], hij rijdt achteruit!". Om mijzelf in veiligheid te brengen ben ik schuin links naar achteren gesprongen om achter ons eigen politievoertuig te komen. Ik ben er van overtuigd dat als ik niet zag (de rechtbank leest: had gezien) dat de auto achteruit reed, dat ik was aangereden door de bestuurder.
Een proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 februari 2013, opgenomen op pagina 21 en 22 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten [aangever 3] en [aangever 4] (beiden hoofdagent), zakelijk weergegeven:
Wij zagen dat collega [aangever 6] het portier van het voertuig opende. Wij zagen dat collega [aangever 6]de bestuurder vast pakte. Vervolgens zagen wij dat het voertuig achteruit reed. Wij zagen dat collega [aangever 6] met het voertuig mee rende en opnieuw de bestuurder vast pakte en uit de auto trok.
Een proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 februari 2013, opgenomen op pagina 70 e.v. van voornoemd dossier, inhoudende de verklaring van [aangever 6], zakelijk weergegeven:
Ik heb de bestuurder aangeroepen. Ik riep: Politie, stoppen, uitstappen.
(p. 71) Ik pakte de bestuurder beet en wilde hem uit de auto trekken. Ik voelde en zag dat de bestuurder kennelijk gas gaf want de auto kwam in een voorwaartse beweging. Ik hield de bestuurder vast en wilde hem met kracht uit de auto trekken. Dit lukte niet. Ik moest een eindje meelopen omdat de auto vooruit reed. Nogmaals riep ik de bestuurder aan dat hij moest stoppen. Ik zag dat de auto weer tot stilstand kwam. Nogmaals probeerde ik de bestuurder uit de auto te trekken. Ik voelde en zag ineens dat de auto achteruit reed. Dit ging voor mijn gevoel met een behoorlijke snelheid. Ik probeerde nogmaals de verdachte achter het stuur vandaan te trekken. Omdat de auto ineens zo snel achteruit reed moest ik loslaten. Omdat ik tussen het geopende portier en de auto in stond moest ik ineens achteruit stappen. Ik zag namelijk dat ons dienstvoertuig ook dicht in de buurt stond. Ik moest achteruit stappen omdat ik anders klem zou komen te zitten tussen het dienstvoertuig waarin ik had gereden en de auto waar de bestuurder in reed.
Een proces-verbaal van bevindingen (verantwoording foto's), d.d. 20 januari 2013, opgenomen op pagina 50 van voornoemd dossier, inhoudende de relatering van verbalisanten, zakelijk weergegeven:
dat het linker voorportier van het voertuig van verdachte ten gevolge van het te ver openslaan daarvan, is beschadigd, hetgeen zoals onder meer is vastgelegd op de foto's, genummerd 4 (p. 41) en 7 (p. 43).
De rechtbank is op grond van deze bewijsmiddelen van oordeel dat de kans dat aangevers door het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel zouden oplopen als aanmerkelijk moet worden beschouwd. Daarbij betrekt de rechtbank dat beide aangevers te voet waren terwijl verdachte met een personenauto in hun richting de auto optrok. Aangever [aangever 4] bevond zich direct achter de door verdachte bestuurde personenauto, waardoor de kans dat zij als een gevolg van het handelen van verdachte zou worden overreden, dan wel aangereden aanmerkelijk is geweest. Aangever [aangever 6] bevond zich naast het geopende portier van genoemde personenauto en trachtte verdachte uit de auto te trekken op het moment dat deze optrok. De kans dat [aangever 6] daarbij bekneld zou raken tussen de dienstauto waarin hij reed en de (portier van de) auto van verdachte is eveneens aanmerkelijk geweest. In beide gevallen is naar oordeel van de rechtbank de kans dat daarbij ernstig lichamelijk letsel zou optreden bij zowel [aangever 4] als [aangever 6] aanmerkelijk geweest en had verdachte zich dat moeten realiseren.
Het verweer van verdachte dat hij niet wist dat er zich iemand achter zijn auto bevond kan niet slagen. Zowel verdachte als zijn vriendin hebben verklaard dat zij overal politie om hen heen zagen. Daarbij wijst de rechtbank op het feit dat er op moment dat verdachte optrok hij werd vastgehouden door [aangever 6]. Door achteruit te rijden zonder zich er eerst van te vergewissen dat de weg vrij was, terwijl bovendien een persoon ([aangever 6]) zich half in het voertuig van verdachte bevond, heeft verdachte welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard en op de koop toegenomen dat hij mensen zou kunnen aanrijden en zij daarbij ernstig letsel zouden kunnen oplopen.

Bewezenverklaring

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 februari 2013 in de gemeente Assen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever 5] (hoofdagent Regiopolitie Groningen) en [aangever 6] (hoofdagent Regiopolitie Groningen) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet als bestuurder van een personenauto, met een geopend portier aan de bestuurderszijde, achteruit is gereden, terwijl op dat moment voornoemde [aangever 5] zich op zeer korte afstand achter zijn, verdachtes, voertuig bevond en voornoemde [aangever 6] zich op zeer korte afstand aan de bestuurderszijde van zijn, verdachtes, voertuig en tussen zijn, verdachtes, voertuig en een ander voertuig bevond, waardoor voornoemde politieagenten opzij moesten springen en/of achteruit moesten rennen om niet aan- of overreden te worden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen onder 2 meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van de feiten

Hetgeen de rechtbank bewezen heeft verklaard, levert de volgende strafbare feiten op:
2.
Poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

Ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank gelet op de psychologische onderzoeksrapportage d.d. 25 april 2013, opgemaakt door dr. R.W. Blaauw, psycholoog.
De conclusie van dit rapport luidt, zakelijk weergegeven, dat verdachte lijdt aan een ziekelijk stoornis van zijn geestvermogens, die in diagnostische zin is te omschrijven als alcoholmisbruik. De deskundige acht het niet waarschijnlijk dat deze stoornis van invloed is geweest op de gedragskeuzes van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde, zodat verdachte volledig toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank kan zich met deze conclusie verenigen en neemt deze over en concludeert met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte dat het bewezenverklaarde aan verdachte worden toegerekend.
De rechtbank acht verdachte derhalve strafbaar, nu ten opzichte van verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht.

Strafoplegging

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde, zoals hij te bewijzen acht, wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest en een ontzegging tot het besturen van motorvoertuigen voor de duur van 24 maanden.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft - gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewijsvraag - primair gepleit voor algehele vrijspraak. Zij heeft verder aangegeven de strafeis van de officier van justitie disproportioneel hoog te vinden.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek op de terechtzitting, de aangaande zijn persoon opgemaakte rapportages en het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister, alsmede met de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw.
Voorts heeft de rechtbank rekening gehouden met de ad informandum gevoegde feiten, zoals deze op de dagvaarding zijn vermeld en die door de verdachte ter terechtzitting zijn erkend.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte is met zijn auto richting twee politieagenten gereden, die hem in het kader van de rechtmatige uitoefening van hun functie na een wilde achtervolging op de snelweg uit zijn auto trachtten te krijgen. De politieagenten hebben zwaar letsel weten te voorkomen door tijdig opzij dan wel achteruit te springen. Aldus heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en de veiligheid van de politieagenten. Dat deze geen letsel hebben opgelopen is slechts aan het handelen van de politieagenten zelf te danken geweest. Het behoeft geen betoog dat dergelijk handelen van verdachte vrees heeft opgewekt bij de politieagenten in het bijzonder en meer in het algemeen bij hun collega’s.
Verder heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan verzet bij aanhouding en aan verbale belediging van verbalisanten.
De rechtbank heeft verder gelet op de omstandigheid dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 17 december 2013 niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Wel heeft verdachte zich meermalen schuldig gemaakt aan het rijden onder invloed van alcohol. Ofschoon dit een andersoortig feit betreft dan thans aan de orde is geeft het wel aan dat verdachte zich vaker gevaarlijkzettend gedrag heeft vertoond.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, temeer daar hij ter terechtzitting geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn handelen heeft genomen en de ernst van het feit en het strafwaardige van zijn handelen niet in lijkt te (willen) zien.
De rechtbank acht gelet op het vorenstaande een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal een lagere straf opleggen dan gevorderd door de officier van justitie nu zij minder feiten bewezen acht dan waarop de officier van justitie zijn eis heeft gebaseerd. De rechtbank acht vanwege de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde de oplegging van een rijontzegging niet aan de orde.

Vorderingen van de benadeelde partij

Feit 1
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [aangever 1] en [aangever 2].
De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen en van de gronden waarop deze berusten. De vorderingen zijn namens de benadeelde partijen ter terechtzitting mondeling toegelicht.
Verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde.
De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk zijn. Dit houdt in dat de vorderingen niet in dit strafgeding worden afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kunnen worden aangebracht.
Feit 2
Als benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd [aangever 5] en[aangever 6]. De benadeelde partijen hebben schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vorderingen en van de gronden waarop deze berusten. De vorderingen zijn namens de benadeelde partijen ter terechtzitting mondeling toegelicht.
Naar het oordeel van de rechtbank is uit het onderzoek ter terechtzitting komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. De rechtbank stelt de schade naar redelijkheid en billijkheid voor ieder van hen vast op € 250,--. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
De rechtbank wijst de vordering van de benadeelde partijen voor het overige af.

Schadevergoedingsmaatregel

De rechtbank zal aan verdachte de verplichting opleggen voornoemde geldbedragen ten behoeve van de benadeelde partijen aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft daartoe besloten omdat verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de strafbare feiten is toegebracht en het belang van de benadeelde partijen ermee is gediend niet zelf te worden belast met het innen van de toegewezen schadevergoeding.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 24c, 36f, 45, 57 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
BESLISSING
De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen onder 2 aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezenverklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.

Beveelt dat bij de tenuitvoerlegging van deze straf de tijd die veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, in mindering zal worden gebracht tenzij die tijd op een andere straf in mindering is gebracht.

Beslissingen op de vorderingen van de benadeelde partijen

- Verklaart de benadeelde partijen
[aangever 1] en[aangever 2]in de vorderingen niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partijen en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 5], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,--(zegge tweehonderd en vijftig euro). Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af.
Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 250,-- (zegge tweehonderd en vijftig euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 5], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
- Wijst de vordering van de benadeelde partij
[aangever 6], toe en veroordeelt de veroordeelde tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van
€ 250,--(zegge tweehonderd en vijftig euro). Wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af. Veroordeelt de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Verplicht de veroordeelde aan de Staat te betalen een geldbedrag van € 250,-- (zegge tweehonderd en vijftig euro) ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 6], bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Heeft de veroordeelde voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,-- ten behoeve van de benadeelde partij, dan vervalt de verplichting om dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Dit geldt ook omgekeerd: heeft de veroordeelde de vordering van de benadeelde partij betaald, dan vervalt de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
Heft op de schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. F. de Jong, voorzitter, M.C. Fuhler en C. Krijger, rechters, in tegenwoordigheid van W. Brandsma als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2014.
Mr Krijger was buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 februari 2013, opgenomen op pagina 77 e.v. van dossier nummer 2013017189, d.d. 28 februari 2013 van de Politie Noord-Nederland.
2.Proces-verbaal van aangifte, d.d. 19 februari 2013, opgenomen op pagina 73 e.v. van voornoemd dossier.
3.Nader opgemaakt proces-verbaal van bevindingen, nummer PL01KN 2013017189-25, d.d. 30 september 2013.
4.Proces-verbaal van bevindingen, d.d. 17 februari 2013, opgenomen op pagina 21 en 22 van voornoemd dossier.